ECLI:NL:RBROT:2025:11373 - Onzorgvuldig onderzoek leidt tot ernstige verwijtbaarheid van werkgever en een billijke vergoeding - 24 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank ontbindt de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding, niet op basis van verwijtbaar handelen. De werkgever handelde ernstig verwijtbaar door een onzorgvuldig persoonsgericht onderzoek uit te voeren, wat resulteert in een transitievergoeding, een billijke vergoeding en een passende cao-regeling voor de werknemer.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
locatie Dordrecht
zaaknummer: 11746662 HA VERZ 25-36
datum uitspraak: 24 september 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
het openbaar lichaam Gemeenschappelijke Regeling Sociaal, vestigingsplaats: Dordrecht, verzoekster en verweerster, gemachtigde: mr. D.J.A. Vesters en mr. V.E. Schröder,
tegen
[persoon A], woonplaats: [woonplaats A] , verweerder en verzoeker, gemachtigde: mr. S. van Waegeningh.
De partijen worden hierna ‘GR Sociaal’ en ‘ [persoon A] ’ genoemd.
1 De procedure
1.1. Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
1.2. Op 27 augustus 2025 is de zaak tijdens een zitting met partijen en hun gemachtigden besproken.
2 Waar gaat deze zaak over?
2.1. GR Sociaal is een openbaar lichaam op grond van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen. Binnen GR Sociaal werken de zeven Drechtsteden samen op onderwerpen in het sociale domein. De Sociale Dienst Drechtstreden (hierna: [naam afdeling] ) is onderdeel van GR Sociaal. [persoon A] is vanaf 1 augustus 2018 bij GR Sociaal in dienst. De functie van [persoon A] is [naam functie 1] van de [naam afdeling] en hij neemt plaats in het dagelijks bestuur van GR Sociaal als [naam functie 2] .
Wat is er gebeurd?
2.2. Op 2 december 2024 hebben de zeven griffies van de Drechtsteden een anonieme brief ontvangen over vermeende misstanden, integriteitsschendingen en falende dienstverlening bij de [naam afdeling] . De rol die [persoon A] daarbij als directeur zou spelen, wordt in de brief ook benoemd. Het dagelijks bestuur van GR Sociaal heeft daarop besloten een onderzoek te laten uitvoeren door onderzoeksbureau Strated Consulting (hierna: Strated). Tijdens het vooronderzoek heeft Strated een anoniem meldpunt geopend voor medewerkers en oud-medewerkers van GR Sociaal. Strated heeft daarop meer dan 100 meldingen ontvangen en met iets minder dan 100 personen gesproken. Naar aanleiding van tussentijdse resultaten in het vooronderzoek heeft het dagelijks bestuur besloten om ook een persoonsgericht onderzoek naar [persoon A] in te stellen. [persoon A] is daarop met ingang van 30 januari 2025 geschorst. Nadat GR Sociaal een vacature had opengesteld voor een (tijdelijke) opvolger, heeft [persoon A] tevergeefs in een kortgedingprocedure gevorderd dat hij weer wordt toegelaten tot het werk. Het rapport over [persoon A] is op 5 juni 2025 afgerond. De conclusies van het rapport zijn dat [persoon A] zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan belangenverstrengeling, misbruik van zijn positie en bevoegdheden, nepotisme, afwijken van bestaande inhuur/aanbestedingsregels en het structureel vertonen van grensoverschrijdend gedrag.
2.3. GR Sociaal verzoekt de arbeidsovereenkomst met [persoon A] te ontbinden naar aanleiding van de uitkomst van het persoonsgerichte onderzoek. Volgens GR Sociaal heeft [persoon A] primair verwijtbaar gehandeld of nagelaten (e-grond). Subsidiair stelt GR Sociaal dat sprake is een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond) en meer subsidiair dat sprake is van een combinatie van omstandigheden die in de wet zijn genoemd waardoor het niet redelijk is dat de arbeidsovereenkomst blijft bestaan (i-grond). [persoon A] is het niet eens met het verzoek en vindt dat het moet worden afgewezen.
2.4. Als de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbindt, verzoekt [persoon A] GR Sociaal te veroordelen om de transitievergoeding te betalen en een financiële eindafrekening op te maken. Ook verzoekt [persoon A] in dat geval om een billijke vergoeding van € 876.066,81 bruto met aftrek van zijn uitkeringsrechten en een schadevergoeding van € 55.996,02 voor kosten rechtsbijstand. Volgens [persoon A] is de ontbinding namelijk het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van GR Sociaal en heeft zij in strijd gehandeld met het goed werkgeverschap. Voor het geval de arbeidsovereenkomst op de g-grond wordt ontbonden, verzoekt [persoon A] voor recht te verklaren dat hij recht heeft op een passende regeling als bedoeld in artikel 10:22 cao Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties (hierna: cao SGO), bestaande uit de WW-uitkering, aanvullende uitkering, reparatie-uitkering en na-wettelijke uitkering.
