Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:11274 - Aansprakelijkheid moederbedrijf voor milieuschade dochter in Brazilië afgewezen - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1127424 september 2025

Essentie

De rechtbank Rotterdam wijst de vorderingen van Braziliaanse eisers tegen Norsk Hydro en Nederlandse dochtervennootschappen af. De vorderingen zijn grotendeels verjaard. Voor de overige vorderingen oordeelt de rechtbank dat naar Braziliaans recht onvoldoende is onderbouwd dat de moeder- en zusterbedrijven als indirecte vervuilers aansprakelijk zijn.

Uitspraak inhoud

vonnis

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/616293 / HA ZA 21-315

Vonnis van 24 september 2025

in de zaak van

1 de rechtspersoon naar buitenlands recht [eiseres 1] ,

gevestigd in Barcarena, Brazilië,

  1. [eiser 2],

  2. [eiser 3], in haar hoedanigheid van opvolgend procespartij van wijlen [oorspronkelijke eiser 3] ,

  3. [eiser 4], in zijn hoedanigheid van opvolgend procespartij van wijlen [oorspronkelijke eiseres 4] ,

  4. [eiser 5],

6**. [eiser 6]**,

  1. [eiser 7],

  2. [eiser 8],

  3. [eiser 9],

  4. [eiser 10],

allen wonend in [plaats] , [land] , eisers, advocaat mr. M.N. van Dam te Amsterdam,

tegen

1 NORSK HYDRO HOLLAND B.V.,

  1. HYDRO ALUMINIUM NETHERLANDS B.V.,

  2. HYDRO ALUMINIUM BRASIL INVESTMENT B.V.,

  3. HYDRO ALUNORTE B.V.,

  4. HYDRO ALBRAS B.V.,

  5. HYDRO PARAGOMINAS B.V.,

alle gevestigd in Rotterdam,

  1. de rechtspersoon naar buitenlands recht NORSK HYDRO ASA,

gevestigd in Oslo, Noorwegen, gedaagden, advocaat mr. T.R.B. De Greve te Amsterdam.

Alle eisers samen worden hierna aangeduid als eisers. Eiseres 1 afzonderlijk wordt hierna [eiseres 1] genoemd.

Gedaagden worden hierna samen aangeduid als Norsk Hydro c.s. Alle ondernemingen die tot het Norsk Hydro-concern behoren, worden hierna samen Norsk Hydro (zonder toevoeging) genoemd. Daartoe behoren ook Alunorte-Alumina do Norte do Brasil S/A (hierna: Alunorte) en Albras-Aluminio Brasileiro S/A (hierna: Albras), twee Braziliaanse werkmaatschappijen. Alunorte en Albras zijn (dus) andere rechtspersonen dan gedaagden 4 en 5. Gedaagde 7 afzonderlijk wordt hierna Norsk Hydro ASA genoemd. Gedaagden 1 tot en met 6 worden hierna samen aangeduid als de Nederlandse Hydro-vennootschappen.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

1.2. Vervolgens heeft de rechtbank vonnis bepaald.

2 Inleiding

2.1. De zaak gaat – kort samengevat – over het volgende.

2.1.1. Eisers 2 t/m 10 maken deel uit van traditionele, inheemse leefgemeenschappen (waaronder de Quilombola) in en rondom Barcarena in het Braziliaanse Amazonegebied. Zij zijn voor hun levensonderhoud en drinkwatervoorziening vaak afhankelijk van de natuur (kleinschalige landbouw, ambachtelijke visserij, waterputten). [eiseres 1] is een Braziliaanse vereniging die is opgericht door leden van die leefgemeenschappen.

2.1.2. Norsk Hydro exploiteert een aluminiumoxideraffinaderij in dit gebied. Dat doet zij via haar Braziliaanse werkmaatschappijen Alunorte en Albras.

2.1.3. Eisers stellen dat zij al tientallen jaren worden geconfronteerd met milieuverontreiniging in hun leefgebied. Hierdoor zijn, naar zij stellen, veel inwoners in en rondom Barcarena ziek geworden en kunnen zij niet langer op traditionele wijze in hun levensonderhoud voorzien. Volgens eisers wordt de milieuverontreiniging veroorzaakt door de vervuilende activiteiten van Alunorte en Albras. Eisers houden Norsk Hydro c.s. – als (indirecte) aandeelhouders van Alunorte en Albras – aansprakelijk voor de schade die zij stellen door het handelen van Alunorte en Albras te hebben geleden en nog te zullen lijden.

2.1.4. Norsk Hydro c.s. achten zich niet aansprakelijk. Zij betwisten onder meer dat sprake is van milieuverontreinigende activiteiten van Alunorte en Albras en/of van schade als gevolg daarvan.

Het verloop van de zaak tot nu toe

2.2. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 29 mei 2024 (hierna: het tussenvonnis) beslissingen genomen over de formele verweren. Het gaat dan om de nietigheid van de dagvaarding, de ontvankelijkheid en vertegenwoordigingsbevoegdheid van [eiseres 1] , de goede procesorde en misbruik van procesrecht, het toepasselijk recht, verjaring en de mogelijkheid van verwijzing naar de schadestaatprocedure. Ook zijn in het tussenvonnis beslissingen genomen over de procesrechtelijke gevolgen van het overlijden van twee van de oorspronkelijke eisers (eiser 3 en eiseres 4). Indien en voor zover van belang zullen deze beslissingen bij de verdere beoordeling (al dan niet verkort en zakelijk) worden weergegeven.

3 De verdere beoordeling

3.1. De rechtbank gaat uit van de feiten zoals weergegeven in het vonnis in incidenten van 19 oktober 2022 en het tussenvonnis. De verdere behandeling van de zaak en het nader gevoerde debat tussen partijen brengen de rechtbank in dit vonnis niet tot een wijziging of aanvulling daarvan. Voor zover sprake is van kleine onvolkomenheden zijn die niet van belang voor de genomen en te nemen beslissingen.

Het overlijden van twee van de oorspronkelijke eisers (eiser 3 en eiseres 4)

3.2. Sinds het uitbrengen van de dagvaardingen op 5 februari 2021 zijn twee van de oorspronkelijke eisers overleden: [oorspronkelijke eiser 3] (eiser 3, hierna: [oorspronkelijke eiser 3] ) en [oorspronkelijke eiseres 4] (eiseres 4, hierna: [oorspronkelijke eiseres 4] ). Eisers hebben op 10 november 2021 ten aanzien van [oorspronkelijke eiser 3] en op 15 november 2023 ten aanzien van [oorspronkelijke eiseres 4] bij conclusie van antwoord in het incident respectievelijk akte verzocht om het geding ten aanzien van deze twee eisers te schorsen ex artikel 225 Rv.

3.3. In de conclusie van antwoord in het incident van 10 november 2021 (ten aanzien van [oorspronkelijke eiser 3] ) en de akte van 10 januari 2024 (ten aanzien van [oorspronkelijke eiser 3] en [oorspronkelijke eiseres 4] ) hebben [eiser 3] (hierna: [eiser 3] ) en [eiser 4] (hierna: [eiser 4] ) als (enig) erfgenaam van [oorspronkelijke eiser 3] respectievelijk [oorspronkelijke eiseres 4] verzocht de procedure te hervatten ex artikel 227 Rv. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank deze verzoeken afgewezen, omdat op dat moment niet, althans onvoldoende was gebleken van feiten en omstandigheden die met zich brengen dat [eiser 3] en [eiser 4] als erfgenaam van [oorspronkelijke eiser 3] respectievelijk [oorspronkelijke eiseres 4] hebben te gelden (zie het tussenvonnis onder 5.11.1.6 en 5.11.2.5).

Processuele gevolgen overlijden [oorspronkelijke eiser 3] (eiser 3)

3.4. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat vooralsnog niet is komen vast te staan dat er ten tijde van het overlijden van [oorspronkelijke eiser 3] een common law marriage tussen [oorspronkelijke eiser 3] en [eiser 3] bestond, dat [eiser 3] op die grond erfopvolger van [oorspronkelijke eiser 3] is en dat zij aldus bevoegd is om [oorspronkelijke eiser 3] in deze procedure als partij op te volgen.

3.5. Bij akte overlegging producties (52 t/m 56) ten behoeve van de mondelinge behandeling van 12 maart 2025, tevens houdende akte verzoek tot hervatting van het geding ex art. 227 Rv van 12 februari 2025, verzoeken eisers opnieuw om hervatting van het geding, waarbij [eiser 3] – als levenspartner van [oorspronkelijke eiser 3] – hem in deze procedure als partij zal opvolgen. Eisers stellen ter (nadere) onderbouwing van dit hernieuwde verzoek het volgende.

3.5.1. Een common law marriage wordt in de Braziliaanse Federale Grondwet (“BFG”) en het Braziliaanse Burgerlijk Wetboek (“BBW”) gekwalificeerd als een gezamenlijk huishouden, ofwel een family entity (verwezen wordt naar artikel 226, paragraaf 3 BFG en artikel 1.723 BBW). Van een family entityis sprake bij een stabiele verbintenis tussen een man en een vrouw, gekenmerkt door een publieke, voortdurende en duurzame relatie. Vanaf [trouwdatum] 1995 hebben [oorspronkelijke eiser 3] en [eiser 3] samengeleefd in een *common law marriage.*Meer dan 25 jaar hebben zij samengewoond, inkomsten en bezittingen gedeeld en geprofiteerd van elkaars ziekte- en levensverzekeringen (verwezen wordt naar twee beëdigde verklaringen van getuigen en diverse foto’s, in het geding gebracht bij productie 51 van eisers, verklaring Erfrecht [naam 1] , Annex 2 en 7). Op [trouwdatum 2] 2021 is het common law marriagetussen [eiser 3] en [oorspronkelijke eiser 3] vastgelegd in een notariële akte (verwezen wordt naar productie 51 van eisers, Verklaring Erfrecht [naam 1] . Annex 6).

3.5.2. Naar Braziliaans recht is het mogelijk om na het overlijden van één van de partners een verklaring van het common law marriageaf te leggen (met bijbehorende bewijsstukken). Daarmee worden de rechten die uit die verbintenis voortvloeien, met inbegrip van de erfrechten, vastgelegd. Het Braziliaanse hooggerechtshof (Superior Court of Justice, “STJ”) heeft geoordeeld dat post-mortem erkenning van een common law marriagemogelijk is, zelfs als een vorig huwelijk van één of beide partners niet is ontbonden (verwezen wordt naar STJ 1 februari 2022, AREsp, 2005480, in het geding gebracht als productie 52.a van eisers). De notariële akte van [trouwdatum 2] 2021 kan daarom dienen als bewijs van het common law marriagevan [oorspronkelijke eiser 3] en [eiser 3] .

