ECLI:NL:RBZWB:2025:5398 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 13 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-308472-23
vonnis van de meervoudige kamer van 13 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] wonende te [adres] uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Roermond raadsman mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 juli 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G.W. van der Burg, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 8 juli 2022 schuld heeft gehad aan een verkeersongeval waardoor mevrouw [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het veroorzaken van gevaar en/of hinder op de weg.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte tussen de 82 en 101 km/uur heeft gereden en dat uit een vermijdbaarheidsberekening is gebleken dat het ongeval niet zou zijn gebeurd als verdachte zich aan de maximum geldende snelheid van 50 km/uur had gehouden. De officier van justitie is van mening dat verdachte daarom aanzienlijk is achter gebleven bij de eisen die mogen worden gesteld aan een gemiddelde oplettende en verstandige weggebruiker en dat daarom het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft aangevoerd dat juist het slachtoffer degene is geweest die gevaar-zettend heeft gehandeld door over te steken op een plaats op een 4-baansweg waar geen officiële oversteekplaats is, zonder zich te bekommeren over tegemoetkomend verkeer. Verdachte heeft gedaan wat hij kon om haar te ontwijken en de snelheid waarmee hij reed, is niet vast te stellen. Sterker nog, er zijn in het dossier veel contra-indicaties voor een veel te hoge snelheid. Los daarvan is enkel te hard rijden door verdachte onvoldoende om te komen tot schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet (hierna: WvW). Er is daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot veroordeling van het primair tenlastegelegde te komen.
Betreffende het subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat enkel de constatering van het rijden in strijd met een verkeersregel, zoals te hard rijden, nog niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van een gevaar op de weg, zoals bedoeld in artikel 5 WvW. Daarom kan het subsidiair tenlastegelegde niet bewezen worden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De bewijsmiddelen Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 8 juli 2022 met zijn motorfiets op de Ringbaan-West in Tilburg reed. Verdachte is het viaduct opgereden en op datzelfde moment is [slachtoffer] plotseling de weg opgelopen. Verdachte is met zijn motorfiets tegen [slachtoffer] aangereden, waardoor zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dit letsel bestond uit een gebroken rechterkuitbeen, een gebroken rechterscheenbeen, gebroken ribben, een fractuur aan het rechteropperarmbeen en een gescheurde lever. Verdachte is door de botsing zelf met zijn motorfiets ten val gekomen waarbij hij letsel aan zijn vinger heeft opgelopen.
Voor de beoordeling of en in welke mate aan verdachte een verwijt kan worden gemaakt, is het van belang om vast te stellen onder welke omstandigheden dit ongeluk plaats heeft gevonden. Het gaat dan met name om de vaststelling met welke snelheid verdachte heeft gereden, of verdachte voldoende heeft geanticipeerd op de verkeerssituatie ter plaatse en of hij zijn motorfiets op tijd tot stilstand kon brengen of uit kon wijken indien dat nodig zou zijn.
De door verdachte gereden snelheid Betreffende de door verdachte gereden snelheid is het volgende gebleken. Allereerst is door de politie een snelheid- en impactanalyse opgemaakt. In dit rapport wordt op grond van het sporenonderzoek berekend dat de snelheid van verdachte met zijn motorfiets minimaal 82 km/uur en maximaal 101 km/uur moet zijn geweest. Met betrekking tot dit rapport heeft de rechtbank geconstateerd dat een aantal niet onbelangrijke omstandig-heden niet is meegenomen. Zo is in het rapport geen rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte een helling op reed. Ook kon niet de precieze plaats van de botsing tussen de motorfiets en [slachtoffer] worden vastgesteld en is geen rekening gehouden met de vertraging van de motorfiets door de botsing zelf. Gelet op deze onzekerheden zal de rechtbank voornoemd rapport bij de bepaling van de snelheid niet als uitgangspunt nemen.
Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij op het moment van de botsing met [slachtoffer] met een snelheid reed van zo’n 60 tot 65 km/uur. Getuige [getuige 1] heeft dit min of meer bevestigd. Hij heeft namelijk verklaard dat hij verdachte voor de botsing zag rijden en dat verdachte wel iets te hard reed, maar niet heel veel te hard. Getuige [getuige 2] heeft tegenover verbalisanten verklaard dat zij stilstond voor het verkeerslicht en dat verdachte voor haar stond. Ze zag dat verdachte bij groen licht flink optrok en vervolgens redelijk snel op haar uitliep. Op het moment dat zij zag dat verdachte een vrouw aanreed, reed zij zelf 55 km/uur. Uit het feit dat de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte flink op haar uit liep, kan naar het oordeel van de rechtbank nog niet worden afgeleid dat verdachte veel te hard heeft gereden. Getuige [getuige 2] en ook verdachte trokken bij het verkeerslicht immers op vanuit stilstand en het is naar het oordeel van de rechtbank een feit van algemene bekendheid dat de acceleratie van een motorfiets veel groter is dan die van een personenauto. Ook komt daar nog bij dat bij het accelereren door een motorfiets veel geluid wordt geproduceerd en dat het dan al snel lijkt dat met een hoge snelheid wordt gereden terwijl dat niet altijd het geval hoeft te zijn.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte op het moment van de botsing met [slachtoffer] 60 tot 65 km/uur heeft gereden.
De verwijtbaarheid In het algemeen geldt dat onder 'schuld' als delictsbestanddeel een grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan die bestaat in verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of daarvan sprake is, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het komt er daarbij op aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid.
Op grond van de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat de Ringweg-West binnen de bebouwde kom van de gemeente Tilburg ligt en dat de maximumsnelheid ter plaatse 50 km/uur is. Het verwijt dat verdachte daarom in deze kan worden gemaakt, is dat hij daar met te hoge snelheid (tussen de 60 en 65 km/uur) heeft gereden. Een ander verwijt kan verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet worden gemaakt. Verdachte heeft zelf verklaard dat zijn focus aanvankelijk lag op de situatie bovenaan het viaduct, dat hij [slachtoffer] zag en dat hij op dat moment de indruk had dat ze over wilde steken. Naar eigen zeggen heeft verdachte daarom gas teruggenomen en weer gas bijgegeven op het moment dat [slachtoffer] terugliep. Verdachte werd vervolgens verrast toen [slachtoffer] toch besloot om ineens de Ringbaan-West over te steken. Verdachte heeft daarmee voldoende geanticipeerd op de verkeerssituatie ter plaatse en werd begrijpelijkerwijs verrast door het alsnog plotseling oversteken door [slachtoffer] op een ongebruikelijke plaats.
Conclusie De rechtbank is van oordeel dat enkel het hiervoor genoemde overschrijden van de maximumsnelheid door verdachte, niet kan worden gekwalificeerd als roekeloos dan wel (zeer) aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte zal dan ook van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Wel kan naar het oordeel van de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde bewezen worden verklaard. Het is niet voor niets dat binnen de bebouwde kom een snelheidslimiet geldt van 50 kilometer per uur. Dit heeft er mee te maken dat het verkeer binnen de bebouwde kom vaak druk is en weggebruikers ook sneller met onverwachte omstandigheden worden geconfronteerd. Indien binnen de bebouwde kom de maximaal toegestane snelheid wordt overschreden en daarnaast het zicht is verminderd doordat een viaduct wordt opgereden, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een mate van gevaarzetting die valt onder de reikwijdte van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte Subsidiair:op 8 juli 2022 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (motorfiets) daarmede rijdende over de weg, de Ringbaan-West,met een hogere snelheid dan de aldaar voor motorrijtuigen toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur heeft gereden door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft aangevoerd dat, nu de botsing in overwegende mate ontstaan is door toedoen van het slachtoffer, sprake is van afwezigheid van alle schuld en dat verdachte daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft aangevoerd dat het verwijt dat het slachtoffer kan worden gemaakt, verdachte nog niet ontslaat van de verwijten die hem kunnen worden gemaakt en die hebben geleid tot de botsing.