De uitkomst
2.5. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden vanwege een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding per 1 december 2025. GR Sociaal moet naast de transitievergoeding een billijke vergoeding van € 75.000,- bruto betalen, omdat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De kantonrechter verklaart voor recht dat [persoon A] recht heeft op een passende regeling zoals bedoeld in artikel 10:22 cao SGO. GR Sociaal moet ook een gedeelte van de advocaatkosten van [persoon A] betalen, omdat zij in strijd heeft gehandeld met het goed werkgeverschap.
3 De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden
3.1. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Er is namelijk voldaan aan de voorwaarden voor opzegging en er geldt geen opzegverbod (artikel 7:671b lid 2 BW). Hierna wordt uitgelegd waarom.
Er is een redelijke grond
3.2. Een voorwaarde voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst is dat daar een redelijke grond voor is (artikel 7:669 lid 1 BW). Omdat de subsidiaire grond slaagt, bespreekt de kantonrechter eerst waarom de primaire grond niet slaagt.
Maar [persoon A] heeft niet verwijtbaar gehandeld
3.3. GR Sociaal stelt dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [persoon A] , waardoor het niet redelijk is om de arbeidsovereenkomst voort te laten duren (artikel 7:669 lid 3 onder e BW). De kantonrechter oordeelt anders. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Het rapport van Strated is niet zorgvuldig tot stand gekomen
3.4. GR Sociaal baseert haar stelling dat [persoon A] verwijtbaar heeft gehandeld volledig op het persoonsgerichte onderzoeksrapport van Strated. Volgens [persoon A] kleven er echter zulke ernstige bezwaren aan de totstandkoming van dat rapport, dat de onderzoeksresultaten niet als deugdelijke en feitelijke grondslag voor ontbinding kunnen dienen. De kantonrechter komt tot het oordeel dat het rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De kantonrechter licht dit hierna toe.
3.5. Los van de vraag of GR Sociaal direct mocht besluiten een extern onderzoeksbureau in te schakelen, rustte op GR Sociaal een onderzoeksverplichting naar aanleiding van de anonieme brief van 2 december 2024. Voor zulke situaties heeft GR Sociaal een interne richtlijn.
3.6. Daarbij komt dat Strated het onderzoek zo heeft ingestoken dat aan de hand van vijf hypothesen is onderzocht of de daaraan ten grondslag liggende bestaande vermoedens uit het vooronderzoek bevestigd kunnen worden. In die werkwijze schuilt het gevaar van een doelredenering en staat waarheidsvinding niet voorop. Uit de gespreksverslagen van de uren durende interviews met [persoon A] op 6 en 25 maart 2025 blijkt bovendien dat Strated [persoon A] alleen anonieme citaten zonder context heeft voorgehouden. Dat maakt het niet alleen onmogelijk voor een beklaagde om adequaat te reageren, maar het is ook onduidelijk gebleven aan de hand van welke vraagstelling de voorgelegde citaten tot stand zijn gekomen. Ondanks herhaalde verzoeken van [persoon A] heeft Strated namelijk geen inzicht gegeven in de gespreksverslagen van de interviews die zij in het vooronderzoek heeft afgenomen. Ook de kantonrechter beschikt daar niet over. [persoon A] beschikt wel over een drietal gespreksverslagen die hij direct van collega’s heeft ontvangen.
3.7. Verder geldt dat GR Sociaal als goed werkgever in onderzoekssituaties recht moet doen aan alle betrokken partijen, dus ook aan [persoon A] . Dat heeft zij onvoldoende gedaan. Meer in het bijzonder heeft zij, dan wel Strated in haar opdracht, [persoon A] onvoldoende gelegenheid geboden tot wederhoor. Op herhaald verzoek van [persoon A] heeft Strated na het eerste interview een aantal zaken geconcretiseerd en gede-anonimiseerd, omdat hij niet adequaat kon reageren op anonieme verklaringen, die bovendien weinig concreet waren. Strated heeft [persoon A] echter niet meer in de gelegenheid gesteld tot wederhoor. Dat komt omdat GR Sociaal op 25 april 2025 aan Strated de opdracht heeft gegeven om het persoonsgerichte onderzoek af te ronden zonder verdere betrokkenheid van [persoon A] .