3.5.3. Zowel [oorspronkelijke eiser 3] als [eiser 3] was voor het common law marriagegehuwd met een ander. [oorspronkelijke eiser 3] is op [trouwdatum 3] 1967 getrouwd met zijn eerste vrouw en [eiser 3] is op [trouwdatum 4] 1988 getrouwd met haar eerste man. [oorspronkelijke eiser 3] en [eiser 3] leefden sinds 1995 samen. Hoewel die huwelijken de facto al jaren waren geëindigd (verwezen wordt naar productie 52.b van eisers), zijn zij formeel-juridisch pas gescheiden in 2012 ( [oorspronkelijke eiser 3] ) en in 2013 ( [eiser 3] ). Op het moment van overlijden van [oorspronkelijke eiser 3] bestond dus enkel het common law marriage tussen hem en [eiser 3] . Van (een vorm van) polygamie is dus geen sprake.

3.5.4. Dat een common law marriagetussen twee personen die juridisch nog met anderen gehuwd zijn mogelijk is, wordt bevestigd in Braziliaanse jurisprudentie. Het Braziliaanse federale hooggerechtshof (Federal Supreme Court, “STF”) oordeelde dat niet is vereist dat in een gerechtelijke procedure wordt vastgesteld dat de huwelijkspartners formeel-juridisch gescheiden zijn (verwezen wordt naar STF 3 mei 2016, MS: 33008, in het geding gebracht als productie 52.c van eisers). Volgens de STJ is enkel nodig dat er voldoende bewijs is van de feitelijke scheiding van de huwelijkspartners (verwezen wordt naar STJ 22 februari 2022, AgInt in AREsp; 1832859, in het geding gebracht als productie 52.d van eisers).

3.5.5. Naar Braziliaans recht zijn een common law marriageen een civil marriage van gelijke rang. Beide vormen van het huwelijk hebben dezelfde juridische gevolgen, onder meer op het gebied van alimentatie, pensioen en erfopvolging. Op grond van Braziliaans erfrecht kwalificeert de partner van de overledene als erfopvolger, ongeacht het type huwelijk (common lawof civil). [eiser 3] is daarom erfopvolger van [oorspronkelijke eiser 3] . Het feit dat [oorspronkelijke eiser 3] eerder met een andere vrouw getrouwd was, maakt dit niet anders.

3.6. Norsk Hydro c.s. hebben niet volhard in hun betwisting van de stelling dat is voldaan aan de vereisten voor rechtsopvolging en hervatting van het geding zoals bedoeld in artikel 225 en 227 Rv en zij hebben naar aanleiding van de akte overlegging producties (52 t/m 56) ten behoeve van de mondelinge behandeling van 12 maart 2025 tevens houdende akte verzoek tot hervatting van het geding ex art. 227 Rv van eisers geen nader standpunt ingenomen. Zij hebben zich ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 maart 2025 met betrekking tot de vraag of de procedure ten aanzien van [oorspronkelijke eiser 3] kan worden hervat (waarbij [eiser 3] hem in deze procedure als partij zal opvolgen) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

3.7. Naar het oordeel van de rechtbank is thans voldoende komen vast te staan dat er ten tijde van het overlijden van [oorspronkelijke eiser 3] een common law marriage tussen [oorspronkelijke eiser 3] en [eiser 3] bestond, dat [eiser 3] op die grond erfopvolger van [oorspronkelijke eiser 3] is en aldus bevoegd is [oorspronkelijke eiser 3] in deze procedure als partij op te volgen. Gelet hierop wordt vastgesteld dat de procedure ten aanzien van [oorspronkelijke eiser 3] door de conclusie van antwoord in het incident van 10 november 2021 overeenkomstig artikel 225 Rv is geschorst en dat de procedure vervolgens door de akte van 12 februari 2025 overeenkomstig artikel 227 Rv is hervat, waarbij [eiser 3] als (opvolgende) procespartij van [oorspronkelijke eiser 3] wordt aangemerkt.

Processuele gevolgen overlijden [oorspronkelijke eiseres 4] (eiser 4)

3.8. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat vooralsnog niet is komen vast te staan dat er ten tijde van het overlijden van [oorspronkelijke eiseres 4] een huwelijk tussen haar en [eiser 4] bestond waaruit vijf kinderen zijn geboren en dat [eiser 4] en deze kinderen (samen) erfopvolgers van [oorspronkelijke eiseres 4] zijn.

3.9. Bij akte overlegging producties (52 t/m 56) ten behoeve van de mondelinge behandeling van 12 maart 2025, tevens houdende akte verzoek tot hervatting van het geding ex art. 227 Rv van 12 februari 2025, verzoeken eisers opnieuw om hervatting van het geding, waarbij [eiser 4] – als huwelijkspartner van [oorspronkelijke eiseres 4] – haar in deze procedure als partij zal opvolgen. Eisers stellen ter (nadere) onderbouwing van dit hernieuwde verzoek het volgende.

3.9.1. [oorspronkelijke eiseres 4] en [eiser 4] zijn op [trouwdatum 5] 2003 getrouwd (verwezen wordt naar de huwelijksakte, in het geding gebracht als productie 52.e van eisers). Naar Braziliaans recht is bij overlijden van één van de twee huwelijkspartners de ander – naast de kinderen en andere bloedverwanten van de overledene – de erfgenaam van de overleden partner. [eiser 4] is daarmee erfgenaam van [oorspronkelijke eiseres 4] .

3.9.2. [eiser 4] is – als langstlevende echtgenoot – zelfstandig bevoegd de nalatenschap te vertegenwoordigen (verwezen wordt naar artikel 1.829 BBW (I) in combinatie met (III) [over de volgorde van erfopvolging] en artikel 110 van het Braziliaanse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

3.9.3. [oorspronkelijke eiseres 4] laat vijf kinderen na: [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] (verwezen wordt naar de overlijdensakte, in het geding gebracht als productie 52.f van eisers). Naar Braziliaans recht zijn de vijf kinderen de overige erfgenamen van [oorspronkelijke eiseres 4] . Hoewel [eiser 4] niet de vader van [oorspronkelijke eiseres 4] ’ vijf kinderen is, hebben haar kinderen allen een verklaring ondertekend waarin zij [eiser 4] machtigen om wijlen hun moeder in deze procedure als partij op te volgen (verwezen wordt naar de verklaringen van de kinderen, in het geding gebracht als productie 52.g van eisers). Niet alleen heeft [eiser 4] dus een zelfstandige bevoegdheid om [oorspronkelijke eiseres 4] op te volgen in de procedure, ook is hij hiertoe gemachtigd door haar kinderen.

3.10. Norsk Hydro c.s. hebben niet volhard in hun betwisting van de stelling dat is voldaan aan de vereisten voor rechtsopvolging en hervatting van het geding zoals bedoeld in artikel 225 en 227 Rv en zij hebben naar aanleiding van de akte overlegging producties (52 t/m 56) ten behoeve van de mondelinge behandeling van 12 maart 2025 tevens houdende akte verzoek tot hervatting van het geding ex art. 227 Rv van eisers geen nader standpunt ingenomen. Zij hebben zich ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 maart 2025 met betrekking tot de vraag of de procedure ten aanzien van [oorspronkelijke eiseres 4] kan worden hervat (waarbij [eiser 4] haar in deze procedure als partij zal opvolgen) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

3.11. Naar het oordeel van de rechtbank is thans voldoende komen vast te staan dat [eiser 4] als erfopvolger van [oorspronkelijke eiseres 4] heeft te gelden. Gelet hierop wordt vastgesteld dat de procedure ten aanzien van [oorspronkelijke eiseres 4] door de akte van 15 november 2023 overeenkomstig artikel 225 Rv is geschorst en dat de procedure vervolgens door de akte van 12 februari 2025 overeenkomstig artikel 227 Rv is hervat, waarbij [eiser 4] als (opvolgende) procespartij van [oorspronkelijke eiseres 4] wordt aangemerkt.

De [deskundige 1] opinies

3.12. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2025 hebben eisers verwezen naar de opinie die [deskundige 1] in de Engelse BHP-procedure voor de advocaten van de eisers in die procedure op 17 februari 2019 heeft gegeven (productie 60 van eisers, “ [deskundige 1] I Opinie”) en opgemerkt dat de [deskundige 1] I Opinie op belangrijke onderdelen lijkt af te wijken van de opinie die [deskundige 1] in deze procedure voor Norsk Hydro c.s. heeft opgesteld (productie 82 van Norsk Hydro c.s., “ [deskundige 1] II Opinie”). Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om zich bij akte (nader) uit te laten over dit punt.

3.13. Eisers hebben bij akte uitlating opinie [deskundige 1] aangevoerd dat de [deskundige 1] II Opinie (op onderdelen) afwijkt van eerdere wetenschappelijke publicaties van [deskundige 1] en voorts dat de [deskundige 1] I Opinie en de [deskundige 1] II Opinie op ten minste zeven onderdelen verschillend zijn. Dit geldt (volgens eisers) voor (i) de algemene uitleg van het polluter-leerstuk en de (in)directe verantwoordelijkheid voor een activiteit die schade heeft veroorzaakt, (ii) de gestelde (aanvullende) voorwaarden voor aansprakelijkheid van de indirect polluter, (iii) de relevantie van milieuvergunningen voor de mogelijkheid om aansprakelijk gehouden te worden voor milieuschade, (iv) de hoofdelijke aansprakelijkheid van de verschillende polluters, (v) de relevantie van de rechtsoverweging in de Mangroves-uitspraak over de (brede) reikwijdte van het causaal verband, (vi) de gestelde exclusiviteit van artikel 4 van Wet 9.605/1198 voor aandeelhoudersaansprakelijkheid bij milieuschade en (vii) een gebrek aan correctie van Norsk Hydro’s onjuiste lezing van het verjaringsleerstuk. Eisers refereren zich wat betreft de gevolgen van deze afwijkingen of tegenstrijdigheden aan het oordeel van de rechtbank.

3.14. Bij antwoordakte uitlating opinie [deskundige 1] betwisten Norsk Hydro c.s. dat sprake is van discrepanties tussen de [deskundige 1] II Opinie en eerder wetenschappelijk werk van [deskundige 1] . Hiertoe hebben Norsk Hydro c.s. onder meer aangevoerd dat twee van de drie overgelegde publicaties dateren van na de Mangroves-uitspraak (2007), maar van vóór de Vicuña-uitspraak (2017), toen nog onduidelijkheid kon bestaan over het vereiste causaal verband bij indirect pollution. De derde publicatie dateert van na Vicuña, maar daarin gaat het over een wetsbepaling die door eisers niet aan hun vorderingen in deze zaak ten grondslag wordt gelegd. Norsk Hydro c.s. betwisten voorts dat sprake is van verschillen/ tegenstijdigheden (in de zin dat in het ene stuk een ander standpunt wordt verdedigd dan in het andere stuk) tussen de [deskundige 1] I Opinie en de [deskundige 1] II Opinie, omdat soms de context ontbreekt en bepaalde andere passages door eisers onvermeld worden gelaten. Eerder wetenschappelijk werk van [deskundige 1] en de [deskundige 1] I Opinie doen volgens Norsk Hydro c.s. niets af aan de integriteit van [deskundige 1] en aan de juistheid van haar conclusies in de [deskundige 1] II Opinie. De door eisers gestelde discrepanties zijn niet meer dan verzonnen verschillen, aldus Norsk Hydro c.s. Ter onderbouwing verwijzen zij onder meer naar de aard van de [deskundige 1] I Opinie (die volgens hen geen expertopinie in de gebruikelijke zin van het woord is) en de datering van (een deel van) het wetenschappelijke werk van [deskundige 1] , bezien in relatie tot de datum van diverse (Braziliaanse) uitspraken. Overigens stellen Norsk Hydro c.s. dat hun antwoordakte door [deskundige 1] wordt onderschreven. Norsk Hydro c.s. verzoeken de rechtbank dan ook de [deskundige 1] II Opinie, in het bijzonder de daarin behandelende rechtspraak, integraal te betrekken in haar beoordeling.