5.3 Het oordeel van de rechtbank Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
De verdediging heeft om ontslag van alle rechtsvervolging verzocht op basis van de schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld (hierna: AVAS). Zij betoogt daartoe dat het onderhavige verkeersongeval voor het overgrote deel te wijten is geweest aan het handelen van het slachtoffer.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het feit dat het handelen van [slachtoffer] heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, maakt niet dat verdachte geen enkele schuld heeft aan het verwijt dat hem subsidiair wordt gemaakt, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg door op die plaats en binnen de bebouwde kom harder te gaan rijden dan is toegestaan. Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte een geldboete op te leggen van € 2.500,= subsidiair 35 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft verzocht om bij de strafbepaling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Op grond van dit alles heeft de verdediging verzocht om aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gevaarzettend gedrag door met zijn motorfiets de maximum snelheid binnen de bebouwde kom met 10 à 15 km/uur te overschrijden. Hij deed dit op een plaats waar het zicht voor hem beperkt was. Verdachte reed immers een viaduct op en hij heeft zelf aangegeven dat hij op dat moment niet kon zien wat er op het viaduct en daarachter gebeurde. Bij het oprijden van het viaduct is [slachtoffer] plotseling de Ringbaan-West opgelopen en zij is daarbij in botsing gekomen met de motorfiets van verdachte. [slachtoffer] heeft door die botsing zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte is met zijn motorfiets ten val gekomen en door die val heeft ook hij blijvend letsel opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat de aanrijding van [slachtoffer] en de gevolgen van die aanrijding voor haar los moeten worden gezien van hetgeen verdachte in deze zaak verweten kan worden. Hoewel de gevolgen voor [slachtoffer] zeer ernstig zijn en zij nog lange tijdig nodig heeft om te herstellen, kan en zal de rechtbank daar geen rekening mee houden bij het bepalen van de strafsoort en de strafmaat die aan verdachte moet worden opgelegd. Verdachte heeft zich juridisch gezien ‘enkel’ schuldig gemaakt aan een feit dat aan de ondergrens zit van artikel 5 van de Wegenverkeerswet en voor dit het relatief kleine verwijt dat verdachte kan worden gemaakt, is naar het oordeel van de rechtbank op grond van de geldende oriëntatiepunten in beginsel een geldboete en eventueel een ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden.
De rechtbank dient daarnaast ook rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en met een overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak met ruim zes maanden.
Op grond van dit alles zal de rechtbank de aan verdachte op te leggen geldboete van € 500,= geheel voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaren.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
-
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
-
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-
veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 500,= voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
-
bepaalt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 dagen;
-
bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
-
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. S. Tempel en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 augustus 2025.
Mr. S. Tempel is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Primair:hij op of omstreeks 8 juli 2022 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk alsbestuurder van een motorrijtuig, (motorfiets) daarmede rijdende over de weg, deRingbaan-West zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijtenverkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,met een hogere snelheid dan de aldaar voor motorrijtuigen toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur te rijden (te weten ongeveer tussen de 82 km peruur en 101 km per uur), in elk geval te rijden met een (veel) hogere snelheid dan terplaatse verantwoord was en/ofniet, althans onvoldoende te anticiperen op de verkeerssituatie en/ofzijn motorrijtuig niet en/of niet tijdig tot stilstand kunnen brengen binnen deafstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij is en/ofniet, althans onvoldoende uit te wijkenwaardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten(onder andere) meerdere ribfracturen en/of een scheur in de leverkwab en/of eenbreuk in de scheenbeen en/of een breuk in de kuitbeen en/of een breuk in deopperarmbeen,althans/ en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijkeziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
Subsidiair:
hij op of omstreeks 8 juli 2022 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk alsbestuurder van een motorrijtuig, (motorfiets) daarmede rijdende over de weg, deRingbaan-West,met een hogere snelheid dan de aldaar voor motorrijtuigen toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur heeft (te weten ongeveer tussen de 82 km per uuren 101 km per uur), in elk geval gereden met een (veel) hogere snelheid dan terplaatse verantwoord was en/ofniet, althans onvoldoende heeft geanticipeerd op de verkeerssituatie en/ofzijn motorrijtuig niet en/of niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen binnen deafstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij is en/ofniet, althans onvoldoende heeft uitgewekendoor welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,althans kon worden gehinderd;( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )