Uitspraak inhoud

Strafrecht

Zittingsplaats: Middelburg

Parketnummers: 02-028015-22 en 02-262383-24 (gev. ttz)

Vonnis van de meervoudige kamer van 9 oktober 2025

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995, ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres], raadsman: mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Ede.

1 Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 september 2025. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. E. Kool, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

02-028015-22 feit 1: in de periode van 12 januari 2021 tot en met 7 maart 2023 samen met een ander [aangever] heeft opgelicht;feit 2: in de periode van 12 januari 2021 tot en met 8 maart 2023 geldbedragen heeft witgewassen;

02-262383-24 op 31 maart 2022 samen met een ander een geldbedrag van (in totaal) € 15.000,-- van [aangever] heeft gestolen door zonder toestemming gebruik te maken van zijn pinpas.

3 De voorvragen

De officier van justitie heeft aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 02-028015-22 nietig dient te worden verklaard omdat dit feit onvoldoende feitelijk is omschreven. Omdat de geldbedragen niet ondubbelzinnig uit het dossier blijken, is het voor verdachte onvoldoende duidelijk waartegen zij zich moet verdedigen. De verdediging heeft zich bij het standpunt van de officier van justitie aangesloten.

De rechtbank overweegt als volgt. Uit de wet en vaste rechtspraak volgt dat een beschuldiging voldoende bepaald moet zijn, zodat het voor verdachte duidelijk is waar zij zich tegen moet verdedigen. Uit de tekst van de tenlastelegging van feit 2 volgt in samenhang met het onder feit 1 tenlastegelegde en het dossier en de inhoud daarvan, voldoende welke feitelijke gedragingen aan verdachte worden verweten, ook al is het geldbedrag in de tenlastelegging niet geconcretiseerd. Het standpunt, dat uitgaat van de veronderstelling dat het onder 2 tenlastegelegde onvoldoende feitelijk is omschreven, gaat eraan voorbij dat aan de in de tenlastelegging voorkomende termen mede feitelijke betekenis toekomt. Bovendien moet het tegen de achtergrond van het dossier voor verdachte duidelijk zijn geweest waartegen zij zich had te verdedigen, zeker nu de ten laste gelegde periode nagenoeg gelijk is aan die van het onder 1 tenlastegelegde (de betrokkenheid van verdachte bij het verkrijgen van geld door middel van oplichting). In het licht daarvan kan de verdenking van witwassen niet anders worden bezien dan in onderlinge samenhang met de verdenking van oplichting. Tijdens de behandeling ter terechtzitting is ook niet gebleken dat de verdediging niet op adequate wijze kon worden gevoerd. De rechtbank zal daarom niet overgaan tot de nietigverklaring van de betreffende dagvaarding ten aanzien van dit feit. Dat betekent dat de dagvaardingen in beide zaken geldig zijn.

Daarnaast is de rechtbank bevoegd, de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten (te weten feit 1 onder parketnummer 02-028015-22 en het feit zoals ten laste is gelegd onder parketnummer 02-262383-24) heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen zoals deze blijken uit het dossier.

4.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten. Ten aanzien van het onder parketnummer 02-028015-22 feit 1 tenlastegelegde is primair aangevoerd dat de verklaringen van aangever niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Hij verklaart te algemeen en op sommige punten zelfs tegenstrijdig of leugenachtig. Subsidiair is aangevoerd dat vrijspraak moet volgen omdat de verklaringen van aangever niet worden ondersteund door de overige bewijsmiddelen. In dat kader is aangevoerd dat de verklaringen van [getuige] innerlijk tegenstrijdig of ongeloofwaardig zijn en daarom niet als steunbewijs gebruikt kunnen worden. Meer subsidiair is aangevoerd dat waarde moet worden gehecht aan de verklaringen van verdachte, waaruit blijkt dat er sprake was van een geldlening tussen haar en verdachte waarover terugbetalingsafspraken zijn gemaakt. Ten aanzien van het onder parketnummer 02-262383-24 ten laste gelegde feit is aangevoerd dat aangever tegen beter weten in zijn pinpas en pincode ter beschikking heeft gesteld.

4.3. Het oordeel van de rechtbank

4.3.1. De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2. De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

02-028015-22, feit 1 Juridisch kader De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken.

Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.

Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang.

Betrouwbaarheid aangever en steunbewijs Vast staat dat verdachte en aangever elkaar op enig moment in 2021 hebben leren kennen. Zij hadden veelvuldig contact en spraken vaak met elkaar af. Ook is vast komen te staan dat aangever in de ten laste gelegde periode geldbedragen aan verdachte heeft betaald. Hij nam dit geld op en betaalde verdachte dan contant. Ook heeft hij meerdere geldbedragen overgemaakt aan kennissen van verdachte. Over hoe zij elkaar hebben leren kennen, hoe zij het contact vormgaven en wat de aanleiding was van de door aangever gedane betalingen, lopen de verklaringen van aangever en verdachte uiteen.

Uit de verklaringen van aangever komt naar voren dat hij verdachte heeft leren kennen via [naam 1]. [naam 1] heeft aangever op 12 januari 2021 bij zijn bedrijf benaderd met het verhaal dat zij diamanten wilde doorverkopen. Als aangever geld aan haar kon betalen, zou hij met winst terugbetaald worden. Dit leek aangever een goede deal en zij hielden daarom contact. Op een gegeven moment meldde [naam 1] dat de diamanten vals zouden zijn. Aangever heeft het geldbedrag voor de diamanten uiteindelijk nooit betaald, maar het contact met [naam 1] werd per e-mail voortgezet. Via die weg werd verdachte door [naam 1] aan aangever geïntroduceerd. Volgens [naam 1] zou verdachte over baren goud en veel geld beschikken. Ook zou zij een erfenis van € 1.7 miljoen ontvangen op het moment dat zij haar familie kon uitkopen. Op dat moment startte volgens aangever het contact en de ontmoetingen tussen hem en verdachte.

Met betrekking tot de goudbaren werd aangever verteld dat deze moesten worden ondergebracht bij [getuige] en dat daar een geldbedrag voor moest worden betaald. Als aangever dit zou doen, zou hij in ruil daarvoor een aantal van die goudbaren ontvangen. Aangever heeft geld overgemaakt naar [getuige]. Op dat moment had aangever al veelvuldig contact met verdachte en spraken zij ook af. Aangever heeft de goudbaren nooit ontvangen. Vervolgens heeft verdachte beloofd dat zij zou regelen dat [getuige] hem zou terugbetalen. Ook dit is niet gebeurd. Aan aangever werd ook voorgehouden dat wanneer hij haar kon helpen met de betalingen aan haar familie, de erfenis van € 1.7 miljoen vrij zou komen en hij hier door verdachte ruimschoots voor gecompenseerd zou worden. De betalingen voor de erfenis zouden volgens verdachte via een notaris lopen. Aangever is hierin meegegaan en heeft gedurende de ten laste gelegde periode hoge geldbedragen betaald aan verdachte. Hij werd telkens in het vooruitzicht gesteld dat de erfenis bijna vrij zou komen. Hij heeft verschillende keren geldbedragen opgenomen en aan verdachte overhandigd. Omdat verdachte niet over een eigen bankrekening zou beschikken, heeft hij ook geldbedragen naar rekeningen van derden overgemaakt ten behoeve van verdachte. Volgens aangever bleef verdachte hem voorhouden dat hij deze geldbedragen allemaal terugbetaald zou krijgen. Aangever heeft echter slechts in totaal € 1.500,- ontvangen.

Verdachte ontkent dat zij aangever heeft opgelicht en heeft kort gezegd verklaard dat zij geld van verdachte, zonder dat daarover afspraken zijn gemaakt, heeft geleend en zij altijd de intentie heeft gehad om de geleende geldbedragen aan hem terug te betalen.

Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever, is onder meer van belang of deze op de kernpunten min of meer consistent, logisch en volledig zijn. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maken deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Ook is het van belang of deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Daar is naar het oordeel van de rechtbank sprake van. De rechtbank overweegt als volgt.

De verklaring van aangever wordt allereerst bevestigd door de mailwisseling die heeft plaatsgevonden tussen hem, [naam 1] en [verdachte]. In die e-mails wordt er door [naam 1] en verdachte gesproken over betalingen aan [getuige] in ruil voor goudbaren, terwijl verdachte in het verhoor bij de politie ontkent een [naam 1] te kennen of iets van goudbaren af te weten. Aangever ontvangt daarbij ook foto’s van de ID-kaart en bankpas van [getuige]. Ook heeft aangever e-mails ontvangen die afkomstig lijken te zijn van [getuige]. Uit die e-mails blijkt dat aangever hem heeft betaald en wacht op de levering van de goudbaren. Uit de verhoren van [getuige] is gebleken dat deze e-mails niet van hem afkomstig zijn geweest en dat het gehanteerde e-mailadres niet van hem is. Hij verklaart ook dat het zou kunnen dat verdachte en haar partner beschikking hadden over zijn bankpas en ID-kaart. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] te twijfelen, mede omdat verdachte zelf verklaard dat er inderdaad op haar verzoek geld is overgemaakt aan [getuige]. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee vast komen te staan dat er valselijk gebruik is gemaakt van de gegevens en het e-mailadres van [getuige] en aangever hierdoor in de veronderstelling was dat hij rechtstreeks contact had met hem. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte degene is geweest die, al dan niet samen met een ander, voornoemde mails van [getuige] heeft opgemaakt om aangever onder valse voorwendselen te bewegen tot het betalen van geld. Ook bevestigen deze e-mails dat verdachte aangever een onjuiste voorstelling van zaken voorhield. De e-mails leveren dan ook steunbewijs op voor de verklaring van aangever.

Ook de verklaring van [getuige] zelf ondersteunt de verklaring van aangever. Hij verklaart geld van aangever op zijn bankrekening te hebben ontvangen. Telkens als dit gebeurde, haalde hij dit geld er vanaf en gaf hij dit aan [medeverdachte], de partner van verdachte. Hij zegt voor deze dienst ook geld te hebben ontvangen.

De verklaring van aangever wordt verder bevestigd door het proces-verbaal waarin de tussen aangever en verdachte gevoerde Skypegesprekken zijn opgenomen. Uit deze gesprekken komt naar voren dat aangever dringend geld nodig heeft en aan verdachte vraagt of zij het door hem betaalde geld zo spoedig mogelijk kan terugbetalen. Los van de vraag of aangever sturende vragen stelt in deze gesprekken die hij heeft opgenomen, wordt door verdachte bevestigd dat er geld terugbetaald moet worden. Zij meldt in de gesprekken ook meerdere keren dat zij de notaris moet benaderen om dit gedaan te krijgen, terwijl zij in haar verhoren bij de politie ontkent dat zij heeft gesproken met aangever over de betrokkenheid van een notaris. De rechtbank acht de mededelingen die verdachte in deze gesprekken heeft gedaan dus ondersteunend aan de verklaringen van aangever voor wat betreft de mededelingen die verdachte over de erfenis en de notaris heeft gedaan.

Ook de verklaring van aangever dat hij grote bedragen voor verdachte heeft gepind in Utrecht en verschillende geldbedragen heeft gestort op rekeningen van kennissen van verdachte vindt steun in het dossier. Uit zijn bankgegevens blijkt dat hij grote geldbedragen heeft opgenomen in Utrecht en geldbedragen heeft overgemaakt naar verschillende rekeningen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de transacties die genoemd worden op pagina 169 van het dossier. Verdachte heeft over die transacties verklaard dat dit rekeningnummers betreffen van kennissen van haar, dat het klopt dat aangever geld op die rekeningen heeft gestort en dat die kennissen het geld aan haar betaalden.

Ten slotte dragen ook de vermoedelijk vals opgemaakte stukken die tijdens de doorzoeking zijn aangetroffen in de woning waar verdachte verbleef, verder bij aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de verklaringen van aangever. In één van die stukken wordt ook het bedrijf van aangever benoemd. Door de politie is geconcludeerd dat die stukken vervalst lijken met het doel te overtuigen dat er geld beschikbaar gaat komen en/of om geld over te maken. Ook dit past bij het door aangever geschetste scenario dat verdachte telkens bezig was om hem te overtuigen van haar leugens.

Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangever ten aanzien van de verdenking steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tegenover dit alles staat de ontkennende verklaring van verdachte, die op onderdelen door de bewijsmiddelen wordt weerlegd. Voornoemd steunbewijs doet sterk afbreuk aan de verklaring van verdachte dat zij het geld van verdachte heeft geleend en zij van plan was om dit terug te betalen. Voor dat laatste biedt het dossier ook onvoldoende aanwijzingen. Dat verdachte aangever drie keer een klein deel van het totaalbedrag heeft terugbetaald, doet daar niet aan af. Het terugbetaalde bedrag staat op geen enkele wijze in verhouding met het door verdachte betaalde geldbedrag. Daarnaast is verdachte de vele beloftes dat zij het geld zou terugbetalen, maar ook de door haar getroffen betalingsregeling, nooit nagekomen. De rechtbank ziet hierin dus aanleiding om te oordelen dat verdachte niet van plan is geweest om de geldbedragen terug te betalen of om de door haar gemaakte terugbetalingsafspraken na te komen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dan ook volstrekt onaannemelijk. De rechtbank maakt hieruit ook op dat haar oogmerk gericht was op de wederrechtelijke bevoordeling van haarzelf.

Nu de verklaring van aangever op een groot aantal onderdelen steun vindt in objectieve bewijsmiddelen, zal de rechtbank van de juistheid van de verklaringen van aangever uitgaan en deze bij de bewezenverklaring als uitgangspunt nemen.