Het rapport is onvoldoende onderbouwing voor de verwijten die GR Sociaal maakt
3.8. Het rapport trekt desondanks aan de hand van vijf hypothesen stevige conclusies over [persoon A] .
- (vermeende) medeplichtigheid aan casus met belangenverstrengeling
3.9. Het verwijt dat GR Sociaal [persoon A] maakt is samengevat als volgt. Een MT-lid had een relatie met een [naam afdeling] -medewerker. Zij vielen vanaf enig moment binnen dezelfde hiërarchische lijn. Daarop is de [naam afdeling] -medewerkster per 1 januari 2019 aan de slag gegaan als zzp’er voor [naam afdeling] , in dezelfde functie. [persoon A] wist van deze draaideurconstructie maar heeft hier onvoldoende aan gedaan, terwijl hij enige tijd later wel een integriteitsonderzoek naar dezelfde [naam afdeling] -medewerkster heeft laten uitvoeren toen haar relatie met het MT-lid was beëindigd en zij een nieuwe relatie kreeg met een leverancier van [naam afdeling] . Strated concludeert hieruit dat sprake is van een schijn van willekeur en favoritisme.
3.10. Volgens [persoon A] heeft hij het MT-lid wel degelijk aangesproken op de constructie en heeft hij in lijn met het Integriteitsbeleid en de Gedragscode van GR Sociaal gehandeld door de situatie te bespreken met het betrokken MT-lid. GR Sociaal betwist niet dat [persoon A] het MT-lid heeft aangesproken, maar volgens haar had [persoon A] dit (op zijn minst) schriftelijk moeten vastleggen. Dat laatste kan echter in het midden blijven. Ook als [persoon A] dit schriftelijk had moeten vastleggen, maakt dat niet dat [persoon A] zodanig verwijtbaar heeft gehandeld dat van GR Sociaal niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het gaat hier om een eenmalige situatie van ruim vijf jaar geleden en [persoon A] is hier niet eerder op aangesproken. [persoon A] heeft daarnaast uitgelegd waarom hij enige tijd later wel een integriteitsonderzoek heeft laten uitvoeren naar dezelfde [naam afdeling] -medewerkster: de nieuwe relatie was, anders dan de relatie met het MT-lid, niet bekend bij [persoon A] en de medewerkster had dit ook niet gemeld toen zij via een afwijkmemo verzocht om buiten de aanbestedingsregels om een contract te sluiten met het bedrijf van haar nieuwe partner. Deze (plausibele) uitleg heeft Strated niet (kenbaar) betrokken bij haar conclusies en ook GR Sociaal heeft in deze procedure daarop niet gereageerd. Van een schijn van willekeur of favoritisme is daarom niet gebleken.
3.11. De kantonrechter merkt tot slot nog op dat onduidelijk is gebleven waarom de hypothese uitgaat van medeplichtigheid aan belangenverstrengeling, terwijl het verwijt uit het rapport van Strated gaat over de schijn van willekeur en favoritisme.
- (vermeend) misbruik van positie/bevoegdheden
3.12. Het verwijt dat GR Sociaal [persoon A] maakt is dat hij sterke sturing heeft gehad in zowel het proces als de uitkomst van een extern onderzoek dat hij in 2023 heeft laten uitvoeren naar het team Handhaving. Daar komt volgens GR Sociaal bij dat de persoon op wie het onderzoek zag al een waarschuwing had gekregen voor een deel van de beschuldigingen, waardoor er sprake lijkt te zijn van een vermenging van motieven. Meer stelt het verzoekschrift niet en ook tijdens de zitting is dit verwijt niet concreter geworden. Kennelijk gaat het GR Sociaal erom dat [persoon A] “rol onzuiver” heeft gehandeld, maar wat [persoon A] dan precies zou hebben gedaan wat volgens haar misbruik van positie of bevoegdheden oplevert, stelt GR Sociaal niet. Dit verwijt mist echter feitelijke grondslag en kan daarom niet bijdragen aan de stelling van GR Sociaal dat [persoon A] verwijtbaar heeft gehandeld.
- (vermeend) nepotisme en afwijken van bestaande inhuur-/aanbestedingsregels
3.13. Het verwijt dat GR Sociaal [persoon A] maakt is dat hij bij de inhuur van twee interim MT-leden de procedure voor het inhuren van nieuw personeel niet heeft gevolgd en dat mag alleen als er een afwijkmemo is ingediend, wat niet is gebeurd. Ook is de aanbestedingsgrens volgens GR Sociaal niet in ogenschouw genomen. [persoon A] erkent dat hij de procedure niet heeft gevolgd. Volgens hem was dit een gecalculeerde afweging geweest, omdat een snelle invulling van de posities noodzakelijk was in een voor de organisatie kwetsbare periode.
