Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 24/8291

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, het college.

  1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het gefaseerd bouwen van acht woningen op een bedrijventerrein in [plaats 2] (gemeente Oisterwijk). Tegen dit besluit staat rechtstreeks beroep open bij de bestuursrechter omdat de aanvraag is behandeld op basis van de openbare voorbereidingsprocedure van paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college de aangevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren.

Procesverloop

  1. Eiseres heeft op 18 december 2023 een aanvraag ingediend voor het gefaseerd bouwen van acht woningen op een bedrijventerrein in [plaats 2] (gemeente Oisterwijk) op de percelen Gemeente Oisterwijk, [sectie], nummers [nummer 1] en [nummer 2] (het terrein). Op 4 juli 2024 heeft het college een ontwerpbesluit ter inzage gelegd waarin het college aangaf voornemens te zijn om de aanvraag te weigeren. Het college heeft de aanvraag geweigerd met het besluit van 26 november 2024 (bestreden besluit).

2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2. Op 16 april 2025 heeft de rechtbank een comparitiezitting gehouden omdat het college de op de zaak betrekking hebbende stukken nog niet had ingediend bij de rechtbank. Hierbij was aanwezig [naam ] namens eiseres. Zonder voorafgaand bericht is namens het college niemand verschenen. Het college heeft na deze zitting de stukken alsnog ingediend.

2.3. De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen [naam ] namens eiseres. Zonder voorafgaand bericht is namens het college niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten 3. Eiseres is eigenaar van een bedrijventerrein in [plaats 2]. Het terrein maakt onderdeel uit van een gebied waarover eiseres samen met een andere ontwikkelaar in gesprek was met de gemeente Oisterwijk om in totaal 84 nieuwe woningen te realiseren. Op het deel van het gebied van eiseres was het de bedoeling om zeven woningen te realiseren. Volgens het geldende bestemmingsplan ‘Kom [plaats 2]’ is wonen ter plaatse niet toegestaan en daarom heeft eiseres in samenwerking met de andere ontwikkelaar een concept ontwerpbestemmingsplan laten opstellen genaamd ‘[straat 1], [plaats 2]’. Uiteindelijk is de procedure voor dit bestemmingsplan voor die 84 woningen niet voltooid. Het college heeft dit bestemmingsplan nooit voor vaststelling aangeboden bij de gemeenteraad.

3.1. Op 18 december 2023 heeft eiseres de aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend om af te wijken van het bestemmingsplan voor het gefaseerd bouwen van acht woningen op het terrein. Voor deze aanvraag heeft eiseres haar gedeelte van het hiervoor genoemde bestemmingsplan losgeknipt en vervolgens het bouwplan aangepast. Niet alleen de verkaveling is anders in de nieuwe aanvraag, maar ook de woningtypes verschillen met dat bestemmingsplan. Volgens de verbeelding bij het bestemmingsplan zouden op het terrein van eiseres namelijk in totaal zeven woningen worden gerealiseerd, waarvan zes tussenwoningen en één vrijstaande woning. Uit de tekeningen bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning blijkt dat voor acht woningen een omgevingsvergunning wordt gevraagd, waarvan zes twee-onder-een-kap woningen worden en twee vrijstaande woningen.

3.2. Het college heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure toegepast bij de behandeling van deze aanvraag.[1] Op 9 februari 2024 heeft het college verzocht om de aanvraag aan te vullen omdat meerdere gegevens ontbraken, waaronder een stikstofberekening op basis van de meest recente rekentools. Eiseres heeft hierna de aanvraag aangevuld.

3.3. Op 4 juli 2024 heeft het college het ontwerpbesluit ter inzage gelegd waarin het college aangaf voornemens te zijn om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Eiseres heeft als enige gereageerd op dit voornemen met een schriftelijke zienswijze.