Samenweefsel van verdichtsels De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat verdachte steeds leugenachtige mededelingen heeft gedaan, zich als een ander heeft voorgedaan, en vervalste stukken heeft opgemaakt. Door deze handelingen, wat méér is dan een enkele leugen of een enkele misleidende gedraging, is telkens bij aangever de onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen. Aangever is hierdoor bewogen tot het betalen van verschillende geldbedragen, zodat sprake is van oplichting door een samenweefsel van verdichtsels.

Had verdachte de onjuiste voorstelling van zaken moeten doorzien? De enkele omstandigheid dat een oplichtingsmiddel is gebezigd, is echter niet voldoende om tot een veroordeling ter zake van oplichting te komen. Er is geen sprake van oplichting wanner het slachtoffer - gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken - de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien.

De rechtbank ziet in de verklaringen van aangever terug dat hij twijfels heeft gehad over de hele gang van zaken en dat roept de vraag op of de leugens van verdachte wellicht door hem doorzien hadden moeten worden. De rechtbank overweegt in dit verband dat aangever een kwetsbare, oudere man betreft, wat bij de beoordeling van de vraag of hij de leugens van verdachte had moeten doorzien een grote rol speelt. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat aangever geleidelijk werd meegezogen in de leugens van verdachte en hierin steeds verder verstrikt is geraakt. Verdachte en aangever hebben binnen een korte periode een innige band opgebouwd, waarbij zij elkaar regelmatig zagen. Die vertrouwensrelatie is door verdachte gebruikt om aangever te bewegen geld af te geven en hem ervan te overtuigen dat hij zijn geld ook terug zou krijgen. Op een gegeven moment had aangever dusdanig hoge geldbedragen aan verdachte betaald, dat het voor hem moeilijk was om zich nog aan de situatie te onttrekken. Ondertussen is ook te zien dat verdachte hier aanhoudend misbruik van blijft maken en blijft inspelen op het gevoel van aangever dat hij het door haar beloofde geld betaald zou krijgen. In zowel de verklaringen van aangever als het proces-verbaal waarin de tussen aangever en verdachte gevoerde Skypegesprekken zijn opgenomen, leest de rechtbank telkens de hoop van aangever dat hij het geld van verdachte terugbetaald zou krijgen en de beloftes door verdachte dat het goed zal komen. Hij heeft zich weliswaar afgevraagd of verdachte hem ooit zou terugbetalen, maar elke keer liet hij zich opnieuw overtuigen door de leugens van verdachte. Dat betekent dat de rechtbank het causaal verband tussen het oplichtingsmiddel en de afgifte van geld door aangever, bewezen acht.

Medeplegen De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte de oplichting samen met anderen heeft begaan, namelijk met de partner van verdachte, [medeverdachte]. Hoewel over een verdere rolverdeling weinig bekend is, blijkt uit de verklaring van [getuige] dat [medeverdachte] ervoor zorgde dat het geld van aangever op de rekening van [getuige] werd gestort. Dat geld moest [getuige] vervolgens opnemen en aan [medeverdachte] overhandigen. [getuige] verklaart dat verdachte er ook bij was wanneer zij hierover spraken, omdat verdachte en [medeverdachte] bijna altijd samen waren. Zoals reeds genoemd zijn er in de woning waar verdachte en [medeverdachte] verbleven vermoedelijk vervalste stukken aangetroffen die verband houden met de verdenking. Ook is er tijdens de doorzoeking de telefoon van [medeverdachte] in beslag genomen. Uit onderzoek blijkt dat er berichten tussen [getuige] en aangever zijn aangetroffen die zien op geld dat door aangever is verstrekt. Ook zijn er berichten aangetroffen die betrekking hebben op de aankoop van goudbaren. Verder blijkt de betrokkenheid van [medeverdachte] uit zijn bijdrage in de hiervoor genoemde Skypegesprekken. Gelet hierop staat voor de rechtbank vast dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] en dat beiden een substantiële bijdrage hebben geleverd aan de oplichtingsmiddelen die aangever ertoe hebben bewogen om grote geldbedragen af te geven.

Conclusie De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het meermalen medeplegen van oplichting.

02-028015-22, feit 2 De rechtbank stelt op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen vast dat de geldbedragen die aangever heeft overgemaakt op rekeningen van kennissen van verdachte, uiteindelijk bij verdachte terecht kwamen. Daarnaast heeft verdachte op meerdere momenten in de ten laste gelegde periode rechtstreeks grote bedragen ontvangen van aangever. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee de opbrengst die afkomstig is uit eigen misdrijf als bewezenverklaard onder feit 1 voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft zich daardoor schuldig gemaakt aan het meermalen eenvoudig witwassen. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte de overige ten laste gelegde verhullingshandelingen heeft gepleegd, zodat zij van deze delen van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

02-262383-24 Op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen staat vast dat er op 31 maart 2022 een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen aangever, verdachte en een vriendin van haar. Aangever had met verdachte afgesproken omdat zij telefonisch had laten weten dat zij wilde afspreken zodat zij een terugbetaling kon doen. Aangever heeft om die reden in vertrouwen zijn pinpas en pincode aan verdachte en haar vriendin gegeven. Aangever was in de veronderstelling dat zij hiermee de contante geldbedragen die zij mee had op zijn rekening zou storten. Later blijkt dat er rond het afgesproken tijdstip geen bedrag is bijgeschreven op de rekening van aangever, maar een bedrag van in totaal € 10.000,-- is afgeschreven. Ook is er ongeveer tien minuten nadat er gepind is een geldbedrag van € 5.000,-- van de rekening van aangever overgeschreven naar een rekening van een kennis van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gedane mededelingen dat hij terugbetaald zou worden in het licht van de bewezenverklaarde oplichting moet worden gezien. Dit voorval vond ook plaats in die periode. Verdachte heeft ook op die dag gebruik gemaakt van de kwetsbaarheid van verdachte en heeft zijn pinpas en pincode in het verlengde van de door haar gepleegde oplichting verkregen. Zij en haar vriendin hebben vervolgens onbevoegd gebruik gemaakt van zijn pinpas. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander meermalen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een geldbedrag met een valse sleutel.

4.4. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

02-028015-22 feit 1 meermalen in de periode van 12 januari 2021 tot en met 7 maart 2023 te [plaats 1], gemeente Terneuzen, en Utrecht, in elk geval in Nederland, en België tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten hoeveelheden geld, hebbende verdachte en haar mededader met voren omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid;- die [aangever] verteld dat er 8 goudbaren moesten worden ondergebracht bij [getuige] en hiervoor geld nodig was, en- die [aangever] verteld dat die [aangever] 3 goudbaren zou ontvangen, en/of- die [aangever] mails te sturen als [getuige], en- die [aangever] verteld dat er geld nodig was om verdachtes familieleden uit te kopen in verband met een erfenis van 1,7 miljoen euro, en- die [aangever] verteld dat voornoemd geld naar een notaris ging om de erfenis los te krijgen, en- die [aangever] voor te houden dat verdachte samen met die [aangever] naar de notaris zou gaan om het geld te geven aan betreffende notaris, en- die [aangever] een kwitantie/briefje te geven waarop werd aangegeven dat verdachte die [aangever] geld schuldig was en terug zou betalen, en- die [aangever] verteld dat er geld betaald moest worden anders zou het aan de notaris te betalen bedrag weer oplopen, en- die [aangever] steeds voor te houden dat verdachte het geld aan hem zou terugbetalen,waardoor die [aangever] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiftes;

feit 2 op meerdere, tijdstippen, gelegen in de periode van 12 januari 2021 tot en met 8 maart 2023 te Utrecht, in elk geval in Nederland, en België, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen, te weten geldbedragen, voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt terwijl zij (telkens) wist dat de geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit eigen misdrijf;

02-262383-24 op 31 maart 2022 te [plaats 2], gemeente Vijfheerenlanden, tezamen en in vereniging met een ander, in totaal 15.000 euro, die aan [aangever] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpasvan die [aangever].

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ook vordert zij een contactverbod met aangever.

6.2. Het standpunt van de verdediging Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De impact van een gevangenisstraf zal voor verdachte groot zijn, met name omdat zij de zorg voor haar kinderen draagt. Ook is zij dan niet meer in de gelegenheid om de met het slachtoffer afgesproken terugbetalingsregeling na te komen. Daar komt bij dat verdachte na de schorsing van de voorlopige hechtenis niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie. De verdediging heeft daarnaast gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn. Verzocht wordt om aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

6.3. Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan oplichting van een ouder, kwetsbaar slachtoffer. Zij heeft het slachtoffer gedurende een periode van ruim twee jaar bewogen tot de afgifte van enorme geldbedragen. Al die tijd werd het slachtoffer beïnvloed door de leugens van verdachte, waarbij hem in het vooruitzicht werd gesteld dat de door hem betaalde geldbedragen, inclusief winst, terug zouden worden betaald. Ook nadat er door het slachtoffer aangifte werd gedaan, werd het contact voortgezet en is de oplichting nog een lange periode doorgegaan. Verdachte bleef de leugens volhouden, inclusief het zogenaamde voornemen om het geldbedrag aan het slachtoffer terug te betalen. Het geld dat verdachte middels de oplichting heeft verkregen heeft zij, ook al verliep dit in sommige gevallen via rekeningen van derden, zelf ontvangen en ook uitgegeven. Verdachte heeft zich hierdoor ook schuldig gemaakt aan witwassen. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, terwijl andere strafbare feiten erdoor worden vergemakkelijkt. Verdachte heeft daar een bijdrage aan geleverd. Verdachte heeft het niet bij het plegen van voornoemde feiten gelaten. In de langdurige periode van oplichting heeft zij het slachtoffer ook samen met een ander bestolen door onbevoegd gebruik te maken van zijn pinpas. Uit de verklaringen van het slachtoffer blijkt dat hij, ook al was dit tegen beter weten in, alle mogelijkheden aangreep om het door hem betaalde geld terug te krijgen. Dit ging zo ver dat het slachtoffer, ondanks de door hem gedane aangifte, opnieuw met verdachte heeft afgesproken en tijdens die afspraak zelfs zijn pinpas en pincode aan verdachte en een vriendin van haar heeft afgestaan.

De rechtbank maakt uit voornoemde handelswijze op dat verdachte het kwetsbare slachtoffer in haar greep had en zij hier, ten koste van het slachtoffer, en kennelijk om snel geld te verdienen, op schaamteloze wijze misbruik van heeft gemaakt. Zij heeft zich gedurende een lange periode kennelijk zonder enige gewetensbezwaren laten leiden door haar eigen financieel gewin. Zij heeft in het geheel niet stilgestaan bij de emotionele en financiële gevolgen die deze feiten voor het slachtoffer hebben gehad. Verder zorgt deze vorm van zelfverrijking ten koste van kwetsbare ouderen voor veel verontwaardiging in de samenleving.

Verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor haar handelen. Dat blijkt ook uit de door haar gekozen proceshouding. Ondanks dat zij gelet op de door het gerechtshof gestelde schorsingsvoorwaarde verplicht was om bij de inhoudelijke behandeling aanwezig te zijn en de rechtbank om die reden ook een bevel medebrenging heeft afgegeven, heeft zij er bewust voor gekozen om deze gerechtelijke beslissingen naast haar neer te leggen en besloten om niet bij de inhoudelijke behandeling aanwezig te zijn. Hiermee heeft zij laten zien dat zij haar eigen belangen wederom voorop stelt. De rechtbank acht deze houding zorgelijk.

De rechtbank heeft verder kennisgenomen van zowel het Nederlandse als het Belgische strafblad van verdachte. Uit het Nederlandse strafblad blijkt dat verdachte in Nederland eenmaal eerder is veroordeeld voor onder meer een vermogensdelict. Door deze veroordeling is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Uit het Belgische strafblad van verdachte volgt dat zij in België meerdere malen is veroordeeld voor vermogens- en fraudedelicten en in 2016 voor meerdere fraudedelicten een lange gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen. Die veroordelingen en de in België opgelegde gevangenisstraf hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw dergelijke feiten te plegen. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.

De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 27 maart 2023 dat over verdachte is opgemaakt en op de persoonlijke omstandigheden zoals deze door de verdediging naar voren zijn gebracht ter zitting.

De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 9 maart 2023, te weten de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na deze datum, te weten 9 maart 2025. Een deel van deze overschrijding is aan de verdediging te wijten en gelegen in de eerdere aanhoudingsverzoeken, waarbij destijds onder meer is meegewogen dat verdachte deed voorkomen alsof zij gebruik wilde maken van haar aanwezigheidsrecht. Nu verdachte wederom niet op zitting is verschenen was dit blijkbaar niet het geval. De rechtbank stelt dus vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, maar verbindt hieraan verder geen consequenties.

Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, alsmede de aanzienlijke hoogte van het benadelingsbedrag, de duur van de oplichting en het witwassen en de gevolgen die de bewezen verklaarde feiten voor het slachtoffer hebben gehad, vindt de rechtbank een vrijheidsbenemende straf voor langere duur de enige passende strafmodaliteit. Een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals voorgesteld door de verdediging, doet geen recht aan de ernst en de omvang van de feiten. Ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte geven hier geen aanleiding toe. De ingrijpende gevolgen die zij van een gevangenisstraf zal ondervinden, zijn het directe resultaat van haar eigen handelen.

Alles afwegende vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden, zodat de rechtbank deze eis zal volgen. Dit betekent dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden zal worden opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7 De vordering van de benadeelde partij

De materiële schade De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 700.000,--. Subsidiair vordert de benadeelde partij een schadevergoeding van € 579.150,--. Meer subsidiair vordert de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding van € 521.950,--. Alle bedragen zien op geleden materiële schade en behelzen het verlies van de benadeelde en/of zijn gederfde winst, nu hij de compensatie die hij van verdachte zou ontvangen voor zijn financiële hulp, nooit heeft gekregen.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

Door de verdediging is aangevoerd dat het schadebedrag allerminst helder is en dat ten aanzien van de gepinde bedragen niet alle bedragen aan verdachte kunnen worden toegeschreven. De rechtbank is van oordeel dat de precieze hoogte van het benadelingsbedrag onduidelijk is gebleven. Wel is op basis van het procesdossier aannemelijk geworden dat de benadeelde partij in de ten laste gelegde periode betalingen heeft gedaan aan verdachte. De rechtbank gaat hierbij uit van de bedragen die door de benadeelde partij zijn overgemaakt naar rekeningen van kennissen van verdachte, de bedragen die hij in Utrecht heeft opgenomen en het bedrag dat verdachte op 31 maart 2022 van de benadeelde partij heeft weggenomen.

De rechtbank stelt op basis van de verklaring van verdachte vast dat de door de benadeelde partij overgemaakte bedragen naar de rekeningen van derden, met uitzondering van die van [naam 2], aan haar zijn toegekomen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de transacties die genoemd staan in het proces-verbaal op pagina 169 van het dossier. Dit gaat om een totaalbedrag van € 123.100,--. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen vanaf pagina 198 van het dossier dat er nog een bedrag van € 9.000,-- euro is overgemaakt naar de rekening van de partner van verdachte. Door de benadeelde partij is dus in totaal een bedrag van € 132.100,-- naar rekeningen van kennissen van verdachte overgemaakt.

Ten aanzien van het gepinde geld heeft de rechtbank, gelet op de verklaringen van de benadeelde partij en verdachte dat zij vaak samen in Utrecht geld hebben opgenomen, acht geslagen op de pintransacties die in Utrecht hebben plaatsgevonden. De rechtbank gaat uit van een bedrag van € 77.000,-- (transacties in Utrecht die blijken uit het proces-verbaal bevindingen vanaf pagina 161 van het dossier), een bedrag van € 5.000,-- (transacties in Utrecht die blijken uit het proces-verbaal bevindingen vanaf pagina 198 van het dossier) en een bedrag van € 27.900,-- (transacties in Utrecht die blijken uit het proces-verbaal van bevindingen vanaf pagina 205 van het dossier). Er is dus in totaal een bedrag van € 109.900,-- door de benadeelde partij gepind in Utrecht. Deze transacties zijn rechtstreeks aan verdachte toe te schrijven.

Verder heeft de rechtbank bewezen verklaard dat verdachte op 31 maart 2022 een bedrag van € 15.000,- van de benadeelde partij heeft weggenomen door onbevoegd gebruikt te maken van zijn pinpas.

Dit komt neer op een totaalbedrag van (€ 132.100,-- + € 109.900,-- + € 15.000,-- =) € 257.000,--. De rechtbank zal het bedrag dat door verdachte reeds is terugbetaald, te weten een bedrag van € 1.500,--, op dit bedrag in mindering brengen. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 255.500,-- zal worden toegewezen.

Dit is een lager bedrag dan verdachte in de mailwisseling met de advocaat van de benadeelde partij heeft erkend en waarvoor zij een terugbetalingsregeling heeft getroffen. De omvang van die schade is in deze strafzaak echter betwist door de verdediging. De rechtbank acht hiervoor nader onderzoek noodzakelijk, wat maakt dat de behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Totale schade, wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen. Gelet op de verschillende data waarop de schade is ontstaan, bepaalt de rechtbank de rentedatum bij wijze van middeling op 1 februari 2022.

De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

Hoofdelijk De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade, waarbij de aansprakelijkheid van de betreffende mededader enkel geldt ten aanzien van het feit waarvoor die als medepleger is aangemerkt. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

Kosten rechtsbijstand De benadeelde partij heeft een bedrag gevorderd van € 5.317,28 in verband met buitengerechtelijke kosten en € 1.860,-- in verband met proceskosten.

Met betrekking tot de door de benadeelde partij gestelde buitengerechtelijke kosten is onvoldoende onderbouwd dat het hier gaat om redelijke kosten ter voldoening buiten rechte en dat er dus sprake is van vermogensschade in de zin van artikel 6:96, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Ten aanzien van de gevorderde proceskosten is het uitgangspunt dat deze worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Daarbij gaat de rechtbank uit van een salaris van € 1.087,-- per punt (passend bij de toegewezen vordering, in de categorie tot en met € 400.000,--). Voor de verrichte werkzaamheden worden drie punten gehanteerd (één voor het indienen van de vordering en twee voor het aanwezig zijn op de zitting). Op basis hiervan stelt de rechtbank de hoogte van de proceskosten vast op een bedrag van in totaal € 3.261,--.