3.14. GR Sociaal heeft niet weersproken dat het noodzakelijk was om de twee posities snel op te vullen en dat het dus nodig was om de bestaande procedure, waarbij de inhuur plaatsvindt via een broker, niet te volgen. Wat overblijft, is dat [persoon A] een afwijkmemo had moeten indienen. Dat verwijt treft weliswaar doel, maar is niet zodanig ernstig dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. Daarbij is van belang dat het gaat om een eenmalige situatie uit 2022, waar [persoon A] niet eerder op is aangesproken. GR Sociaal heeft daarnaast onvoldoende gesteld over waarom het handelen van [persoon A] als nepotisme zou kwalificeren. Dat een van de twee MT-leden uit het netwerk van [persoon A] komt, is daarvoor in ieder geval onvoldoende. GR Sociaal heeft het verwijt dat [persoon A] de aanbestedingsgrens niet in ogenschouw heeft genomen helemaal niet toegelicht, zodat de kantonrechter daaraan voorbijgaat.
- (vermeend) structureel vertonen van grensoverschrijdend gedrag
3.15. Het zwaartepunt van het ontbindingsverzoek ligt bij deze hypothese. GR Sociaal verwijt [persoon A] dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan pesten, seksuele intimidatie, favoritisme en verbale agressie. GR Sociaal onderbouwt dit met anonieme verklaringen van (oud-)medewerkers die Strated tijdens het vooronderzoek heeft gesproken. [persoon A] betwist dat hij zich structureel grensoverschrijdend heeft gedragen.
3.16. De kantonrechter stelt voorop dat een heel groot deel van de anonieme verklaringen niet feitelijk van aard is. In de verklaringen staan vaak algemeenheden, waardeoordelen en kwalificaties. Een voorbeeld daarvan is dat een aantal (oud-)medewerkers verklaart dat [persoon A] “vrouwonvriendelijk” of een “vrouwengek” is. [persoon A] zou “opmerkingen op de persoon maken die echt niet konden” en “lievelingetjes en pispaaltjes” hebben. Op welke concrete gebeurtenissen zij dat baseren, blijkt vervolgens niet uit de verklaringen. Zulke verklaringen kunnen daarom niet bijdragen aan de stelling van GR Sociaal dat [persoon A] zich (kortgezegd) structureel grensoverschrijdend heeft gedragen. GR Sociaal meent desondanks uit de verklaringen een patroon van structureel grensoverschrijdend gedrag te kunnen afleiden, maar dat neemt niet weg dat in deze procedure GR Sociaal aan de hand van feiten voldoende moet stellen dat [persoon A] zich structureel aan grensoverschrijdend gedrag heeft schuldig gemaakt. Daarin slaagt GR Sociaal niet, omdat bij de totstandkoming van de verklaringen onzorgvuldig is gehandeld (zie r.o. 3.4 en verder) en [persoon A] de inhoud van de verklaringen - ook de daarin genoemde concrete voorbeelden – betwist of in ieder geval nuanceert, en waar dat kan doet hij dat gemotiveerd.
3.17. Van het structureel vertonen van grensoverschrijdend gedrag is dus onvoldoende gebleken. Dat betekent niet dat [persoon A] nooit uit de bocht is gevlogen met zijn kritische houding, maar van GR Sociaal kan in die omstandigheden gevergd worden dat de arbeidsovereenkomst in stand blijft.
De arbeidsverhouding is wel ernstig en duurzaam verstoord
3.18. GR Sociaal stelt dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding waardoor het niet redelijk is als zij de arbeidsovereenkomst moet laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 onder g BW). Dat is een redelijke grond als de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam is verstoord. De kantonrechter oordeelt dat hiervan sprake is.
3.19. In zijn verweerschrift stelt [persoon A] zich op het standpunt dat het prematuur is om te spreken van een ernstig en duurzame verstoorde arbeidsrelatie en dat GR Sociaal in ieder geval nog een poging moet wagen om de arbeidsrelatie te herstellen. Tijdens de zitting heeft [persoon A] verklaard dat hij zich realiseert dat het buitengewoon lastig is om nog terug te keren bij GR Sociaal. Daar is de kantonrechter het mee eens. De kantonrechter acht het in belang van beide partijen dat er een einde komt aan de arbeidsovereenkomst. Vast staat dat op 4 en 5 juni 2025 de onderzoeksresultaten (samengevat) zijn gedeeld met het dagelijks bestuur, de raadsleden en medewerkers van GR Sociaal. Ook in de media zijn de onderzoeksresultaten besproken. Ondanks dat in deze beschikking anders over de onderzoeksresultaten wordt geoordeeld, is aannemelijk dat het vertrouwen in [persoon A] door de gelederen van de hele organisatie ernstig is beschadigd. Dit terwijl met partijen moet worden geoordeeld dat voor de functie van directeur vertrouwen cruciaal is. Nu dat ontbreekt en niet gebleken is van reële mogelijkheden om het vertrouwen duurzaam te herstellen, is er sprake van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
[persoon A] kan niet worden herplaatst
3.20. Voor ontbinding is verder vereist dat [persoon A] niet binnen een redelijke termijn kan worden herplaatst in een andere passende functie (artikel 7:669 lid 1 BW). Aan die eis is voldaan. In de gegeven omstandigheden ligt herplaatsing naar het oordeel van de kantonrechter niet in de rede. Zoals gezegd, is het vertrouwen in [persoon A] door de gelederen van de hele organisatie onherstelbaar beschadigd. Ook in andere passende functies is vertrouwen echter cruciaal.
Er geldt geen opzegverbod
3.21. Nog een vereiste voor ontbinding is dat er geen opzegverbod geldt waardoor ontbinding niet is toegestaan. Aan die eis is ook voldaan. Er geldt namelijk geen opzegverbod.
De arbeidsovereenkomst eindigt op 1 december 2025
3.22. Het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op 1 december 2025 (artikel 7:671b lid 9 sub a BW). Daarbij is rekening gehouden met de opzegtermijn van twee maanden, maar vanwege het ernstig verwijtbaar handelen van GR Sociaal dat hierna aan de orde komt, niet met de duur van deze procedure.
GR Sociaal moet een transitievergoeding betalen
3.23. [persoon A] heeft recht op een transitievergoeding omdat aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan en geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [persoon A] (artikel 7:673 lid 1 en lid 7 BW). Op basis van het loon en de duur van de arbeidsovereenkomst is de hoogte van de vergoeding **€**31.688,83 bruto. Dit bedrag is iets lager dan de transitievergoeding die [persoon A] verzoekt, omdat hij in zijn berekening is uitgegaan van een dienstverband van 7 jaar, 4 maanden en 1 dag in plaats van 7 jaar en 4 maanden.
3.24. De transitievergoeding moet GR Sociaal binnen een maand na het einde van de arbeidsovereenkomst aan [persoon A] betalen.
GR Sociaal moet een eindafrekening opstellen
3.25. [persoon A] verzoekt GR Sociaal te veroordelen om een eindafrekening op te maken. Omdat de arbeidsovereenkomst per 1 december 2025 eindigt, moet GR Sociaal een eindafrekening met een deugdelijke specificatie maken. Dat moet zij binnen een maand na het einde van de arbeidsovereenkomst doen. Het verzoek van [persoon A] wordt dan ook toegewezen zoals hierna onder de beslissing staat.
4 GR Sociaal moet een billijke vergoeding betalen
4.1. De kantonrechter kent aan [persoon A] een billijke vergoeding toe. Een billijke vergoeding kan namelijk worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 onder c BW). Dat is hier het geval. Hierna wordt uitgelegd waarom.
GR Sociaal heeft ernstig verwijtbaar gehandeld
4.2. De ontbinding is het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van GR Sociaal. Hiervoor is vastgesteld dat het rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Dat is GR Sociaal als opdrachtgever toe te rekenen. Bovendien heeft zij zich niet gehouden aan haar eigen richtlijn. Door de onzorgvuldige totstandkoming van het rapport is de arbeidsverhouding verstoord geraakt. Daarnaast heeft GR Sociaal vanaf 2 december 2024 meer steken heeft laten vallen, waardoor zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en de arbeidsverhouding verstoord is geraakt. GR Sociaal heeft voor, tijdens en na het onderzoek van Strated onvoldoende rekening gehouden met de belangen van [persoon A] , die ook haar werknemer is en wiens functioneren zij in ieder geval tot medio 2024 goed heeft beoordeeld. Sterker nog, eind 2023 heeft het dagelijks bestuur er nog op aangedrongen dat [persoon A] korter op de bal moest zitten en de lat hoger moest leggen, gedrag dat hem nu lijkt te worden verweten.
4.3. [persoon A] maakt GR Sociaal in randnummer 4.54 van zijn verweerschrift nog meer verwijten, maar die kunnen verder onbesproken blijven. Met wat hiervoor is vastgesteld, is de hoge lat van ernstig verwijtbaar handelen al gehaald. Het is daarom niet nodig om ten aanzien van elk verwijt te bespreken of de feitelijke grondslag vaststaat en of die feitelijke grondslag vervolgens r kwalificeert als ernstig verwijtbaar handelen.
4.4. [persoon A] verzoekt ook om voor recht te verklaren dat GR Sociaal ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft bij dit verzoek geen afzonderlijk belang gesteld. De verklaring voor recht wordt daarom afgewezen bij gebrek aan belang (artikel 3:303 BW).