Het bestreden besluit

  1. Op 26 november 2024 heeft het college besloten om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren (het bestreden besluit). Het college wil niet afwijken van het bestemmingsplan en heeft de aanvraag afgewezen omdat het plan vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig perspectief ongewenst is, het plan niet goed kan worden ontsloten, het plan niet voldoet aan het parkeerbeleid en de woonzorgvisie, het plan steunt op verouderde onderzoeken, een verslag van de omgevingsdialoog ontbreekt en omdat geen juiste stikstofberekeningen zijn ingediend.

Toetsingskader

  1. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

5.1. Het bestreden besluit is tot stand gekomen op grond van de Wabo. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet (Ow) en de Invoeringswet Omgevingswet (Iw Ow) in werking getreden. Als vóór de inwerkingtreding van de Ow een aanvraag om een besluit is ingediend, dan blijft op grond van artikel 4.3 van de Iw Ow het oude recht van toepassing. De aanvraag is ingediend op 18 december 2023. Dit betekent dat de Wabo van toepassing is.

5.2. Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo bepaalt dat het verboden is om gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Het terrein ligt in het bestemmingsplan ‘Kom [plaats 2]’ (bestemmingsplan) en heeft de bestemming ‘Bedrijf’.[2] Volgens artikel 5.1 van het bestemmingsplan is wonen ter plaatse niet toegestaan.

5.3. De gevraagde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.[3]

5.4. Op grond van artikel 3.1a van de Wabo kan het bevoegd gezag zich bij het verlenen van een omgevingsvergunning in ieder geval baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

Niet in geschil

  1. Partijen zijn het erover eens dat de woningen in strijd zijn met de bestemming ‘Bedrijf’ en ook is niet in geschil dat een omgevingsvergunning nodig is op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. De rechtbank beoordeelt daarom aan de hand van de beroepsgronden alleen of het college de aangevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren.

Heeft het college kunnen beslissen dat geen sprake is van voldoende ruimtelijke inpassing?

  1. Eiseres vindt dat de woningen wel aansluiten en passen bij de bestaande bebouwing en vindt daarom dat de stelling van het college niet klopt dat de ruimtelijke inpassing onlogisch is.

7.1. Het college stelt dat sprake is van onvoldoende ruimtelijke inpassing omdat het plan voor het ontwikkelen van acht woningen als losstaande ontwikkeling een onlogische invulling is van het gebied. De acht woningen komen namelijk op een achterterrein tussen de achtertuinen van de [straat 1], de [straat 2] en de [straat 3] in [plaats 2]. Dit is tweedelijns bebouwing en dat is volgens het college ongewenst.

7.2. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ruimtelijke inpassing van dit plan onlogisch is. Zoals eiseres ook heeft opgemerkt over het bestemmingsplan voor de 84 woningen – toen nog de bedoeling was om zeven woningen te realiseren op het terrein van eiseres – was bij dat plan ook sprake van tweedelijns bebouwing. Hoewel het college dit bestemmingsplan uiteindelijk niet ter vaststelling heeft aangeboden bij de gemeenteraad, maakt de rechtbank uit het dossier op dat tweedelijns bebouwing bij het plan voor de 84 woningen geen belemmering was voor het college. In de stukken leest de rechtbank namelijk dat de bestemmingsplanprocedure alleen is gestrand omdat geen anterieure overeenkomst kon worden aangegaan met de andere ontwikkelaar. Gelet hierop heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom in de huidige aanvraag tweedelijns bebouwing nu ongewenst is om de enkele reden dat het wordt gezien als een losse ontwikkeling en hoe zich dit verhoudt tot het bestemmingsplan voor de 84 woningen. Omdat het college geen verweerschrift heeft ingediend en niet is verschenen op de zitting heeft het college niet nader toegelicht waarom tweedelijnsbebouwing als losse ontwikkeling onwenselijk is, zodat sprake is van een motiveringsgebrek. Heeft het college kunnen beslissen dat het plan geen goede ontsluiting heeft? 8. Volgens eiseres is de ontsluiting van de woningen goed geregeld in het huidige plan. De ontsluiting loopt namelijk via de [straat 3] en volgens het bestaande bestemmingsplan mag deze straat worden gebruikt als ontsluitingsweg voor een bedrijventerrein omdat het terrein de bestemming ‘Bedrijf’ heeft. Dit betekent dus dat de [straat 3] is berekend op zwaar vrachtverkeer en daarom is deze straat ook geschikt als ontsluiting voor personenauto’s. Het plan om de bestemming te veranderen van bedrijventerrein naar woningen zorgt daarom voor een verbetering van de situatie, aangezien het verkeer minder zwaar wordt. Ten slotte ging het college eerder ook akkoord met de [straat 3] als ontsluitingsweg omdat het bestemmingsplan voor de 84 woningen ook voorzag ook in een ontsluiting via deze straat.