3.15. De rechtbank overweegt als volgt. De stelling van eisers dat sprake is van discrepanties tussen de [deskundige 1] II Opinie en eerder wetenschappelijk werk van [deskundige 1] is, mede gelet op de uitgebreide betwisting daarvan door Norsk Hydro c.s., onvoldoende onderbouwd en wordt om die reden niet gevolgd. Hetzelfde geldt voor de stelling dat sprake is van verschillen/tegenstrijdigheden tussen de [deskundige 1] I Opinie en de [deskundige 1] II Opinie. Daarbij heeft de rechtbank mede de aard van de [deskundige 1] I Opinie in aanmerking genomen. [deskundige 1] geeft in de [deskundige 1] I Opinie (het document dat eisers als productie 60 in het geding hebben gebracht) geen analyse van de toepassing van Braziliaans recht op een specifieke en vergelijkbare casus, maar geeft ‘slechts’ antwoorden op diverse brede en theoretische vragen over verschillende aspecten van het Braziliaanse recht. De onderwerpen van die vragen wijken op veel punten af van de onderwerpen van de [deskundige 1] II Opinie. Het zwaartepunt van de eerste opinie ligt bij vragen over Braziliaans procesrecht, over ontvankelijkheid en over verjaring van rechtsvorderingen. In de onderhavige procedure hebben Norsk Hydro c.s. voor die onderwerpen opinies overgelegd van andere experts dan [deskundige 1] . Aan de [deskundige 1] I Opinie ligt geen analyse van de feiten van de zaak ten grondslag. De [deskundige 1] I Opinie is bovendien neutraal, in die zin dat deze opinie niet bedoeld was ter ondersteuning van de stellingen van eisers of gedaagden in de procedure over de Mariana-dam. Dit maakt dat de [deskundige 1] I Opinie niet kan worden aangemerkt als een expertopinie in de gebruikelijke zin van het woord.

3.16. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank de [deskundige 1] II Opinie integraal zal betrekken bij haar beoordeling.

De aan de vorderingen ten grondslag gelegde (gestelde) gebeurtenissen

3.17. Eisers hebben hun vorderingen in het bijzonder gegrond op de volgende (gestelde) gebeurtenissen:

( i) In 2002 lekte een grote hoeveelheid petroleumcokes (zwart poeder uit aardolie, ook wel minerale steenkool genoemd) in de Pará-rivier. De oorzaak was een fout bij het transport vanaf het industriecomplex van Albras/Alunorte. Er ontstond een 2 kilometer lange zwarte vlek in de rivier.

(ii) In april 2003 lekte zogenoemd rood slib uit de afvalbassins (DRS’en) van Alunorte in de Murucupi-rivier. De modder/het slib krijgt die kleur doordat bij de productie van aluminium restproducten ontstaan (silicaten en ijzer- en titaanoxides). De Murucupi-rivier kleurde rood en deze lekkage leidde tot grote vissterfte. (iii) In mei 2003 vond nog een lekkage van rood slib uit een DRS van Alunorte plaats, met dezelfde gevolgen als de lekkage in april 2003. (iv) Eveneens in 2003 brak een natriumhydroxidetank van Alunorte, waardoor de Pará-rivier opnieuw werd vervuild.

( v) In 2004 werd de omgeving (voornamelijk stranden en rivieren) ernstig vervuild met roet.

(vi) In 2005 vond door toedoen van Alunorte een lekkage van natriumhydroxide plaats, opnieuw in de Pará-rivier. (vii) In 2009 lekte wederom rood slib in de Murucupi-rivier, met opnieuw vissterfte als gevolg. (viii) In 2014 maakte Norsk Hydro in haar jaarverslag melding van een lekkage van bijtende stoffen binnen de fabriek. (ix) Op 16 en 17 februari 2018 lekte opnieuw een grote hoeveelheid rood slib uit een DRS van Alunorte, waardoor verschillende natuurlijke bronnen en rivieren werden vervuild en de bewoners gevaar liepen.

Verjaring

3.18. Zoals is overwogen in het tussenvonnis (overweging 5.29), moet de vraag of de vorderingen van eisers zijn verjaard worden beantwoord naar Braziliaans (materieel) recht. Bij de beoordeling van het verjaringsverweer stelde de rechtbank in het tussenvonnis vast dat partijen het erover eens zijn dat de duur van de verjaringstermijn naar Braziliaans recht in het algemeen 3 jaren bedraagt en dat deze termijn in beginsel aanvangt op het moment dat het schadeveroorzakende feit zich heeft voorgedaan of op het moment dat een beweerdelijk benadeelde partij op de hoogte is van de schade, de oorzaak daarvan en de daarvoor verantwoordelijke(n). Echter, op grond van Braziliaanse regelgeving en rechtspraak geldt bij vorderingen tot vergoeding van milieuschade in beginsel een verjaringstermijn van 5 jaren, die begint te lopen wanneer de schadetoebrengende handelingen zijn geëindigd en de schade ongedaan is gemaakt. In geval van een voortdurende handeling begint de verjaringstermijn pas te lopen wanneer het schadetoebrengende handelen is geëindigd en de schade van alle schadetoebrengende handelingen ongedaan is gemaakt (zie het tussenvonnis, overweging 5.31).

3.19. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of en zo ja, wanneer de verjaringstermijn is aangevangen. Daarbij heeft het debat tussen partijen zich vooral toegespitst op de vraag of (wat betreft de gebeurtenissen i tot en met ix) sprake is (geweest) van op zichzelf staande gebeurtenissen, zoals Norsk Hydro c.s. stellen (zie het tussenvonnis onder 5.32 en 5.33), of van voortdurende schadetoebrengende feiten, zoals eisers stellen (zie het tussenvonnis onder 5.34).

3.20. In het tussenvonnis is op basis van het tot dan gevoerde debat tussen partijen met betrekking tot dit punt het volgende overwogen:

“5.35 De stellingen van eisers met betrekking tot de vermeende schadetoebrengende handelingen zien naar het oordeel van de rechtbank wat betreft de gebeurtenissen ii tot en met iv en vi tot en met ix (…) op een stelselmatige, voortdurende overtreding van de Braziliaanse milieuwetgeving. De aard van de gedragingen is volgens eisers zodanig dat sprake is van voortdurende schadetoebrengende feiten, althans van één voortdurende onrechtmatige gedraging, inherent aan de aluminiumwinning in het gebied, met doorlopende en langdurige schadelijke effecten. Dit betekent dat naar Braziliaans recht de verjaringstermijn pas begint te lopen wanneer het schadetoebrengende handelen is geëindigd én de schade van de voortdurende onrechtmatige gedragingen ongedaan is gemaakt. Nu als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken vaststaat dat de schade als gevolg van deze naar gesteld voortdurende onrechtmatige gedragingen nog niet ongedaan is gemaakt, is de verjaringstermijn ten aanzien van deze voortdurende gedragingen naar het oordeel van de rechtbank nog niet aangevangen. Van verjaring van het deel van de vorderingen dat gegrond is op deze gebeurtenissen en in meer algemene zin op de continue aanwezigheid van vervuilende reservoirs in het leefgebied van de Quilombolas is dan ook geen sprake.

5.36 Gebeurtenis i (2002) en v (2004) zien niet op (de gevolgen van het laten bestaan van) een voortdurende bron van (de) schadelijke stoffen verband houdend met de mijnbouw en/of aluminiumproductie. Ook uit de beschrijving van eisers blijkt dat dit eenmalige incidenten waren, die niet inherent zijn aan de aluminiumwinning in het gebied. Cokes en roetdeeltjes kunnen zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet gelijkgesteld worden met giftige residuen van de verwerking van aluminium. Ook als de brief van 3 december 2020 een stuitingshandeling is, geldt dat de vorderingen zijn verjaard voor zover zij zijn gegrond op gebeurtenis i en v, omdat deze gebeurtenissen hebben plaatsgevonden vóór 3 december 2017/2015. In zoverre slaagt het beroep op verjaring. Over andere, tijdige, stuitingshandelingen hebben eisers niets gesteld. Op de eventuele consequenties van dit oordeel zal de rechtbank, zo nodig, na de inhoudelijke behandeling (…) terugkomen.”

3.21. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in het tussenvonnis heeft geoordeeld dat de vorderingen van eisers gegrond op de gebeurtenissen i en v zijn verjaard, en dat de vorderingen die gebaseerd zijn op de gebeurtenissen ii tot en met iv en vi tot en met ix niet zijn verjaard. Het debat tussen partijen over de verjaring is na het tussenvonnis voortgezet. Dat debat heeft geleid tot heroverweging van voormeld oordeel over de vorderingen die gebaseerd zijn op de gebeurtenissen ii tot en met iv en vi tot en met ix. De rechtbank licht dit toe.

3.22. Norsk Hydro c.s. betwisten onverminderd dat sprake is van een stelselmatige veronachtzaming van de leefomgeving van de Quilombolas, van een stelselmatige overtreding van Braziliaanse milieuwetgeving en/of van voortdurende schadetoebrengende feiten, althans van één voortdurende onrechtmatige gedraging, inherent aan de winning van bauxiet(erts) en het raffineren van alumina in het gebied, met doorlopende en langdurige schadelijke effecten.

3.22.1. Ter nadere onderbouwing van deze betwisting verwijzen zij naar een door het milieutechnisch adviesbureau [deskundige 2] (hierna: [deskundige 2] ) gedaan onderzoek (producties 138, 139, 140 en 141 van Norsk Hydro c.s.), waaruit – samengevat weergegeven – volgt (i) dat de gemeten concentraties van stoffen waarover eisers in hun processtukken stellen dat zij daar zorgen over hebben (door [deskundige 2] compounds of potential concern genoemd, COPC’s) van nature in (het oppervlaktewater, grondwater en de bodem van) de regio voorkomen, (ii) niet van Alunorte afkomstig (kunnen) zijn en (iii) niet tot (gezondheids)schade (kunnen) leiden (die aan de raffinage van bauxiet is toe te rekenen).