Een billijke vergoeding van € 75.000,- is passend
4.5. De Hoge Raad heeft uitgangspunten gegeven voor het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding.
4.6. [persoon A] verzoekt om een billijke vergoeding van € 876.066,81 bruto met aftrek van zijn uitkeringsrechten van € 413.992,44 bruto. Hij gaat ervan uit dat hij tot zijn pensioen in dienst zou zijn gebleven van GR Sociaal en dat hij geen nieuw werk zal kunnen vinden. [persoon A] stelt dat hij tot zijn pensioendatum van 18 oktober 2030 een bedrag van € 462.075,- bruto misloopt aan loon en pensioenopbouw als hij volledig gebruik kan maken van zijn uitkeringsrechten. De bedragen die aan de verzochte billijke vergoeding ten grondslag liggen, betwist GR Sociaal niet. Wel vindt GR Sociaal de verzochte billijke vergoeding veel te hoog.
4.7. Anders dan [persoon A] , gaat de kantonrechter er niet van uit dat de arbeidsovereenkomst zou hebben voortgeduurd tot zijn pensioendatum als GR Sociaal niet ernstig verwijtbaar had gehandeld. Aangenomen kan worden dat door de anonieme brief van 2 december 2024 het functioneren van [persoon A] als directeur van de [naam afdeling] ter discussie was komen te staan, ook gelet op de eerdere gesprekken in juli en september 2024 tussen het dagelijks bestuur en [persoon A] . Aanleiding voor die gesprekken destijds was het vertrek van de directeur [naam bedrijf] , die zijn beklag had gedaan over (het functioneren van) [persoon A] . Daarop is [persoon A] door het dagelijks bestuur aangesproken en aan hem is medegedeeld dat zij niet nog een keer zo’n signaal wil ontvangen.
4.8. Daarbij komt dat [persoon A] ook niet wordt gevolgd in zijn stelling dat hij tot zijn pensioen niet meer in staat zal zijn om nieuw werk te vinden. Weliswaar is [persoon A] beschadigd door de conclusies die, naar nu is gebleken, ten onrechte over zijn gedrag zijn getrokken, maar daar staat tegenover dat in deze beschikking staat dat [persoon A] niet verwijtbaar heeft gehandeld. De al aangerichte schade kan daarmee niet helemaal worden weggenomen, maar het zal wel kunnen bijdragen aan een genuanceerder oordeel over [persoon A] en daarmee aan een gunstiger arbeidsperspectief. Dat laat onverlet dat het realistisch is dat [persoon A] niet op heel korte termijn een nieuwe baan zal kunnen vinden, laat staan op het niveau van zijn functie bij GR Sociaal. Gelet op het voorgaande gaat de kantonrechter ervan uit dat [persoon A] door het ernstig verwijtbaar handelen van GR Sociaal tussen de 1 en 2 jaar inkomens- en pensioenschade zal hebben in plaats van de vijf jaar waar [persoon A] bij de berekening van de verzochte billijke vergoeding van uit is gegaan.
4.9. Bij de hoogte van de billijke vergoeding weegt mee dat op de arbeidsrelatie de Wet normering topinkomens (WNT) van toepassing is. Deze wet maximeert de ontslagvergoeding die GR Sociaal met [persoon A] mag overeenkomen op € 75.000,- (artikel 2.10 lid 1 WNT). De achterliggende gedachte is dat het gaat om publiek geld dat primair moet worden besteed aan de publieke taak. De kantonrechter is bij het bepalen van de hoogte van billijke vergoeding weliswaar niet gebonden aan deze maximering, maar het doel en de strekking van de WNT zijn wel relevante omstandigheden waar de kantonrechter rekening mee houdt. Daarnaast weegt mee dat [persoon A] ook recht heeft op een transitievergoeding en een passende regeling op grond van de cao SGO, waarmee zijn inkomenspositie voor een groot gedeelte is gewaarborgd tijdens zijn eerste jaren van werkloosheid.
5 [persoon A] heeft recht op een passende regeling op grond van de cao SGO
5.1. Omdat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op de g-grond, komt de kantonrechter toe aan het voorwaardelijk tegenverzoek van [persoon A] . Hij verzoekt voor recht te verklaren dat hij recht heeft op een passende regeling als bedoeld in artikel 10:22 cao SGO, bestaande uit de WW-uitkering, aanvullende uitkering, reparatie-uitkering en na-wettelijke uitkering en GR Sociaal te veroordelen tot nakoming daarvan. Het verzoek wordt toegewezen.
5.2. Op de arbeidsovereenkomst van [persoon A] is de cao SGO van toepassing. Op grond van artikel 10:22 van die cao moet GR Sociaal door de verstoorde arbeidsverhouding een passende regeling treffen voor [persoon A] , waarbij zij voor zover dat redelijk en billijk is de uitkeringen die staan in hoofdstuk 10 en de transitievergoeding betrekt. In hoofdstuk 10 van de cao SGO staan de aanspraken die een werknemer kan hebben naast de WW-uitkering. Het gaat om een aanvullende uitkering (paragraaf 1), een na-wettelijke uitkering (paragraaf 2) en een reparatie-uitkering (paragraaf 3). In de cao SGO is niet geregeld in welke omstandigheden het redelijk en billijk is om deze uitkeringen bij de passende regeling te betrekken. Daarom zoekt de kantonrechter aansluiting bij wat gebruikelijk was voor de inwerkingtreding van de Wet Normalisering Rechtspositie Ambtenaren per 1 januari 2020. Toen gold voor [persoon A] de rechtspositieregeling CAR/UWO
5.3. Zoals hiervoor in r.o. 4.2 overwogen is de verstoorde arbeidsverhouding voor het overgrote deel is te wijten aan het ernstig verwijtbaar handelen van GR Sociaal. Het is redelijk en billijk dat [persoon A] aanspraak kan maken op de uitkeringen van paragraaf 1, 2 en 3, naast de transitievergoeding en de billijke vergoeding. Volgens GR Sociaal heeft [persoon A] ook een (groot) aandeel in de verstoring, omdat hij zich uitsluitend heeft gericht op de procedurele kant, hij vergaande verwijten heeft gemaakt en een kort geding is gestart. Maar dit kan [persoon A] niet worden verweten. [persoon A] heeft zich namelijk geconfronteerd gezien met een persoonsgericht onderzoek dat onvoldoende gericht is geweest op waarheidsvinding. Het is dus gerechtvaardigd dat [persoon A] steeds heeft gewezen op de procedurele kanten van het onderzoek. Dat [persoon A] zich ook genoodzaakt heeft gezien een kort geding te starten, is het gevolg geweest van een vacaturetekst waaruit kan worden afgeleid dat GR Sociaal al voor het afronden van het persoonsgerichte onderzoek op zoek was naar een definitieve opvolger voor [persoon A] .
De WNT staat daaraan niet in de weg
5.4. Anders dan GR Sociaal betoogt, staat de WNT er niet aan in de weg dat aan [persoon A] een passende regeling wordt toegekend. Zoals hiervoor al gezegd, is de WNT op de arbeidsrelatie van toepassing en maximeert de WNT het bedrag dat partijen mogen overeenkomen bij beëindiging van het dienstverband op € 75.000,-. Volgens GR Sociaal valt daaronder ook de passende regeling op grond van de cao SGO, omdat de uitkeringen niet rechtsreeks, dwingend en eenduidig voortvloeien uit de cao. Daarin volgt de kantonrechter haar niet.
5.5. Artikel 1.1 sub i WNT bepaalt dat uitkeringen die voortvloeien uit een algemene bepaling van een cao niet vallen onder het begrip uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband. Artikel 4 lid 2 Uitvoeringsregeling WNT voegt daaraan toe dat alleen uitkeringen zijn uitgezonderd die rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeien uit de cao-bepaling. De gedachte daarachter is dat partijen geen invloed op de hoogte moeten kunnen uitoefenen.
5.6. GR Sociaal voert ook nog aan dat de cao SGO alleen via een dynamisch incorporatiebeding van toepassing is op de arbeidsovereenkomst. De passende regeling is volgens haar daarmee een contractuele afspraak en vloeit niet rechtstreeks, dwingend en eenduidig voort uit een cao-bepaling. Ook hierin volgt de kantonrechter GR Sociaal niet. GR Sociaal valt namelijk onder de definitie van werkgever (artikel 1.2 lid 1 sub h cao SGO) en [persoon A] heeft een arbeidsovereenkomst met GR Sociaal. Daarom geldt de cao SGO ook voor hem (artikel 1.2 lid 3 cao SGO). Het gaat dus niet om een contractuele wachtgeldregeling, maar om een uitkering die rechtsreeks, dwingend en eenduidig voortvloeit uit een algemene bepaling van een cao.
6 GR Sociaal moet een gedeelte van de advocaatkosten van [persoon A] vergoeden
6.1. [persoon A] maakt aanspraak op vergoeding van zijn advocaatkosten gemaakt in de periode van 12 februari tot en met de zitting op 27 augustus 2025, met uitzondering van de kosten die zijn gemaakt in het kader van het kort geding. Het gaat volgens [persoon A] in totaal om € 59.336,16 inclusief btw. Uit de gespecificeerde declaraties volgt dat die kosten zowel zien op buitengerechtelijke werkzaamheden als werkzaamheden in het kader van de (voorbereiding van) deze procedure. GR Sociaal moet een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 25.338,28 aan [persoon A] betalen. De kosten voor deze procedure hoeft zij dus niet volledig te vergoeden. Hierna wordt uitgelegd waarom.