8.1. Het college stelt in het bestreden besluit dat de ontsluiting via de [straat 3] onvoldoende is voor acht woningen. De stelling van eiseres dat de ontsluiting van het terrein ook via de [straat 3] liep bij het bestemmingsplan klopt, maar dat maakt niet dat de ontsluiting voor dit plan ook geschikt is. Het bestemmingsplan voorzag namelijk in aanpassingen van de bestaande wegenstructuur en in nieuwe ontsluitingswegen voor in totaal 84 woningen. Specifiek zou ter plaatse van de [straat 3] een verbinding worden aangelegd in westelijke richting en juist hierdoor zou het erf op een goede manier kunnen worden ontsloten. De [straat 2] is verder ook niet geschikt voor ontsluiting omdat deze slechts 4,5 meter breed is en loopt tussen twee woningen.

8.2. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de [straat 3] ongeschikt is als ontsluitingsweg voor acht woningen door na te laten om de bestaande planologische situatie mee te wegen in de beoordeling. Volgens het huidige bestemmingsplan heeft het terrein nu de bestemming ‘Bedrijf’ en hieruit volgt dat op deze locatie een bedrijf kan worden gevestigd met milieucategorie 1 en 2 zoals bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.[4] Het terrein wordt volgens de bestaande situatie bovendien ontsloten via de [straat 3]. Volgens het huidige bestemmingsplan heeft de [straat 3] de bestemming ‘Verkeer’ en is deze bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning om af te wijken van een bestemmingsplan dient het college de situatie die is toegestaan volgens het bestemmingsplan als uitgangspunt te nemen. Vervolgens moet het college een beoordeling maken van de gevolgen van de aangevraagde afwijkende activiteit en hoe deze zich verhouden tot de gevolgen van de activiteit die wel is toegestaan in het bestemmingsplan. Het college heeft echter niet gemotiveerd en is niet ingegaan op het betoog van eiseres waarom de [straat 3] als ontsluitingsweg voor acht woningen wel of geen verbetering is ten opzichte van de bestaande planologische situatie waarin de [straat 3] een ontsluitingsweg is voor bedrijfsverkeer. Het college heeft in het bestreden besluit alleen toegelicht hoe de ontsluiting voor de acht woningen via de [straat 3] in de aanvraag zich verhoudt tot de voorgestelde ontsluiting van 84 woningen via de [straat 3] in het bestemmingsplan. Hierdoor is sprake van een motiveringsgebrek. Heeft het college kunnen beslissen dat het plan niet voldoet aan de woonzorgvisie? 9. Eiseres heeft aangegeven dat het plan geheel volgens de Woonzorgvisie 2022-2027 is opgesteld. Het plan voorziet namelijk in de bouw van betaalbare twee-onder-een-kapwoningen die geschikt zijn voor middenklassers. Met deze twee-onder-een-kap komen bovendien starterswoningen vrij. Het bouwplan is wenselijk omdat in de woonzorgvisie staat dat een woningbehoefte wordt voorgesteld van 150 extra woningen in [plaats 2] tot 2027. De vrijstaande woningen sluiten verder aan en passen bij de bestaande bebouwing in de buurt van het terrein. Bovendien was ook bij het bestemmingsplan voor de 84 woningen de bedoeling om een vrijstaande woning op het terrein te realiseren.

9.1. Het college vindt dat dure twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen niet aansluiten bij de woonzorgvisie en dit levert daarom een weigeringsgrond op.

