Uitspraak inhoud

Team straf 3

Parketnummer: 10/121196-25 Datum uitspraak: 22 september 2025 Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1980, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] , raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp.

1 Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2025.

2 Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3 Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Daalder heeft gevorderd:

4 Waardering van het bewijs

4.1. Vrijspraak feiten 1 (poging tot doodslag) en 2 (bedreiging) zonder nadere motivering Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 2 ten laste gelegde bedreiging niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

4.2. Vrijspraak feit 3 (mishandeling)

4.2.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 3 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer] (hierna ook: aangever) wettig en overtuigend kan worden bewezen. In dat verband wijst de officier van justitie op de aangifte en de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd. Hieruit volgt dat de verdachte aangever tweemaal op zijn hoofd heeft geslagen.

4.2.2. Standpunt van de verdediging De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van de onder 3 ten laste gelegde mishandeling.

4.2.3. Beoordeling door de rechtbank Aangever heeft in de aangifte verklaard dat de verdachte hem tweemaal op zijn hoofd heeft geslagen, waardoor zijn bril van zijn hoofd werd geslagen. In de aangifte wordt geen pijn of letsel beschreven door aangever. De verdachte heeft tijdens zijn eerste politieverhoor en ook ter terechtzitting verklaard dat aangever dronken was en naar hem had uitgehaald. Als reactie daarop heeft de verdachte zich willen verdedigen. Volgens het proces-verbaal van de politie heeft de verdachte verklaard aangever te hebben geslagen, maar ter terechtzitting heeft hij dat ontkend en heeft hij verklaard aangever te hebben geduwd om hem op afstand te houden. Het dossier bevat geen getuigenverklaringen met betrekking tot dit incident noch ander steunbewijs voor de aangifte van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat zij op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting – de verklaringen van aangever en de verdachte – niet kan vaststellen wat er zich op 18 april 2025 precies op de parkeerplaats tegenover [naam horecagelegenheid] aan de [naam locatie] in Hoogvliet heeft afgespeeld. Dat maakt met name, dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte aangever heeft mishandeld. De rechtbank komt dan ook niet tot een bewezenverklaring en zal de verdachte vrijspreken van de onder 3 ten laste gelegde mishandeling.

4.3. Bewezenverklaring feiten 4 (voorhanden hebben revolver) en 5 (voorhanden hebben schietpen en munitie) zonder nadere motivering Het onder 4 ten laste gelegde voorhanden hebben van de revolver en het onder 5 ten laste gelegde voorhanden hebben van de schietpen en munitie is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.

4.4. Bewezenverklaring In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

4. hij op of omstreeks 19 april 2025 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, merk Mondial, Model 1938*,* te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad;

5. hij op of omstreeks 19 april 2025 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1,lid 1, onder 3º van die wet, dat uiterlijk geleek op een ander voorwerp dan een wapen, te weten een schietpen, en/of (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van die wet, te weten twee kogelpatronen kaliber 6.35MM voorhanden heeft gehad.

Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5 Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

feit 4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;

feit 5: de eendaadse samenloop van:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6 Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7 Motivering straffen

7.1. Algemene overweging De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

7.2. Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het – in zijn woning – voorhanden hebben van een revolver, een schietpen en twee (voor de schietpen geschikte) kogelpatronen. De wapens en munitie zijn aangetroffen in de woning waar hij met zijn vrouw en zijn twee kleine kinderen verbleef. Het ongecontroleerde bezit van (vuur)wapens en munitie brengt onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich en versterkt de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid. De rechtbank neemt het de verdachte extra kwalijk dat de wapens en de munitie in de directe leefomgeving waren van zijn kleine kinderen.

7.3. Persoonlijke omstandigheden van de verdachte

7.3.1. Strafblad De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte – behoudens de in maart 2022 opgelegde strafbeschikking voor het dragen van een wapen van de categorie II, III of IV (artikel 27 van de Wet wapens en munitie) – in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

7.4. Conclusies van de rechtbank Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.

Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal een deel van de voorgenomen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en om hem ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen. Bij het bepalen van de strafsoort en de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Op grond daarvan komt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist.

Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8 Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.300,- aan materiële schade.

8.1. Beoordeling De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken. In deze procedure wordt dus geen inhoudelijke beslissing genomen over de gevorderde schadevergoeding.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10 Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11 Beslissing

De rechtbank:

verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;

verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) dagen; bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 98 (achtennegentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;

verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;

tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;

stelt als algemene voorwaarde:

  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht; veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;

beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van50 (vijftig) dagen;

verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;

veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter, en mrs. N.M. Ketelaar en L.N. Foppen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.D. Beenakker, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.

De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

1. hij op of omstreeks 18 april 2025 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer] heeft afgeschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2. hij op of omstreeks 18 april 2025 te Rotterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door

  • aan die [slachtoffer] een vuurwapen te tonen en/of te richten en/of

  • die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "stop ik schiet je" en/of

  • kogel(s) (in de richting) van die [slachtoffer] af te vuren;

3. hij op of omstreeks 18 april 2025 te Rotterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tweemaal op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer] te slaan;

4. hij op of omstreeks 19 april 2025 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III ond 1 van de Wet wapens en munitie, merk Mondial, Model 1938 te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad;

5. hij op of omstreeks 19 april 2025 te Rotterdam en wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, lid 1, onder 3º van die wet, dat uiterlijk geleek op een ander voorwerp dan een wapen, te weten een schietpen, en/of (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet, te weten twee kogelpatronen kaliber 6.35MM voorhanden heeft gehad.