3.22.2. Ter nadere onderbouwing verwijzen Norsk Hydro c.s. voorts naar een memorandum van [advocatenkantoor] (het advocatenkantoor dat Norsk Hydro bijstaat in Brazilië) van 6 februari 2025 (productie 143 van Norsk Hydro c.s.), waaruit volgt dat de gestelde gebeurtenissen ii tot en met iv en vi tot en met ix samen geen ‘voortdurende’ schadeveroorzakende gebeurtenis vormen in de zin die het Braziliaanse recht omtrent verjaring toekent aan dat begrip. De regel dat vorderingen wegens een voortdurende schadeveroorzakende gebeurtenis pas verjaren nadat de vervuiling is gestopt en opgeruimd geldt alleen voor progressive of accumulated damages, waarbij voortdurend nieuwe schade wordt toegebracht (denk aan een kapotte pijplijn die elke dag olie lekt en waarbij elke dag aan de eigenaar van de pijp kan worden verweten dat hij het lek niet heeft gedicht). De zeven gebeurtenissen waarvan de beoordeling nog voorligt, (1) zijn verschillend van aard (vergelijk het overstromen van de DRS met een ongeluk bij het vullen van een natronloogtank), (2) vonden plaats op verschillende plekken (het fabrieksterrein van Alunorte of de verderop gelegen DRS of de plaatselijke haven), (3) hadden verschillende oorzaken (het omvallen van een boom of hevige regenval), (4) hadden verschillende gestelde gevolgen (haaruitval of aantasting van landbouwgrond), (5) worden steeds gescheiden door jarenlange periodes waarin niets gebeurde en (6) zouden heel verschillende groepen mensen hebben geraakt (bewoners langs het strand van de Pará-rivier in het zuidelijk gelegen Vila do Conde of bewoners langs de oevers van de noordoostelijke Murucupi-rivier). Dit geheel kwalificeert naar Braziliaans recht niet als één gebeurtenis die progressive of accumulated damagesveroorzaakt, aldus Norsk Hydro c.s. Hieraan doet volgens [advocatenkantoor] niet af dat aan Alunorte in de afgelopen decennia 23 keer een administratieve infraction notice is opgelegd. 70% van deze noticeshad betrekking op de gebeurtenissen vii en ix (zie productie 143 van Norsk Hydro c.s., bladzijde 11).

3.22.3. Ter (nadere) onderbouwing verwijzen Norsk Hydro c.s. ten slotte naar een presentatie die de bevindingen uit de onderzoeken en rapporten van onafhankelijk onderzoeksbureau [deskundige 3] (hierna: [deskundige 3] ) met betrekking tot de veiligheid en stabiliteit van DRS1 en DRS2 samenvat (productie 154 van Norsk Hydro c.s.). Dit rapport is opgesteld in het kader van de door Alunorte in september 2018 met diverse autoriteiten aangegane Term of Adjusted Conduct (TAC). Geconcludeerd wordt (i) dat beide DRS’en zijn gebouwd conform hun ontwerp, (ii) dat deze ontwerpen voldoen aan goede technische praktijken wat betreft economische, geotechnische en structurele, milieu- en wettelijke criteria, (iii) dat beide DRS’en voldoen aan de relevante bepalingen van de Dam Safety Law (Federal Law No 12.334/2010), (iv) dat de veiligheidsniveaus de nationale en internationale normen overtreffen en (v) dat het actieplan voor noodsituaties zijn doel bereikt en procedures biedt die de veiligheid van de DRS’en en de omringende gemeenschap vergroten.

3.23. Eisers volharden in hun stelling dat wat betreft de gebeurtenissen ii tot en met iv en vi tot en ix sprake is van een voortdurende schadetoebrengende handeling en van een continue aanwezigheid van (milieu)vervuiling in het leefgebied van de Quilombolas. Ter (nadere) onderbouwing verwijzen zij naar het [deskundige 4] deskundigenrapport van februari 2025 (productie 53 van eisers).

3.24. De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel eisers hebben volhard in hun stelling dat wat betreft de gebeurtenissen ii tot en met iv en vi tot en met ix sprake is van voortdurende schadetoebrengende feiten, hebben zij daarvan onvoldoende (nadere) onderbouwing gegeven. Dat lag, mede gelet op de uitvoerig gemotiveerde betwisting van Norsk Hydro c.s. op dit punt, wel op hun weg. Zo hebben eisers niet nader onderbouwd dat de gebeurtenissen ii tot en met iv en vi tot en met ix (of de meeste van deze gebeurtenissen) in een feitelijk verband tot elkaar staan en voortdurend (nieuwe) schade hebben veroorzaakt. De onvoldoende concreet onderbouwde stelling dat sprake is van structurele misstanden bij Norsk Hydro in de zin van het stelselmatig veronachtzamen van de leefomgeving van de Quilombolas en het aantasten van het milieu, is daartoe niet voldoende. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het door eisers overgelegde [deskundige 4] -rapport alleen ziet op de gebeurtenissen vii en ix en bovendien geen analyse(s) bevat van de staat van de bodem en het grondwater, zodat dit rapport op het punt van de verjaring de conclusies van [deskundige 2] onvoldoende weerlegt. Ook hebben eisers geen jurisprudentie over een voortdurende schadeveroorzakende handeling in het geding gebracht in een zaak die voldoende vergelijkbaar is met de onderhavige. De STJ-uitspraak waarnaar eisers in dit verband verwijzen (productie 57 van eisers, randnummer 31b) ziet juist op een gebeurtenis waarbij er elke dag, op dezelfde plek en om dezelfde reden (oorzaak) iets is misgegaan, te weten het voortdurend en ononderbroken lozen van afval. Daarvan is in dit geval geen sprake.

3.25. Tegen deze achtergrond komt de rechtbank terug van haar oordeel in het tussenvonnis en overweegt zij dat eisers hun stelling dat wat betreft de gebeurtenissen ii tot en met iv en vi tot en met ix sprake is van voortdurende schadetoebrengende feiten onvoldoende hebben onderbouwd. Gelet daarop moet het ervoor worden gehouden dat (ook) wat betreft de gebeurtenissen ii tot en met iv en vi tot en met ix sprake is van enkelvoudige gebeurtenissen en dat de regel over het niet verjaren van vorderingen ten aanzien van voortdurende handelingen niet van toepassing is.

3.26. Dit betekent dat, ook als de brief van 3 december 2020 (aansprakelijkstelling; productie 32 van eisers) een stuitingshandeling is, de vorderingen zijn verjaard voor zover zij zijn gegrond op de gebeurtenissen ii tot en met iv, vi en viii, omdat deze gebeurtenissen hebben plaatsgevonden voor 3 december 2017 (en ook voor 3 december 2015). Over andere stuitingshandelingen met betrekking tot deze gebeurtenissen hebben eisers niets gesteld.

3.27. Wat betreft gebeurtenis vii (rood slib in de Murucupi-rivier in 2009), die ook heeft plaatsgevonden voor 3 december 2015, geldt het volgende. Vast staat dat over deze gebeurtenis in Brazilië een strafrechtelijke procedure loopt, waarin Alunorte in eerste aanleg is veroordeeld en dat in die procedure hoger beroep is ingesteld (Criminal Lawsuit no. 0015239-52.2019.4.01.3900). Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 maart 2025 hebben eisers gesteld dat naar Braziliaans recht van verjaring geen sprake kan zijn, zolang er (zoals in dit geval) over hetzelfde feitencomplex nog (een) strafrechtelijke procedure(s) loopt/lopen. Norsk Hydro c.s. hebben daarop onvoldoende kunnen reageren. De rechtbank kiest ervoor om dit argument van eisers uit een oogpunt van proceseconomie niet te beoordelen, omdat – zoals hierna zal worden overwogen – gebeurtenis vii ook niet tot aansprakelijkheid van Norsk Hydro c.s. kan leiden als deze gebeurtenis niet zou zijn verjaard.

3.28. Wat betreft gebeurtenis ix (lekkage rood slib op 16 en 17 februari 2018) geldt dat de dagvaardingen van 5 februari 2021 als tijdige stuitingshandeling hebben te gelden. Van verjaring van de daarop gebaseerde vorderingen is dus geen sprake.

3.29. Wat Norsk Hydro c.s. hebben aangevoerd ten aanzien van eisers 2 tot en met 10 met betrekking tot het moment van (al dan niet gedwongen) verhuizing als het moment waarop de gestelde blootstelling eindigt en de verjaring aanvangt, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.

3.30. Dit alles leidt tot de slotsom dat de rechtbank alleen ten aanzien van gebeurtenis vii (rood slib in de Murucupi-rivier in 2009) en gebeurtenis ix (lekkage rood slib op 16 en 17 februari 2018) zal vaststellen of deze gebeurtenissen zich hebben voorgedaan. Echt noodzakelijk is dit niet, omdat – zoals hiervoor al is aangekondigd en verderop nader zal worden toegelicht – de slotsom zal zijn dat van aansprakelijkheid van Norsk Hydro c.s. voor deze gebeurtenissen geen sprake is. Omdat deze zaak al jaren loopt en van groot maatschappelijk belang is (in Brazilië) en niet uitgesloten is dat de overwegingen van de rechtbank ook van belang kunnen zijn voor (de voorbereiding van) een eventueel hoger beroep zal de rechtbank ten overvloede ingaan op hetgeen partijen over de gebeurtenissen vii en ix hebben aangevoerd en wat de rechtbank daarvan vindt.

Gebeurtenis vii

3.31. Vast staat dat DRS1 op 28 april 2009 is overstroomd en dat er daardoor regenwater vermengd met bauxietresidu terecht is gekomen in de Murucupi-rivier. In geschil is of als gevolg daarvan schade aan het milieu en – uiteindelijk – eisers (en/of eventueel het cultureel erfgoed) is toegebracht.

3.32. Eisers stellen bij dagvaarding dat de gebeurtenis uit 2009 heeft geleid tot permanente verontreiniging van de omgeving van Barcarena.

3.33. Bij conclusie van antwoord betwisten Norsk Hydro c.s. dat de gebeurtenis uit 2009 de door eisers gestelde schade heeft veroorzaakt. De pH-waarde van de Murucupi-rivier bleef binnen de voorgeschreven grenswaarden. Op de dag van de gebeurtenis werd een verandering in de kleur van de Murucupi-rivier waargenomen, terwijl de dag na de gebeurtenis eenmalig vissterfte werd geconstateerd. Deze gevolgen zijn van korte duur geweest, aangezien de kleur van de Murucupi-rivier binnen enkele dagen weer normaal was (mede dankzij de stroming in de rivier). Er zijn geen verdere gevallen van vissterfte of schade aan fauna en flora waargenomen. Norsk Hydro c.s. wijzen erop dat na deze gebeurtenis meer dan 5.400 personen, onder wie eisers 3, 4 en 9 (of hun rechtsvoorgangers), bij de Braziliaanse rechter individuele rechtszaken tegen Alunorte hebben aangespannen om schadevergoeding te eisen. Tot dusver zijn al die vorderingen bij uitspraken met gezag van gewijsde afgewezen, omdat de eisers de beweerde schade niet hebben kunnen aantonen (producties 99 t/m 103 van Norsk Hydro c.s.). Nu de door deze eisers gevoerde procedures in Brazilië reeds finaal zijn afgedaan, kunnen/zullen deze vonnissen in Nederland worden erkend en staat vast dat deze eisers geen schade door deze gebeurtenis hebben geleden.

3.34. Ter nadere onderbouwing van hun stelling dat de gebeurtenis uit 2009 heeft geleid tot permanente verontreiniging van de omgeving van Barcarena verwijzen eisers bij akte overlegging producties ten behoeve van de mondelinge behandeling van 12 maart 2025 tevens houdende akte verzoek hervatting van het geding ex art. 227 Rv naar paragraaf 5.1 van het rapport van februari 2025 (met bijlagen) van het Braziliaanse milieuadviesbureau [deskundige 4] (productie 53 van eisers). [deskundige 4] wijst er (onder meer) op dat de pH-waarde van het water in de Murucupi-rivier veel hoger was dan normaal (bladzijde 80 van het [deskundige 4] -rapport). Tegelijkertijd werden aluminiumwaardes van 74 keer de toegestane hoeveelheid en chloorwaardes van 118 keer de normaalwaarde uit 1980 gemeten. De hoogste waardes werden gemeten ter hoogte van de bron van de Murucupi-rivier: bij het terrein van Alunorte (bladzijde 83 van het [deskundige 4] -rapport). [deskundige 5] concludeerde dat Alunorte de Murucupi-rivier vervuilde ( [deskundige 4] -rapport, Annex 20, bladzijde 9). [deskundige 4] wijst er voorts op dat de verhoogde waardes ook tien dagen na de gebeurtenis nog zijn vastgesteld en dat Alunorte de omgeving nooit heeft gesaneerd (bladzijde 87 van het [deskundige 4] -rapport). Het gevolg daarvan is dat de omgeving vervuild blijft, waardoor ook de risico’s voor natuur en mens toenemen en voortduren. Betwist wordt dat de gevolgen van deze gebeurtenis beperkt zijn gebleven tot één keer vissterfte.

3.35. Ter nadere onderbouwing van hun betwisting dat gebeurtenis vii heeft geleid tot de door eisers gestelde schade c.q. gezondheidsrisico’s verwijzen Norsk Hydro c.s. bij akte overlegging nadere producties 138 t/m 155 naar vier deskundigenrapporten van [deskundige 2] (producties 138 t/m 141 van Norsk Hydro c.s.). Betwist wordt dat het [deskundige 4] -rapport een deugdelijke basis biedt voor een vermoeden dat gebeurtenis vii schade op lange termijn heeft veroorzaakt (productie 157 van Norsk Hydro c.s.). Voor zover concentraties van relevante stoffen in de Murucupi-rivier na de gebeurtenis waren verhoogd, waren deze drie dagen daarna alweer gedaald tot het natuurlijke niveau. Uit de toen uitgevoerde metingen blijkt dat de Murucupi-rivier drie dagen na de gebeurtenis (nog steeds of weer) in haar natuurlijke toestand was. Ter onderbouwing wordt verwezen naar productie 156 van Norsk Hydro c.s., bladzijde 8. Die natuurlijke toestand is dus als gevolg van de gebeurtenis hooguit zeer kortstondig en beperkt veranderd geweest. Norsk Hydro c.s. betwisten voorts dat een mogelijke wijziging van waardes te wijten zou zijn geweest aan het regenwater met bauxietresidu. Er zijn in die dagen geen monsters genomen van het water van de Murucupi-rivier vlakbij DRS1. Er zijn alleen monsters genomen vanaf vier kilometer verderop. Dan is de Murucupi-rivier voorbij de vuilstort bij de rivier gestroomd en daar gaat hij dwars door het dichtbevolkte gebied van Barcarena, waar ongefilterd riool- en afvalwater de rivier instroomt. De concentraties die zijn gemeten kunnen dus niet uitsluitend worden toegeschreven aan het regenwater met bauxietresidu dat over de rand van DRS1 is gestroomd (verwezen wordt naar productie 156 van Norsk Hydro c.s., bladzijde 9-10).

3.36. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 maart 2025 hebben partijen hun wederzijdse standpunten (en [aanvullende] producties) nader toegelicht.

Erkenning buitenlandse beslissingen

3.37. Tegen de achtergrond van het gegeven dat tussen Brazilië en Nederland geen verdrag bestaat op grond waarvan Braziliaanse uitspraken in aanmerking komen voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland en dus op grond van artikel 431 lid 2 Rv bij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning en tenuitvoerlegging vatbaar is de Gazprombank-criteria (Hoge Raad 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838) moeten worden toegepast waaromtrent niets concreets naar voren is gebracht, is de stelling van Norsk Hydro c.s. dat de in r.o. 3.33 genoemde Braziliaanse vonnissen in Nederland kunnen/zullen worden erkend onvoldoende onderbouwd. Dat betekent dat die vonnissen niet in de weg staan aan beoordeling in deze zaak.

(Geen) bewijslevering

3.38. De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat DRS1 op 28 april 2009 is overstroomd en dat er daardoor regenwater vermengd met bauxietresidu terecht is gekomen in de Murucupi-rivier. Op dit punt behoeft dus geen bewijslevering plaats te vinden. In geschil is of, en zo ja, in welke mate als gevolg daarvan, behoudens een kortstondige verkleuring van de Murucupi-rivier en eenmalige vissterfte, schade aan het milieu en – uiteindelijk – eisers is toegebracht. De rechtbank acht de mogelijkheid van (milieu)schade op zichzelf aannemelijk, mede gelet op de vaststaande vissterfte. Een volgende stap zou zijn de omvang van de schade in deze procedure te begroten of, als dat niet mogelijk blijkt, om partijen naar de schadestaat te verwijzen. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank het een noch het ander doen, omdat gebeurtenis vii niet tot aansprakelijkheid van Norsk Hydro c.s. kan leiden. In het midden kan dan ook blijven of er naar Braziliaans recht bij een milieuzaak zoals deze een omkering van de bewijslast geldt en waarop die dan precies ziet.

Gebeurtenis ix

3.39. Eisers stellen bij dagvaarding dat op 16 en 17 februari 2018 een grote hoeveelheid rood slib uit de afvalbassins (DRS1 en DRS2) van Alunorte lekte, waardoor verschillende natuurlijke bronnen en rivieren werden vervuild en de bewoners gevaar liepen. Omdat deze incidenten grote publieke en politieke aandacht kregen, besloten de Braziliaanse autoriteiten onderzoek te doen. Tijdens dit onderzoek ontdekten de autoriteiten op 19 maart 2018 drie illegale pijpleidingen waarmee Alunorte opzettelijk onbehandeld /ongefilterd afvalwater rechtstreeks in de Pará-rivier loosde. Ter onderbouwing verwijzen eisers onder meer naar bevindingen uit publieke bronnen (zie hierna onder 3.39.1 – 3.39.4):

3.39.1. De federale toezichthouder IBAMA (Brazilian Institute of Environment and Renewable Natural Resources) en de toezichthouder van de staat Pará SEMAS (Secretary of State for Environment and Sustainability) hebben naar aanleiding van hun bevindingen aan Alunorte boetes opgelegd vanwege het handelen in strijd met toepasselijke milieuwetgeving (verwezen wordt naar productie 30 van eisers). IBAMA heeft Alunorte in de periode van 2009 tot en met 2018 in totaal ongeveer BRL 37 miljoen (circa EUR 6 miljoen) aan boetes opgelegd voor het lekken van afval in de rivieren, watervervuiling en het dumpen van afval zonder de vereiste vergunningen. SEMAS heeft alleen al in 2018 acht formele kennisgevingen van milieurechtelijke inbreuken aan Alunorte uitgebracht.

3.39.2. Casa Civil – een ministerie verbonden aan de minister-president, vergelijkbaar met het ministerie van algemene zaken in Nederland – heeft een commissie opgericht om bijstand te verlenen en herstelmaatregelen te treffen naar aanleiding van de lozingen of lekkages in februari 2018. In september 2018 heeft deze commissie haar bevindingen gepubliceerd (“Casa Civil-rapport”; productie 31 van eisers). Casa Civil concludeerde dat er sprake was van structurele aluminiumvervuiling van het oppervlaktewater van Barcarena. Iedere lozing van onbehandeld afvalwater verergerde die vervuiling (bladzijde 50 van het Casa Civil-rapport). Casa Civil stelde ook vast dat, anders dan Alunorte suggereerde, de zeer hoge aluminiumwaardes in de rivieren van Barcarena niet het gevolg konden zijn van uitsluitend de geologische samenstelling van de omgeving, maar (ook) het gevolg moesten zijn van vervuiling (bladzijde 23 en 50 van het Casa Civil-rapport).

3.39.3. Het Braziliaanse federale parlement heeft een parlementaire enquêtecommissie (Comissáo Parlamentar de Inquérito, CPI) ingesteld om de omvang en de oorzaken van de lekkages (of lozingen) in 2018 te onderzoeken. CPI zet in haar eindrapport van 13 november 2018 vraagtekens bij de wijze waarop Alunorte (a) reststoffen opslaat in het/de DRS(en), gelet op de hoge hoeveelheid lood, (b) afvalwater loost en (c) haar vergunningen heeft verkregen, waarbij CPI in niet mis te verstane bewoordingen hint op fraude en corruptie (verwezen wordt naar productie 16 van eisers, bladzijde 70-76). CPI beschrijft onder andere de clandestiene pijpleidingen waarmee onbehandeld afvalwater werd geloosd richting de Murucupi-rivier en de Pará-rivier. Het rapport concludeert dat Alunorte de bron van loodvervuiling en vervuiling met andere metalen in de omgeving van Barcarena kan zijn.

3.39.4. De Wetgevende Raad van Pará (Assembleia Legislativa do Estado do Pará, ALEPA) heeft – naast het CPI-onderzoek – ook een eigen onderzoek ingesteld naar de milieuschade in het stroomgebied van de Pará-rivier (verwezen wordt naar productie 25 van eisers, bladzijde 159-165). ALEPA concludeerde dat Alunorte verantwoordelijk was voor de milieuschade in het Pará-bassin door de overstromingen op 16 en 17 februari 2018. Zij stelde onder andere vast dat Alunorte bewust regenwater van het terrein in de Murucupi-rivier en de Pará-rivier had gedumpt.

3.40. Bij conclusie van antwoord betwisten Norsk Hydro c.s. dat er op 16 en 17 februari 2018 een overstroming is geweest van DRS1 en DRS 2. Norsk Hydro c.s. betwisten ook dat er heimelijk afvalwater is weggepompt via drie illegale pijpleidingen. In de avond en nacht van 16 op 17 februari 2018 was er sprake van interne en externe stroomuitval die leidde tot een verhoogde belasting en verminderde capaciteit van de waterzuiveringsinstallatie. In de avond en nacht van 16 op 17 februari 2018 was voorts sprake van uitzonderlijk hevige regenval in de regio, waardoor op drie plaatsen onbehandeld of beperkt behandeld regenwater buiten het complex van Alunorte terecht is gekomen:

i. door het volstromen met regenwater van een deel van het terrein van Alunorte (bij bassin 45) is een kleine hoeveelheid regenwater vanaf dit terrein door scheurtjes in een oude afvoerbuis naar buiten het terrein van de raffinaderij gestroomd (naar grond die ook eigendom is van Alunorte);

ii. als gevolg van de hevige regenval heeft Alunorte een aantal keer regenwater dat op het fabrieksterrein was gevallen, na pH-behandeling, moeten afvoeren naar de Pará-rivier zonder dat het eerst door de waterzuiveringsinstallatie was geleid; en iii. het regenwater dat op het dak van de kolenloods en het gebied met de hydraatopslagloods neersloeg, is het afvoerkanaal ingestroomd zonder eerst door de waterzuiveringsinstallatie te zijn geleid. Daar heeft het zich vermengd met het behandelde water van Alunorte voordat het is afgevloeid in de Pará-rivier. Het gaat om drie incidentele gevallen van afwatering van grotendeels pH-behandeld regenwater, die duidelijk met de autoriteiten zijn gecommuniceerd, die vanuit gezondheidsperspectief geen zorgwekkende incidenten waren en niet de door eisers gestelde schade hebben veroorzaakt (verwezen wordt naar producties 36, 37, 38 en 39 van Norsk Hydro c.s.). Meer gedetailleerd hebben Norsk Hydro c.s. over deze drie incidenten het volgende gesteld.

i. De afwatering van regenwater bij bassin 45

3.40.1. Bassin 45 (sump 45) was bestemd voor het opvangen en opslaan van overtollig regenwater in een niet operationeel gebied (in gebruik als parkeerterrein en opslagruimte bij onderaannemers en dienstverleners). Het regenwater dat in het bassin terechtkwam, werd met behulp van een pompstation uit het bassin gepompt, naar de zuiveringsinstallatie vervoerd, daar behandeld en vervolgens naar de Pará-rivier afgevoerd. Als gevolg van de stroomuitval viel het pompstation echter uit en dit kon – toen de stroom weer op gang kwam – niet meer worden herstart omdat het als gevolg van de hevige regenval onder water was komen te staan. Doordat water niet meer naar de waterzuiveringsinstallatie werd gepompt, bereikte het water in bassin 45 een dermate hoog niveau dat het boven het niveau terechtkwam van een oude afvoerpijp die met beton was afgedicht. Er bleken echter door erosie haarscheurtjes te zijn ontstaan in de afdichting van deze afvoerpijp, waardoor er water door de afvoerpijp buiten bassin 45 kon sijpelen. Dit kwam terecht in een onbewoond moerassig terrein (ook eigendom van Alunorte) waar niet kan worden gevist. Het scheurtje had een doorsnede van twee tot drie millimeter. Het regenwater dat hier doorheen sijpelde, is niet in aanraking gekomen met DRS1, DRS2 of bauxietresidu.

ii. Noodafvoer van regenwater in de Pará-rivier

3.40.2. Om de waterzuiveringsinstallatie in staat te stellen het afvalwater van DRS1 en DRS2 te zuiveren, besloot Alunorte om een deel van het regenwater dat op het terrein van de raffinaderij was gevallen op gecontroleerde wijze rechtstreeks en behandeld om de pH-waarde te normaliseren in de Pará-rivier af te laten vloeien. De enige zuiveringshandeling die niet kon plaatsvinden, is sedimentatie. In de Pará-rivier zijn tijdens de periode van hevige regenval en de noodafvoer metingen van de pH-waarde en de troebelheid van dit water verricht. De resultaten bleven steeds binnen de vergunde grenswaardes. De eerste afvoer gebeurde zeven uur na aanvang van de regenval, nadat het raffinaderijgebied schoongespoeld was door de eerder gevallen regen die naar de waterzuiveringsinstallatie was gevloeid. Vóór de stroomuitval en het besluit de noodafvoer te gebruiken werd al het regenwater dat binnen het terrein van de raffinaderij viel op de gewone manier naar het waterzuiveringssysteem geleid. De noodafvoer gebeurde via een kanaal dat Alunorte ooit met de benodigde vergunningen had aangelegd (verwezen wordt naar productie 38 van Norsk Hydro c.s.). Vanwege verbeteringen en uitbreidingen aan het waterbeheersysteem van Alunorte had zij echter inmiddels een nieuwe vergunning die zag op een nieuw kanaal.

iii. Regenwater van de daken van het opslagterrein

3.40.3. Het regenwater viel ook op het dak van de kolenopslagloods en de ruimte met de loods voor de opslag van verpakte hydraten. Het regenwater is niet in aanraking gekomen met de kolen of de in de loodsen opgeslagen verpakte hydraten. De afvoer van het regenwater kwam rechtstreeks uit op het afvoerkanaal van Alunorte, waardoor het onbedoeld niet via de zuiveringsinstallatie liep. Het regenwater raakte vermengd met het behandelde water van Alunorte in het kanaal en kwam daarna terecht in de Pará-rivier, waar het nog verder werd verdund.

3.41. Bij conclusie van antwoord betwisten Norsk Hydro c.s. voorts de conclusies die eisers afleiden uit het ALEPA-rapport, het Casa Civil-rapport en het CPI-rapport. Anders dan eisers stellen, legt het ALEPA-rapport geen direct causaal verband tussen de activiteiten van Albras en Alunorte en de verontreiniging in de omgeving van Barcarena, maar volgt uit het rapport dat de omgeving van Barcarena werd/wordt verontreinigd door meerdere vervuilingsbronnen en dat op basis van de beschikbare data en studies daarvoor niet één partij verantwoordelijk kan worden gehouden (verwezen wordt naar productie 25 van eisers, bladzijde 114, 139, 143, 149 en 161). Het Casa Civil-rapport beschrijft weliswaar dat in februari 2018 sprake was van verhoogde aluminiumwaardes in het water rondom Barcarena, maar concludeert dat de gebeurtenissen in februari 2018 deze verhoogde waardes niet kunnen verklaren. Ook de verhoogde waardes van ijzer en mangaan in het oppervlaktewater kunnen volgens de commissie niet afdoende worden toegeschreven aan het geheel van industriële activiteiten in de omgeving van Barcarena, laat staan aan Alunorte en Albras in het bijzonder. De hoofdconclusie uit het Casa Civil-rapport luidt dat de verontreiniging van de omgeving van Barcarena in het algemeen het gevolg is van meerdere oorzaken, bijvoorbeeld de natuurlijke kenmerken van de regio en het gebrek aan afvalverwerking en toegang tot sanitaire basisvoorzieningen in Barcarena (verwezen wordt naar productie 31 van eisers, bladzijde 50-53, 71). Van fraude of corruptie door Alunorte, zoals – niet onderbouwd – gesuggereerd zou worden in het CPI-rapport, is geen sprake, aldus Norsk Hydro c.s.

3.42. Ter nadere onderbouwing van hun stelling dat gebeurtenis ix heeft geleid tot schade, althans tot vervuiling van de Murucupi-rivier en de Pará-rivier, verwijzen eisers bij akte overlegging producties ten behoeve van de mondelinge behandeling van 12 maart 2025 tevens houdende akte verzoek hervatting van het geding ex art. 227 Rv naar het rapport van februari 2025 (met bijlagen) van het Braziliaanse milieuadviesbureau [deskundige 4] (productie 53 van eisers) en de resultaten van bloed- en haaronderzoek van oorspronkelijk eiseres 4, eiseres 9 en [eiser 4] , opvolgend procespartij van oorspronkelijk eiseres 4 (productie 54 van eisers). Bij akte met reactie producties Norsk Hydro en overlegging aanvullende producties ten behoeve van de mondelinge behandeling van 12 maart 2025 verwijzen eisers ten slotte naar het aanvullende [deskundige 4] -rapport van 26 februari 2025 (productie 59 van eisers). [deskundige 4] baseert haar bevindingen ten aanzien van gebeurtenis ix op het onderzoek van de Openbaar Aanklager van de Staat Pará, afgerond op 27 februari 2018 en twee onderzoeksrapporten van [deskundige 6] ( [deskundige 6] ) van 27 en 28 maart 2018 (Technische rapporten No. 002/18 en No. 003/18, annex 22 respectievelijk 29 bij productie 53 van eisers). Volgens het [deskundige 4] -rapport heeft de lekkage bij bassin 45 geleid tot vervuiling van de Murucupi-rivier en de afvoer van regenwater tot vervuiling van de Pará-rivier, aldus eisers.

3.43. Ter nadere onderbouwing van hun stelling dat eisers een onjuist beeld schetsen van gebeurtenis ix en dat die gebeurtenis in ieder geval niet heeft geleid tot de door eisers gestelde schade, verwijzen Norsk Hydro c.s. bij akte overlegging nadere producties 138 t/m 155 naar vier deskundigenrapporten van [deskundige 2] (producties 138 t/m 141 van Norsk Hydro c.s.). Tevens verwijzen Norsk Hydro c.s. bij deze akte naar de als gevolg van gebeurtenis ix door Alunorte in september 2018 met diverse autoriteiten aangegane TAC (productie 6 van Norsk Hydro c.s.) en het ter uitvoering daarvan door onderzoeksbureau [deskundige 7] (hierna: [deskundige 7] ) verrichte onderzoek naar de vraag of Alunorte een bron van vervuiling was tijdens de hevige regenval op 16 en 17 februari 2018 (productie 155 van Norsk Hydro c.s.). [deskundige 7] komt tot de volgende conclusies ten aanzien van gebeurtenis ix:

Bij antwoordakte in reactie op de akte van eisers van 12 februari 2025 tevens akte overlegging nadere producties 156 t/m 160 verwijzen Norsk Hydro c.s. ten slotte naar de reactie van [deskundige 2] op het [deskundige 4] -rapport (productie 156 van Norsk Hydro c.s.) en de analyse van [deskundige 2] (productie 157 van Norsk Hydro c.s.) en de Nederlandse toxicoloog [deskundige 8] (producties 158 en 159 van Norsk Hydro c.s.) op de door eisers in het geding gebrachte bloed- en haarmonsterresultaten.

3.44. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 maart 2025 hebben partijen hun wederzijdse standpunten (en [aanvullende] producties) nader toegelicht.

(Geen) bewijslevering of omkering van de bewijslast

3.45. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat DRS1 en DRS2 op 16 en 17 februari 2018 niet zijn overstroomd. In geschil is, zoals blijkt uit het hiervoor weergegeven partijdebat, (nog) of en op welke wijze er onbehandeld of niet volledig behandeld of ongezuiverd water vanaf het terrein van Alunorte in de Murucupi-rivier en de Parà-rivier terecht is gekomen en of dit tot schade aan het milieu en – uiteindelijk – (de achterban van) eisers heeft geleid. Gelet op het vaststaande feit dat DRS1 en DRS2 niet zijn overstroomd en de hierboven weergegeven conclusies van [deskundige 2] en van [deskundige 7] kan de rechtbank in dit stadium de mogelijkheid van schade nog niet aannemelijk achten. Of er redenen zijn om de bewijslast om te keren, zal de rechtbank ook hier in het midden laten. Het debat over de bewijslastverdeling naar Braziliaans recht in milieuschadezaken en de toepassing daarvan in deze Nederlandse procedure blijft daarom onbesproken.

Aansprakelijkheid voor gebeurtenis vii en gebeurtenis ix

3.46. Voor zover vast zou komen te staan dat eisers schade hebben geleden door gebeurtenis vii en/of gebeurtenis ix volgt de vraag of Norsk Hydro c.s. daarvoor naar Braziliaans recht aansprakelijk zijn.

Relevante gedaagden

3.47. Vast staat dat gebeurtenis vii en gebeurtenis ix enkel betrekking hebben op Alunorte. Ook staat vast dat Hydro Albras B.V. (gedaagde 5) en Hydro Paragominas B.V. (gedaagde 6) geen aandelen hielden of houden in Alunorte, ook niet indirect.

3.48. De stelling van eisers dat wat betreft de Braziliaanse werkmaatschappijen sprake is van één onderneming, is voor het eerst tijdens de laatste mondelinge behandeling ingenomen en is niet, althans onvoldoende onderbouwd en wordt om die reden gepasseerd.

3.49. Dit betekent dat slechts ten aanzien van gedaagden 1 t/m 4 en 7 (hierna: de relevante gedaagden) zal worden bezien of zij aansprakelijk (kunnen) zijn voor gebeurtenis vii en gebeurtenis ix.

Toepasselijk recht

3.50. Het is niet in geschil dat Braziliaans recht van toepassing is op de door eisers gevorderde verklaring voor recht (lex loci damni). Over de uitleg van dit recht verschillen partijen echter van mening.

Grondslagen van de vorderingen

3.51. De door eisers gestelde grondslagen van hun vorderingen zijn (i) de regeling voor aansprakelijkheid van (indirect) polluters zoals deze is neergelegd in artikel 14 (I) juncto artikel 3 (IV) NEPL, (ii) de regeling voor aansprakelijkheid op grond van doorbraak van aansprakelijkheid zoals deze is neergelegd in artikel 4 van Wet 9.605/1198 en, onafhankelijk daarvan, artikel 50 BBW en (iii) de regeling voor aansprakelijkheid van controlerend aandeelhouders zoals deze is neergelegd in artikel 116 van de Braziliaanse wet op de kapitaalvennootschappen (Wet 6.404/1976).

Doorbraak van aansprakelijkheid

3.52. Het beroep van eisers op artikel 4 van Wet 9.605/1198 en (onafhankelijk daarvan) artikel 50 BBW, welke artikelen zien op doorbraak van aansprakelijkheid, is niet, althans onvoldoende onderbouwd en wordt om die reden gepasseerd. Aansprakelijkheid van ( indirect ) polluters ?

3.53. Art. 3 (II t/m IV) NEPL bevat (in de Engelse vertaling, waarvan de correctheid tussen partijen niet in geschil is) de volgende definities:

“2. Environmental quality degradation means adverse change of the characteristics of the environment.

3. Pollution means environmental quality degradation resulting from activities that directly or indirectly: (a) adversely affect the health, safety and well-being of the population; (b) create adverse conditions for social and economic activities; (c) adversely affect the biota; (d) affect the aesthetic or health environmental conditions; (e) launch materials or energy in disagreement with the environmental standards established.

4. Polluters means the individuals or legal entities, of public or private law, responsible, directly or indirectly, for activity resulting in environmental degradation.”

3.54. Art. 14 (I) NEPL luidt (in diezelfde vertaling) als volgt:

“Without prejudice to the imposition of penalties provided in this article, the polluters are obliged, regardless of the existence of fault, to indemnify or repair the damages caused to the environment and to third parties, affected by their activity. The Public Prosecutor’s Office of the Federal Government and of the States shall have authority to file civil and criminal liability action for damages caused to the environment.”

3.55. Eisers stellen dat de relevante gedaagden op grond van Braziliaans milieurecht als indirect polluters gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor gebeurtenis vii en gebeurtenis ix en de schade die als gevolg daarvan is toegebracht aan het milieu en – uiteindelijk – eisers. Het enkele feit dat Alunorte risicovolle vervuilende activiteiten heeft ontplooid in het Braziliaanse Amazonegebied – in een uiterst kwetsbare ecologische omgeving is een groot industrieel complex gebouwd waar met zware metalen en chemische stoffen wordt gewerkt – maakt dat zij – als direct polluter – en de relevante gedaagden – als indirect polluters – aansprakelijk zijn voor de schade die het gevolg is van deze activiteiten. De relevante gedaagden wisten of hadden moeten weten van de misstanden bij Alunorte.

3.56. Ter onderbouwing van hun stelling dat de relevante gedaagden kwalificeren als indirect pollutersin de zin van artikel 3 (IV) NEPL beroepen eisers zich op een uitspraak van (rapporterend) rechter Herman Benjamin (uitspraak Superior Court of Justice/Superior Tribunal de Justiça (STJ), Second Panel, Reporting Judge Herman Benjamin, REsp 650.728/SC) van 2 december 2019. Volgens eisers moet aan het begrip indirect polluter een ruime uitleg worden gegeven. Eisers betogen dat in dit verband twee typen causaal verband relevant zijn: (i) het causaal verband tussen de aangesproken polluter en de risicovolle activiteit en (ii) het causaal verband tussen de risicovolle activiteit en de schade. Volgens eisers betreft alleen dit laatste verband een feitelijk causaal verband. Voor het overige vereist artikel 3 (IV) NEPL geen feitelijk, maar slechts een normatief causaal verband (verwezen wordt naar opinie [naam 7] over Braziliaans recht, par. B.2 i en ii, productie 55 van eisers). Daaraan is volgens eisers voldaan als de relevante gedaagden de schadetoebrengende gedraging (i) hebben toegelaten, dan wel hebben verzuimd in te grijpen, (ii) hebben gefinancierd of (iii) daaruit voordeel hebben behaald (verwezen wordt naar de Liberian Ship-case uit 2001, de Braskem disaster Maceió-case uit 2022, de FAFEN-case uit 2014, de TAG-case uit 2019, de Latin Chemical Weeding-case uit 2015 en de Mariana Dam-case uit 2024 en 2016; producties 55, 56 en 58 van eisers).

3.57. Norsk Hydro c.s. betogen dat de maatstaf voor aansprakelijkheid als indirect polluter die eisers hanteren geen basis vindt in het Braziliaanse recht zoals dat thans in de praktijk van de rechtspraak wordt uitgelegd en toegepast. De uitspraak van (rapporterend) rechter Herman Benjamin waarop eisers zich beroepen betreft een obiter dictum van de STJ. Bovendien berustte de aansprakelijkheid in deze uitspraak niet op artikel 3 (IV) juncto 14 (I) NEPL, maar betrof het een zogenoemde propter rem verplichting. Voor de (risico)aansprakelijkheid van een indirect polluter moet komen vast te staan dat deze een zorgplicht (duty of care) jegens de gelaedeerde(n) heeft geschonden. Deze zorgplichtschending vestigt het vereiste feitelijke causaal verband tussen het schadeveroorzakende feit en het handelen of nalaten van de indirect polluter. Dit betekent in de praktijk dat de eiser moet stellen en zo nodig bewijzen dat de aangesproken (rechts)persoon onderworpen is aan een (wettelijke of contractuele) zorgplicht en dat die (rechts)persoon deze zorgplicht heeft geschonden. Norsk Hydro c.s. betogen voorts dat een (rechts)persoon slechts als indirect polluter kan worden aangemerkt wanneer vaststaat dat de direct polluter aansprakelijk is en dat de aansprakelijkheid van de indirect polluter weliswaar hoofdelijk is, maar slechts subsidiair afdwingbaar, namelijk wanneer de direct polluter geen verhaal biedt. Ter onderbouwing verwijzen Norsk Hydro c.s. naar de Vicuña-uitspraak van de STJ van 25 oktober 2017 (REsp 1.602.106/PR 2016/0137679-4) en de opinies van [deskundige 1] , [deskundige 9] en [deskundige 10] (producties 82-84 van Norsk Hydro c.s.). Betwist wordt dat de relevante gedaagden een zorgplicht hebben geschonden.

3.58. Eisers betwisten dat een directe en feitelijke relatie met het schadeveroorzakende feit of schending van een specifieke zorgplicht een vereiste is om aansprakelijkheid vast te kunnen stellen. Ter onderbouwing wordt verwezen naar de Vicuña-uitspraak. Eisers betogen verder dat de vereiste duty of care reeds volgt uit artikel 225 BGw, dat een op een ieder rustende algemene verplichting of zorgplicht inhoudt om het milieu te beschermen (verwezen wordt naar hoofdstuk H van Opinie [naam 7] Braziliaans recht II, productie 55 van eisers). Eisers betwisten voorts dat de aansprakelijkheid van de indirect verantwoordelijke polluter(s) afgeleid of subsidiair is (verwezen wordt naar het overzicht relevante rechtspraak [naam 8] , par. C.3, bladzijde 19, productie 56 van eisers).

3.59. Norsk Hydro c.s. betwisten dat de BGw een rechtstreekse bron is van concrete verplichtingen voor private partijen.

3.60. Bij de beantwoording van de vraag of de relevante gedaagden naar Braziliaans recht als indirect polluters eventueel aansprakelijk zijn voor gebeurtenis vii en gebeurtenis ix geldt dat de rechtbank de inhoud van dit buitenlandse recht ambtshalve dient vast te stellen en daarnaar onderzoek moet verrichten (artikel 10:2 BW), waarbij het aan de rechter is hoe hij dat onderzoek vorm geeft. Hoewel het de rechtbank vrij staat om zich door partijen (en de door hen geraadpleegde deskundigen) te doen voorlichten over het toepasselijke recht, volgt uit het voorgaande dat de rechtbank aan de door partijen overgelegde opinies inzake Braziliaans recht op het gebied van het Braziliaanse (indirect)polluter leerstuk voorbij kan gaan zonder dat dit motivering behoeft. Dit betekent dat de rechtbank niet steeds zal uitleggen waarom bepaalde (onderdelen van) opinies niet worden gevolgd. Wel zal de rechtbank uiteenzetten welke inhoud, interpretatie en toepassing van het Braziliaans recht zij aan haar beslissing ten grondslag legt en waarom.

3.61. Daarbij is het van belang op te merken dat de rechtbank met betrekking tot geen van de auteurs van de opinies over het Braziliaanse recht (hierna: de deskundigen) reden heeft om te twijfelen aan diens deskundigheid op het gebied van het Braziliaanse civiele recht in het algemeen en het (indirect)polluter leerstuk in het bijzonder. Het feit dat de deskundigen het op belangrijke punten (deels) fundamenteel oneens lijken te zijn, maakt dit niet anders; de interpretatie van het recht is immers geen exacte wetenschap in die zin dat er op voorhand maar één juiste uitkomst mogelijk is. De rechtbank heeft daarom de inhoud van alle overgelegde opinies bij haar beoordeling betrokken. De rechtbank acht zich met deze opinies en de door partijen aangehaalde jurisprudentie en overige, ook openbaar beschikbare, bronnen voldoende voorgelicht over de inhoud van het relevante Braziliaanse (milieu)recht.

3.62. Hoewel de tekst van de Braziliaanse (milieu)wetgeving ruimte lijkt te bieden aan de zienswijze van eisers (inhoudend dat in plaats van een feitelijk causaal verband tussen de aangesproken polluter en de risicovolle activiteit een normatief causaal verband volstaat), is dat niet het beeld dat ontstaat bij bestudering van de Braziliaanse rechtspraak op dit punt.

3.63. In de Vicuña-zaak, die alle partijen besproken hebben, heeft de STJ kort gezegd beslist dat ladingbelanghebbenden niet als indirect polluters aansprakelijk zijn voor de waterverontreiniging die het gevolg was van een explosie aan boord van een schip dat hun lading vervoerde. Daaruit valt niet met de door eisers verdedigde stelligheid af te leiden dat een feitelijk causaal verband niet is vereist. In tegendeel, de STJ noemt als noodzakelijke elementen drie mogelijkheden: een nalaten, een intrinsiek risico van de lading dat zich verwezenlijkt heeft en de omstandigheid dat het regelen van het betrokken transport de verantwoordelijkheid van ladingbelanghebbenden was. De eerste twee mogelijkheden zien evident op een feitelijk causaal verband. De derde kent enige normatieve lading, maar ziet nog steeds op een directe en feitelijke relatie tot het schadeveroorzakende feit.

3.64. Ook is door eisers geen jurisprudentie in het geding gebracht waarin op één van de door (rapporterend) rechter Herman Benjamin genoemde gronden door de STJ aansprakelijkheid als indirect polluter is aangenomen in een zaak die voldoende vergelijkbaar is met de onderhavige.

3.65. Daarbij komt dat uit de door partijen in het geding gebrachte legal opinions volgt dat in de Braziliaanse rechtsliteratuur geen overeenstemming bestaat over de toepassing van het (indirect)polluter leerstuk en de aard en reikwijdte van het daarbij vereiste causaal verband tussen de aangesproken indirect polluter en de risicovolle activiteit. Het gaat hier duidelijk om een rechtsgebied in ontwikkeling.

3.66. Een absolute regel dat bij milieuschade een normatief causaal verband volstaat, vindt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun in de Braziliaanse rechtspraak en rechtsliteratuur. Dit betekent dat de maatstaf voor aansprakelijkheid als indirect polluter die eisers hanteren geen basis vindt in het Braziliaanse positieve recht zoals dat in Brazilië in de praktijk wordt toegepast. Het is niet aan de Nederlandse rechter om een nieuwe rechtsontwikkeling in het Braziliaanse recht in te luiden door die basis te creëren. Immers, bij de vaststelling van vreemd recht mag de Nederlandse rechter niet rechtsvormend optreden.

3.67. Gesteld noch gebleken is dat de relevante gedaagden een relevante feitelijke en operationele betrokkenheid hebben gehad bij de winning van bauxiet(erts) en het raffineren van alumina van de Braziliaanse werkmaatschappijen in Brazilië. Wat eisers de relevante gedaagden op dit punt in het kader van het (indirect)polluter leerstuk verwijten, volstaat naar Braziliaans recht niet voor aansprakelijkheid van de relevante gedaagden. In dit verband is mede van belang dat de winning van bauxiet(erts) en het raffineren van alumina door de Braziliaanse werkmaatschappijen al meer dan twintig jaren bezig was voordat de relevante Nederlandse gedaagden (indirecte) aandeelhouders werden.

3.68. De stellingen van eisers ten aanzien van de economische, organisatorische, bestuurlijke en juridische banden binnen het Norsk Hydro-concern, in het bijzonder de gestelde feiten en omstandigheden ten aanzien van de verbondenheid tussen de relevante gedaagden en de Braziliaanse werkmaatschappijen en de goederen- en financieringsstromen binnen het Norsk Hydro-concern, zijn onvoldoende zwaarwegend om feitelijk causaal verband aan te nemen, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door Norsk Hydro c.s. Dat er mogelijk een (beperkt) indirect verband kan worden gelegd tussen de activiteiten van de relevante gedaagden en de winning van bauxiet(erts) en het raffineren van alumina door de Braziliaanse werkmaatschappijen in Brazilië, omdat de relevante gedaagden hebben bijgedragen aan de financiering en het beleid van de hele groep, is op zichzelf onvoldoende om de relevante gedaagden als indirect polluteraansprakelijk te houden voor de schade die de Braziliaanse werkmaatschappij(en) (in dit geval Alunorte) in Brazilië zou(den) hebben veroorzaakt.

3.69. Verder is gesteld noch gebleken welke (specifieke) zorgplicht(en) de relevante gedaagden geschonden hebben. De enkele verwijzing naar artikel 225 BGw is daartoe niet voldoende. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat/hoe dit artikel directe horizontale werking heeft en een rechtstreekse bron is voor verplichtingen van private partijen ten opzichte van elkaar.

3.70. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 maart 2025 is door eisers in het kader van hun betwisting van het beroep van Norsk Hydro c.s. op verjaring verwezen naar de omstandigheid dat er in Brazilië ten aanzien van gebeurtenis vii een strafrechtelijke procedure loopt waarin Alunorte in eerste aanleg is veroordeeld. Daarbij is door eisers niets gesteld over wat daarvan, in het kader van het indirect polluter leerstuk, de materiële consequenties zouden kunnen zijn voor (de aansprakelijkheid van) de relevante gedaagden. In het bijzonder is niets gesteld over eventuele verwijten aan en (geschonden) zorgplichten van de relevante gedaagden op dit punt. Het in het geding gebrachte stuk geeft daaromtrent onvoldoende duidelijkheid en eisers hebben het processuele debat ook niet ingestoken als een civielrechtelijk vervolg op een strafrechtelijk vastgestelde normoverschrijding. Gedaagden hoefden daarop ook niet bedacht te zijn en het is niet aan de rechtbank om daar (alsnog) invulling aan te geven, bijvoorbeeld door middel van ambtshalve heropening van het debat.

Aansprakelijkheid van controlerend aandeelhouders

3.71. Artikel 116 van de Braziliaanse wet op de kapitaalvennootschappen (Wet 6.404/1976 (hierna: artikel 116) luidt (in de Engelse vertaling, waarvan de correctheid tussen partijen niet in geschil is) als volgt:

“The controlling shareholder must use power in order to make the company realize its purpose and fulfill its social function, and has duties and responsibilities towards the other shareholders of the company, those who work in it and the community in which it operates, whose rights and interests it must loyally respect and comply with.”

3.72. Ter onderbouwing van hun stelling dat de relevante gedaagden kwalificeren als controlerend aandeelhouder in de zin van artikel 116 betogen eisers dat de relevante gedaagden wisten of hadden moeten weten van de misstanden bij hun Braziliaanse dochterondernemingen en dat zij hebben nagelaten hun vennootschapsrechtelijke bevoegdheden te benutten om hun zorgplicht op grond van artikel 116 na te komen. Daarvoor is een absolute meerderheid van de stemrechten geen vereiste. Ook als een aandeelhouder feitelijk de ‘touwtjes in handen’ heeft of gezamenlijk met andere aandeelhouders optrekt door middel van een aandeelhoudersovereenkomst (acting in concert) kan hij kwalificeren als controlling shareholder (verwezen wordt naar de opinie [naam 7] II Braziliaans recht; productie 55 van eisers).

3.73. Norsk Hydro c.s. betogen dat artikel 116 uitsluitend een interne zorgplicht vestigt waarvan de schending slechts grond biedt voor een aansprakelijkheidsactie van de vennootschap of minderheidsaandeelhouders. Dit volgt uit de tekst van artikel 116, gelezen in samenhang met artikel 246 van de Braziliaanse Corporate Law. Ter onderbouwing verwijzen zij naar de opinies van [deskundige 9] en [deskundige 10] (producties 83 en 84 van Norsk Hydro c.s.).

3.74. Hoewel de tekst van artikel 116 suggereert dat een controlerend aandeelhouder een loyaliteitsverplichting heeft tegenover de gemeenschap waarin de vennootschap opereert en mitsdien ruimte lijkt te bieden aan de zienswijze van eisers (inhoudend dat artikel 116 ook een externe zorgplicht vestigt waarvan schending ook een grond biedt voor een aansprakelijkheidsactie van derden), is dat niet het beeld dat ontstaat bij bestudering van de Braziliaanse rechtspraak op dit punt. Het is de rechtbank niet gebleken dat Braziliaanse rechtspraak bestaat waarin een controlerend aandeelhouder aansprakelijk is gehouden jegens derden voor schending van een dergelijke loyaliteitsverplichting. Het is de rechtbank evenmin gebleken dat Braziliaanse rechtspraak bestaat waarin artikel 116 wordt aangemerkt als een (specifieke) zorgplicht waarvan schending leidt tot het zijn van indirect polluteren aansprakelijkheid van een controlerend aandeelhouder.

3.75. Een absolute regel dat artikel 116 ook een externe zorgplicht vestigt, waarvan schending een grond biedt voor een aansprakelijkheidsactie van derden, vindt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun in de Braziliaanse rechtspraak en rechtsliteratuur. Dit betekent dat de maatstaf voor aansprakelijkheid als controlerend aandeelhouder die eisers hanteren onvoldoende basis vindt in het positieve recht zoals dat in Brazilië in de praktijk wordt toegepast. Het is ook op dit punt niet aan de Nederlandse rechter om een nieuwe rechtsontwikkeling in het Braziliaanse recht in te luiden door die basis te creëren. Immers, bij de vaststelling van vreemd recht mag de Nederlandse rechter niet rechtsvormend optreden.

3.76. Gelet op het voorgaande behoeven de vragen of de relevante gedaagden kwalificeren als controlerend aandeelhouder in de zin van artikel 116 en of er sprake is van acting in concert geen bespreking.

Conclusie

3.77. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde verklaring voor recht niet wordt gegeven. De gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure is reeds daarom evenmin toewijsbaar.

Proceskosten

3.78. Eisers worden, als de in het ongelijk gestelde partijen, veroordeeld in de proceskosten (waaronder de nakosten), aan de zijde van Norsk Hydro c.s. tot op heden begroot op

Totaal € 8.827,00

Vanwege de aard van de zaak, de vele geschilpunten en de omvangrijke processtukken hanteert de rechtbank geen puntenmaximum.

Wettelijke rente

3.79. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

Hoofdelijkheid

3.80. De gevorderde hoofdelijkheid van de veroordelingen tot betaling, waartegen geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen. Dat betekent dat eisers allemaal veroordeeld zullen worden om het gehele bedrag te betalen. Als een eiser (een deel) betaalt, hoeven de andere eisers dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4 De beslissing

De rechtbank

4.1. wijst de vorderingen af;

4.2. veroordeelt eisers hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Norsk Hydro c.s. vastgesteld op € 8.827,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als eisers niet tijdig aan deze veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;

4.3. veroordeelt eisers hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;

4.4. verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. P.C. Santema en mr. B. van Velzen, rechters, in aanwezigheid van mr. M. Boot, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.[1]

801/106/32/3194


Voetnoten

801/106/32/3194