9.2. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zes twee-onder-een-kapwoningen en twee vrijstaande woningen niet zouden voldoen aan de woonzorgvisie. Het college heeft namelijk als reden gegeven dat de twee-onder-een-kapwoningen niet zouden voldoen omdat zij duur zouden zijn, terwijl eiseres juist heeft aangegeven dat de bedoeling is om betaalbare woningen te realiseren voor middenklassers. Omdat het college heeft nagelaten om hierop te reageren en omdat verder niet uit de stukken blijkt dat de aanvraag betrekking heeft op dure twee-onder-een-kapwoningen, is sprake van een motiveringsgebrek. Het college heeft verder ook niet toegelicht waarom de twee vrijstaande woningen nu niet voldoen aan de woonzorgvisie, terwijl bij het bestemmingsplan voor de 84 woningen het de bedoeling was om één vrijstaande woning te realiseren op het terrein van eiseres en het college hiervoor een anterieure overeenkomst wilde sluiten. Dat maakt dat ten aanzien van het onderhavige plan zonder nadere toelichting ook onvoldoende is gemotiveerd waarom twee vrijstaande woningen niet (meer) zouden voldoen aan de woonzorgvisie. Heeft het college kunnen beslissen dat de ingediende onderzoeken verouderd zijn? 10. Volgens eiseres zijn alle onderzoeken die bij de aanvraag zijn meegestuurd nog steeds actueel en niet verouderd. Een gedeelte van de onderzoeken is oorspronkelijk uitgevoerd voor het bestemmingsplan voor de 84 woningen. Toen gold de Wabo ook dus daarom zijn zij bruikbaar. De omstandigheid dat de onderzoeken (deels) ouder zijn dan twee jaar is bovendien aan het college te wijten. Het college heeft namelijk niet willen meewerken aan het voorstel van eiseres om het plan voor de bouw van zeven woningen op haar perceel van los te knippen van het bestemmingsplan voor de 84 woningen toen die procedure gestrand was.

10.1. Volgens het college steunt het bouwplan op verouderde onderzoeken. Uit artikel 3.1.1a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) volgt dat gegevens en onderzoeken bij het vaststellen van wijzigingen van bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan twee jaar en diverse onderzoeken zijn ouder dan drie jaar. Het college neemt deze alleen mee als is onderbouwd dat de onderzoeken nog gebruikt kunnen worden. Uiteindelijk heeft het college de oude onderzoeken niet beoordeeld omdat sprake is van andere redenen om niet mee te werken aan het plan.

10.2. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de onderzoeken niet kunnen worden meegenomen in de beoordeling. Omdat in dit geval sprake is van een aanvraag voor een omgevingsvergunning, is artikel 3.1a van de Wabo van toepassing. Uit dit artikel volgt dat het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning zich in ieder geval kan baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. De omstandigheid dat de onderzoeken ouder zijn, is op zichzelf onvoldoende om deze onderzoeken niet mee te nemen in de beoordeling. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt namelijk dat artikel 3.1a van de Wabo niet eraan in de weg staat om onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar ten grondslag te leggen aan besluiten, maar dat het bevoegd gezag zich bij het verlenen van een omgevingsvergunning in ieder geval kan baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.[5] In de Memorie van Toelichting bij deze bepaling staat dat met de formulering is beoogd aan te geven dat het gebruik van gegevens en onderzoeken, die niet ouder zijn dan twee jaar, geen nadere motivering of rechtvaardiging behoeft. Daarnaast geeft deze formulering aan dat ook gegevens en onderzoeken die ouder zijn dan twee jaar gebruikt mogen worden. Verder staat in de Memorie van Toelichting dat het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel met zich kunnen brengen dat bij een langere termijn gemotiveerd wordt, waarom van die gegevens wordt gebruik gemaakt. Hiertoe zal in beginsel alleen aanleiding bestaan, indien door belanghebbenden gesteld wordt dat aan het besluit actuele gegevens ten grondslag dienen te worden gelegd, omdat sprake is van gewijzigde feiten of omstandigheden, of de gegevens zo gedateerd zijn – wat betreft verstreken tijd, niet wat betreft inhoud – dat het bevoegde bestuursorgaan uit zichzelf behoefte voelt het gebruik ervan te verantwoorden. Het college heeft in het bestreden besluit niet uitgelegd welke gewijzigde feiten en of omstandigheden maken dat de onderzoeken niet kunnen worden gebruikt en heeft ook niet gemotiveerd of en waarom de gegevens gedateerd zouden zijn. Dit levert een motiveringsgebrek op.