6.2. Buitengerechtelijke kosten kunnen worden toegewezen bij een schending van goed werkgeverschap in combinatie met artikel 6:96 BW.
6.3. De rest van de schadevergoeding die [persoon A] verzoekt, ziet op kosten die zijn gemaakt in het kader van de (voorbereiding van) deze procedure. Een integrale proceskostenveroordeling is alleen aan de orde als een procespartij misbruik maakt van procesrecht of onrechtmatig handelt. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. En dat is pas het geval als GR Sociaal haar verzoek baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter (artikel 6 EVRM). Deze hoge laat wordt niet gehaald, maar GR Sociaal wordt wel veroordeeld in de proceskosten in overeenstemming met het liquidatietarief (zie r.o. 7.2).
7 Tot slot
Termijn intrekken verzoek
7.1. GR Sociaal krijgt tot 9 oktober 2025 om het verzoek in te trekken omdat een billijke vergoeding wordt toegekend (artikel 7:686a lid 6 BW).
GR Sociaal moet de proceskosten betalen
7.2. De proceskosten komen voor rekening van GR Sociaal, omdat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De kantonrechter begroot de kosten die GR Sociaal aan [persoon A] moet betalen op € 1.086,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.221,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend.
7.3. Als GR Sociaal het verzoek intrekt, moet zij deze proceskosten ook aan [persoon A] betalen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
7.4. Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
8 De beslissing
De kantonrechter:
8.1. bepaalt dat GR Sociaal tot 9 oktober 2025 krijgt om het verzoek in te trekken; Als GR Sociaal het verzoek niet binnen de termijn intrekt:
8.2. ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 december 2025;
8.3. veroordeelt GR Sociaal om aan [persoon A] een transitievergoeding van € 31.688,83 bruto te betalen binnen een maand na het eindigen van de arbeidsovereenkomst;
8.4. veroordeelt GR Sociaal om aan [persoon A] een billijke vergoeding van € 75.000,- bruto te betalen binnen een maand na het eindigen van de arbeidsovereenkomst;
8.5. verklaart voor recht dat [persoon A] recht heeft op een passende regeling als bedoeld in artikel 10:22 cao SGO, bestaande uit de WW-uitkering, aanvullende uitkering, na-wettelijke uitkering en reparatie-uitkering en veroordeelt GR Sociaal tot nakoming van deze passende regeling;
8.6. veroordeelt GR Sociaal om binnen een maand na het eindigen van de arbeidsovereenkomst een financiële eindafrekening op te maken voorzien van een deugdelijke specificatie;
8.7. veroordeelt GR Sociaal om aan [persoon A] € 25.338,28 netto aan buitengerechtelijke kosten te betalen binnen veertien dagen na deze beschikking;
8.8. veroordeelt GR Sociaal in de proceskosten, die aan de kant van [persoon A] worden begroot op € 1.221,-;
8.9. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
8.10. wijst al het andere af.
Als GR Sociaal het verzoek binnen de termijn intrekt:
8.11. veroordeelt GR Sociaal in de proceskosten, die aan de kant van [persoon A] worden begroot op € 1.221,-;
8.12. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
8.13. wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.R. Roukema en in het openbaar uitgesproken. 49039
Richtlijn voor onderzoek naar melding vermoeden misstand Drechtsteden / ZuidHolland Zuid (regionale regeling), bijlage 58 bij verweerschrift.
Bijlage 1 bij het persoonsgerichte onderzoeksrapport, bijlage 47 bij verzoekschrift.
Bijlage 69 tot en met 71 bij verweerschrift.
Pagina 6 van het persoonsgerichte onderzoek, bijlage 47 bij verzoekschrift.
Bijlage 44 bij verweerschrift.
Hypothese 5 over nevenwerkzaamheden is niet aan het ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd en blijft dus buiten beschouwing.
Bijlage 64 bij verweerschrift.
Bijlage 72 bij verweerschrift.
Bijlage 9 bij verweerschrift.
Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle) en Hoge Raad 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2218 (ServiceNow).
Verslag van het gesprek op 12 juli 2024, bijlage 10A bij verweerschrift.
Berekening Pardon, bijlage 74 bij verweerschrift.
Aanstellingsbesluit van 12 juni 2018, bijlage 3 bij verzoekschrift.
Zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 28 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1549.
Zie r.o. 2.20 van het vonnis in kort geding van 5 juni 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:6885.
Toelichting op artikel 4 lid 2 Uitvoeringsregels WNT, Staatscourant 2014, nr. 36379 p. 11.
Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle).
Bijlage 75 bij verweerschrift.