Het gevorderde contactverbod Door de benadeelde partij is verzocht een contactverbod aan verdachte op te leggen. De rechtbank ziet in de huidige situatie waarin er geen contact meer is tussen de benadeelde partij en verdachte geen aanleiding om daarnaast nog een contactverbod op te leggen tussen verdachte en de benadeelde partij.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 311, 326 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 Beslissing

De rechtbank:

Geldigheid dagvaarding

  • verklaart de dagvaarding geldig;

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

02-028015-22 feit 1: oplichting, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd; feit 2: eenvoudig witwassen, meermalen gepleegd;

02-262383-24 diefstal door middel van een valse sleutel, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;

  • verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden;

  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Benadeelde partij

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] (feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer 02-028015-22 en het feit in de zaak met parketnummer 02-262383-24) van € 255.500,-- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;

  • veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

  • verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

  • bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, waarbij de aansprakelijkheid van de betreffende mededader enkel geldt ten aanzien van het feit waarvoor die als medepleger is aangemerkt;

  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 3.261,--;

  • verklaart vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever] (feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer 02-028015-22 en het feit in de zaak met parketnummer 02-262383-24), € 255.500,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;

  • bepaalt dat bij niet betaling 365 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

  • bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, waarbij de aansprakelijkheid van de betreffende mededader enkel geldt ten aanzien van het feit waarvoor die als medepleger is aangemerkt;

  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 oktober 2025.

De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I: De tenlastelegging

02-028015-22

1zij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 12januari 2021 tot en met 7 maart 2023 te [plaats 1], gemeente Terneuzen, en/ofUtrecht, in elk geval in Nederland, en/of Belgiëtezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk tebevoordelendoor het aannemen van een valse naam en/of van een valsehoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door eensamenweefsel van verdichtsels,[aangever] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, hetverlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, hetaangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te wetenhoeveelheden geld,hebbende verdachte en/of haar mededader(s) met voren omschrevenoogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/ofbedrieglijk en/of in strijd met de waarheid;- die [aangever] verteld dat zij, verdachte, diamanten had gekocht enweer wilde verkopen en hiervoor €60.000 nodig had, en/of- die [aangever] verteld dat het valse diamanten waren maar zij nogsteeds geld nodig had, en/of- die [aangever] verteld dat er 8 goudbaren moesten wordenondergebracht bij [getuige] en hiervoor geld nodig was, en/of- die [aangever] verteld dat die [aangever] 3 goudbaren zou ontvangen, en/of- die [aangever] mails te sturen als [getuige], en/of- die [aangever] verteld dat er geld nodig was om verdachtesfamilieleden uit te kopen in verband met een erfenis van 1,7 miljoeneuro, en/of- die [aangever] verteld dat voornoemd geld naar een notaris ging om deerfenis los te krijgen, en/of- die [aangever] voor te houden dat verdachte samen met die [aangever]naar de notaris zou gaan om het geld te geven aan betreffende notaris, en/of- die [aangever] een kwitantie/briefje te geven waarop werd aangegevendat verdachte die [aangever] geld schuldig was en terug zou betalen, en/of- die [aangever] verteld dat er geld betaald moest worden anders zou hetaan de notaris te betalen bedrag weer oplopen, en/of- die [aangever] steeds voor te houden dat verdachte het geld aan hemzou terugbetalen,waardoor die [aangever] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(s);(art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

2zij op meerdere, althans een, tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks deperiode van 12 januari 2021 tot en met 8 maart 2023 te Utrecht,in elk geval in Nederland, en/of België, (telkens) tezamen en invereniging met een of meer anderen, althans alleen,van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en), de herkomsten/of vindplaats en/of de verplaatsing en/of de rechthebbende, heeftverborgen en/of heeft verhulden/of voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden heeft gehad en/ofdaarvangebruik heeft gemaakt, terwijl zij (telkens) wist of redelijkerwijs moestvermoeden dat de/het geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk,onmiddellijk ofmiddellijk, afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;(art 420bis/bis.1/ter/quater/quater.1 van het Wetboek van Strafrecht)(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht)

02-262383-24 zij op of omstreeks 31 maart 2022 te [plaats 2], gemeente Vijfheerenlandentezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,(in totaal) 15.000 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, dat/die geheel of ten deleaan [aangever], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haarmededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zichwederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich detoegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg tenemen geld onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van eenvalse sleutel,door zonder toestemming van die [aangever] met zijn pinpas meermalen te pinnen;(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)