Heeft het college eiseres mogen vragen om een omgevingsdialoog in te dienen? 11. Eiseres geeft aan dat het ontbreken van een omgevingsdialoog niet maakt dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd. Eiseres heeft namelijk al een omgevingsdialoog gehouden tijdens de procedure voor het bestemmingsplan voor de 84 woningen. Omwonenden zijn toen al geïnformeerd door middel van een internetconsultatie en een inzagemoment. De resultaten van deze omgevingsdialoog zijn vervolgens door een adviesbureau samengevat en waren positief.

11.1. Volgens het college ontbreekt een omgevingsdialoog en kan de aanvraag daarom niet worden verleend. Hoewel eiseres voor het bestemmingsplan inderdaad een omgevingsdialoog heeft uitgevoerd, heeft zij dat niet gedaan voor het huidige plan. De omgevingsdialoog voor de 84 woningen kan verder niet worden gebruikt als omgevingsdialoog voor het huidige plan omdat de uitvoering afwijkt van wat destijds aan de omgeving was gepresenteerd. Het bestemmingsplan had een andere verkaveling en in het plan voor de 84 woningen werden op het gedeelte van eiseres zeven woningen gerealiseerd (zes tussenwoningen en één vrijstaande woning) in plaats van acht woningen in de huidige aanvraag.

11.2. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank oordeelt dat het ontbreken van een omgevingsdialoog niet kan leiden tot het weigeren van de gevraagde omgevingsvergunning. Zoals onder r.o. 5.1 is toegelicht, is de Wabo van toepassing en niet de Ow. Hoewel eiseres ter zitting heeft toegegeven dat voor de huidige aanvraag inderdaad geen afzonderlijke omgevingsdialoog heeft plaatsgevonden, is participatie zoals de Ow die kent geen verplicht onderdeel van de Wabo.[6] De Wabo legt dus geen verplichting op om een omgevingsdialoog uit te voeren voor een aanvraag om een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan. Het college heeft verder niet toegelicht op grond waarvan een omgevingsdialoog vereist zou zijn. Omdat het college geen verweerschrift heeft ingediend en namens het college niemand aanwezig was tijdens de zitting om hiervoor een nadere onderbouwing te geven, is er sprake van een motiveringsgebrek. Heeft het college kunnen besluiten dat het plan niet voldoet aan de parkeerregels? 12. Eiseres stelt dat parkeerberekening voldoet aan de eisen die zijn gesteld in de parkeernota en dus dat er genoeg parkeerplaatsen worden gerealiseerd*.*Ook is eiseres bereid om meer parkeerplaatsen toe te voegen als toch zou blijken dat er te weinig parkeerplaatsen zijn voorzien.

12.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het plan niet voldoet aan het parkeerbeleid. In de eerste plaats is de berekening van eiseres gebaseerd op het oude parkeerbeleid, namelijk de Nota Parkeernormen 2016. Ten tijde van het bestreden besluit golden de Beleidsregels Parkeernormen gemeente Oisterwijk 2024 (Beleidsregels 2024). Ten tweede gaat de parkeerberekening van eiseres uit van de verkeerde woningtypes, want in de parkeerberekening staat dat acht woningen worden gerealiseerd, waarvan zes rijwoningen en twee twee-onder-een-kapwoningen. Uit de verkavelingstekening van de nieuwe situatie leidt de rechtbank echter af dat het de bedoeling is om zes twee-onder-een-kapwoningen te realiseren en twee vrijstaande woningen. Voor deze woningtypes (rijwoningen, vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen) gelden volgens bijlage I bij de Beleidsregels verschillende parkeereisen. Ten derde staan op de verkavelingstekening twee parkeerplaatsen per oprit ingetekend. Voor een enkele oprit zonder garage van minimaal van 5,5 meter diep wordt 0,8 parkeervoorzieningen als rekenwaarde gehanteerd volgens tabel 1 van artikel 2.5 van de Beleidsregel 2024. Voor een lange oprit van minimaal 11 meter diep is dit 1,0 parkeervoorzieningen. De berekening van de parkeerbehoefte en het aantal voorziene parkeerplaatsen op de opritten klopt dus niet. De rechtbank heeft de parkeerbehoefte voor de aanvraag als volgt berekend op basis van de Beleidsregels 2024. Volgens de kaart bij artikel 2.3 van de Beleidsregels 2024 ligt het plan in het gebied ‘rest bebouwde kom’. Uit de tabel bij bijlage 1 van de Beleidsregels 2024 leidt de rechtbank af dat voor ‘Koop, huis, vrijstaand’ een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning geldt. Omdat twee vrijstaande woningen worden gerealiseerd komt dit neer op een parkeerbehoefte van 4,4 parkeerplaatsen. Voor ‘Koop, huis, twee-onder-een-kap’ geldt een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen per woning. Omdat zes twee-onder-een-kapwoningen worden gerealiseerd komt dit neer op een parkeerbehoefte van 12,6. Dat betekent dat voor de aanvraag in totaal 17 parkeerplaatsen zouden moeten worden gerealiseerd op grond van de Beleidsregels 2024. Volgens de verkavelingstekening is het de bedoeling om zes parkeerplaatsen te realiseren langs de weg. De overige parkeerplaatsen worden gerealiseerd op de acht opritten op eigen terrein. Uit de verkavelingstekening kan de rechtbank niet de exacte diepte van de opritten herleiden. Omdat hier telkens twee parkeerplaatsen zijn ingetekend, zijn deze opritten in elk geval minimaal 5,5 meter diep. Indien wordt uitgegaan van een oprit van minstens 11 meter diep, dan volgt uit tabel 1 van artikel 2.5 van de Beleidsregels 2024 dat sprake is van 8 parkeerplaatsen op eigen terrein. Samen met de parkeerplaatsen langs de weg zouden dan 14 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Dit is een tekort van 3 parkeerplaatsen. Indien wordt uitgegaan van een oprit van tussen de 5,5 en 11 meter diep, dan is sprake van 6,4 parkeerplaatsen op eigen terrein. Samen met de parkeerplaatsen langs de weg zouden dan 12,4 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Afgerond komt dit neer op een tekort van 5 parkeerplaatsen. Volgens de ingediende stukken voorziet het plan dus in te weinig parkeerplaatsen om te voldoen aan de parkeerbehoefte. Het betoog van eiseres dat bij of op de opritten ook garages zullen worden gerealiseerd, maar dat deze nog niet op de verkavelingstekening zijn afgebeeld maakt dit niet anders. Het college moest beslissen op de aanvraag zoals eiseres die heeft ingediend en deze beoordelen aan de hand van de daarbij gevoegde gegevens en stukken en niet aan de hand van hoe het bouwplan daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De door eiseres genoemde garages zijn geen onderdeel van de aanvraag en vallen daarom buiten de beoordeling[7].

Heeft het college kunnen beslissen dat het stikstofonderzoek ontbreekt? 13. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat voor het stikstofonderzoek wel AERIUS-berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de nieuwste rekentools. Deze berekeningen horen wel bij de aanvraag, maar zijn niet terechtgekomen in het rechtbankdossier. Daarom klopt niet dat het college de aanvraag heeft geweigerd omdat het stikstofonderzoek zou ontbreken.

13.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat een stikstofberekening ontbreekt. Eiseres heeft daardoor niet aangetoond dat het bouwplan niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie en daardoor niet duidelijk is of er significante gevolgen zijn voor Natura 2000-gebieden. In de brief van 9 februari 2024 heeft het college gelegenheid geboden om dit ontbrekende onderzoek in te dienen dat nodig is voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft op haar beurt niet betwist dat in de brief van 9 februari 2024 is gevraagd om een stikstofberekening. Uit het dossier blijkt ten slotte niet dat hierna alsnog een stikstofberekening is ingediend. Zoals de rechtbank hiervoor al onder 12.1 heeft overwogen, moest het college de aanvraag beoordelen aan de hand van de daarbij gevoegde gegevens en stukken. Heeft het college een vertrouwen gewekt dat zou worden meegewerkt? 14. Eiseres vindt dat uit het handelen van het college toezeggingen voortvloeien waaruit blijkt dat wel zou worden meegewerkt aan woningen op deze locatie en dus dat de weigering in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Eiseres is namelijk jarenlang in gesprek geweest met de gemeente over het realiseren van woningen in het gebied bij de [straat 1]. Bovendien had eiseres overeenstemming met het college en de gemeente over het bestemmingsplan voor 84 woningen en in dat plan was ook sprake van woningbouw op het terrein van eiseres. Dat het college aan de woningbouw wilde meewerken blijkt ten slotte ook uit het feit dat een anterieure overeenkomst is opgesteld en ondertekend. Ten slotte verwijst eiseres naar een bericht van 10 januari 2025 van de VVD Oisterwijk waarin staat dat een motie ‘Tweede versnelling’ door de gemeenteraad is aangenomen. In dit bericht staat dat de Tweede Versnelling het college een extra mogelijkheid geeft - naast alle lopende dossiers - kansrijke kleine tot middelgrote bouwinitiatieven versneld tot uitvoering te brengen. Daarnaast wordt volgens dit bericht gekeken welke lopende projecten en projecten nog in de pijplijn zitten en voor welke projecten versnelling mogelijk is.

14.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat uit het handelen van het college en vertegenwoordigers van de gemeente tijdens de procedure voor het bestemmingsplan voor de 84 woningen, geen vertrouwen voortvloeit dat het college zou meewerken aan de gevraagde omgevingsvergunning voor acht woningen op het terrein. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet namelijk volgens vaste rechtspraak van de ABRvS sprake zijn van een concrete uitlating en/of gedraging die kan worden gekwalificeerd als toezegging.[8] Verder dient de uitlating en/of gedraging in ieder geval toegesneden te zijn op de concrete situatie. Voor de aanvraag van eiseres houdt dit in dat een toezegging moet zijn gedaan over het gebruikmaken van de bevoegdheid van het college om de gevraagde omgevingsvergunning voor dit project te verlenen. Uit de stukken in het dossier blijkt echter dat het college al vroeg in de procedure voor de aangevraagde omgevingsvergunning heeft aangegeven dat niet zou worden meegewerkt aan het plan. Bovendien heeft eiseres ter zitting toegegeven dat voor dit plan zelf geen concrete toezeggingen zijn gedaan door het college. Dit betekent dat een beroep op het vertrouwensbeginsel vanwege het ontbreken van een concrete toezegging niet kan slagen. De stelling van eiseres dat het college wel zou hebben meegewerkt tijdens de procedure voor het bestemmingsplan, maakt dit niet anders. Buiten het feit dat voor dat plan sprake was van een andere ontwikkeling met een grotere omvang, is de uitvoering op het terrein van eiseres ook anders. Hoewel eiseres uit de procedure voor het bestemmingsplan mogelijk heeft kunnen afleiden dat het college woningen op het terrein van eiseres in algemene zin wenselijk zou kunnen vinden, strekt het vertrouwensbeginsel niet zover dat bij eiseres het vertrouwen kon zijn gewekt dat voor deze specifieke aanvraag een omgevingsvergunning zou worden verleend. Ook de aangenomen motie waarnaar eiseres heeft verwezen maakt niet dat sprake is van een gewekt vertrouwen dat er een omgevingsvergunning wordt verleend voor dit plan. Uit het nieuwsbericht volgt namelijk dat voor lopende (woningbouw)projecten en projecten in de pijplijn wordt gekeken naar mogelijkheden voor versnelling. Tenslotte kan uit de anterieure overeenkomst die eiseres heeft gesloten met de gemeente Oisterwijk voor het bestemmingsplan ook niet een vertrouwen worden afgeleid dat het college de omgevingsvergunning zou verlenen. De anterieure overeenkomst ging namelijk over een ander plan, waarover bovendien de gemeenteraad en niet het college bevoegd was om te beslissen.

Schadevergoeding 15. Eiseres heeft in het beroepschrift ook gevraagd om een schadevergoeding. Ter zitting heeft zij aangegeven dit vooral te hebben aangevoerd uit frustratie omdat eiseres al jaren in gesprek is met de gemeente om woningen te realiseren op deze locatie. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie van eiseres, kan de rechtbank dit verzoek echter zonder verdere onderbouwing van de omvang van de gestelde schade met objectieve gegevens niet beoordelen. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Daarom bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het college moet de aanvraag dus opnieuw beoordelen aan de hand van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Indien het college bij de nieuwe beoordeling tot de conclusie komt dat alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend, dan zal het college eerst een nieuw ontwerpbesluit ter inzage moeten leggen. Indien het college bij de weigering blijft, dan kan het college ervoor kiezen om geen nieuw ontwerpbesluit ter inzage te leggen. Het college zal bij de nieuwe beoordeling van de aanvraag ook de gelegenheid moeten bieden aan eiseres om haar aanvraag zodanig te wijzigen of aan te vullen, dat geconstateerde beletselen voor het verlenen van de omgevingsvergunning (kunnen) worden weggenomen. In deze procedure kan daarbij onder andere worden gedacht aan een aangepaste parkeerberekening en een recente stikstofberekening. Voor alle aanvullingen van eiseres zal het wel moeten gaan om wijzigingen van ondergeschikte aard, waarvoor volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS geen nieuwe aanvraag is vereist. De rechtbank geeft het college 26 weken om een nieuw besluit te nemen.

16.1. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het besluit van 26 november 2024;

  • draagt het college op binnen 26 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;

  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A. de Kraker, griffier op 22 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.

Artikel 2.8, eerste lid Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning geschiedt en de gegevens en bescheiden die door de aanvrager worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag. Bij de regels wordt in elk geval bepaald dat in of bij een aanvraag die betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 1° of 3°, gegevens en bescheiden worden verstrekt over de ten behoeve van de activiteiten en processen in de inrichting toe te passen technieken, voor zover die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Bij de maatregel kan – in afwijking van de artikelen 2:14, eerste lid, en 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht – worden bepaald dat de aanvraag geheel of gedeeltelijk elektronisch wordt ingediend of in ontvangst wordt genomen. Daarbij kan worden bepaald dat de verplichtingen slechts gelden in daarbij aangewezen categorieën gevallen.

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking, 2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of 3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Artikel 3.1a Het bevoegd gezag kan zich bij het verlenen van een omgevingsvergunning in ieder geval baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

Artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°.

Besluit omgevingsrecht

Artikel 4.4

Regeling omgevingsrecht

Artikel 1.3

Artikel 3.2 Gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met planologische voorschriften In of bij de aanvraag om een vergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, verstrekt de aanvrager gegevens en bescheiden over:

Afdeling 3.4 van de Awb.

Artikel 5 van het bestemmingsplan.

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo.

Artikel 5 van het bestemmingsplan ‘Kom [plaats 2]’.

ABRvS 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1148, r.o. 4.1.

ABRvS 9 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3086, r.o. 7.1

ABRvS 9 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3066, r.o. 3.2.

ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, r.o. 11.2.


Voetnoten

Afdeling 3.4 van de Awb.

Artikel 5 van het bestemmingsplan.

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo.

Artikel 5 van het bestemmingsplan ‘Kom [plaats 2]’.

ABRvS 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1148, r.o. 4.1.

ABRvS 9 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3086, r.o. 7.1

ABRvS 9 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3066, r.o. 3.2.

ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, r.o. 11.2.