Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:10803 - Discretionaire bevoegdheid werkgever bij vaststellen hoogte ongespecificeerde tantième - 10 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1080310 september 2025

Essentie

De kantonrechter oordeelt dat een werknemer recht heeft op achterstallige tantième. Bij het ontbreken van een afgesproken berekeningswijze en onderbouwing door de werknemer, sluit de rechter aan bij de berekening van de werkgever, omdat de werkgever een discretionaire bevoegdheid heeft bij de vaststelling ervan.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

locatie Rotterdam

zaaknummer: 11447050 VZ VERZ 24-10292

datum uitspraak: 10 september 2025

Beschikking van de kantonrechter

in de zaak van

[verzoeker], wonende te Dordrecht, verzoeker in de hoofdzaak, verweerder in het zelfstandig tegenverzoek, verweerder in het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek, verzoeker van de ten aanzien van het ontbindingsverzoek ingediende tegenverzoeken, verweerder in de incidentele verzoeken ex artikel 223 Rv, verweerder in het incidentele verzoek ex artikel 843a Rv, gemachtigde: mr. C.C. Roza, advocaat te Amsterdam,

tegen

Bolidt Kunststoftoepassing B.V., gevestigd te Alblasserdam, verweerster in de hoofdzaak, verzoekster in het zelfstandig tegenverzoek, verzoekster in het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek, verweerster van de ten aanzien van het ontbindingsverzoek ingediende tegenverzoeken, verzoekster in de incidentele verzoeken ex artikel 223 Rv, verzoekster in het incidentele verzoek ex artikel 843a Rv, gemachtigden: mr. S.A. Tan, mr. F.L. Bakker en mr. M.H. Gardien, advocaten te Rotterdam.

Partijen worden hierna ‘[verzoeker]’ en ‘Bolidt’ genoemd.

1 De procedure

1.1. Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

1.2. Bij brief van 24 mei 2025 is door mr. Roza bezwaar gemaakt tegen de indiening door Bolidt van de brief met bijlagen d.d. 23 mei 2025. Daarbij is verzocht om deze brief buiten beschouwing te laten. De kantonrechter heeft daarop beslist dat de brief van Bolidt met bijlagen d.d. 23 mei 2025 in de beoordeling zal worden betrokken. Wel is de termijn voor [verzoeker] om te mogen reageren op de brieven van respectievelijk 30 april en 23 mei 2025 verlengd tot 20 juni 2025.

1.3. Bij brief van 19 juni 2025 heeft [verzoeker] inhoudelijk op de brieven van Bolidt van respectievelijk 30 april en 23 mei 2025 gereageerd.

1.4. Bij e-mail van 31 juli 2025 heeft de kantonrechter partijen bericht dat hij van het Gerechtshof Den Haag heeft begrepen dat Bolidt hoger beroep heeft aangetekend tegen de deelbeschikking van 31 maart 2025. Daarbij is aan partijen bericht dat door de kantonrechter wordt overwogen om de eindbeschikking ten aanzien van de tantième aan te houden totdat het Gerechtshof Den Haag heeft beslist op het ingestelde appel. De kantonrechter heeft, alvorens daarover definitief te beslissen, partijen in de gelegenheid gesteld om zich over het voornemen tot aanhouding schriftelijk uit te laten.

1.5. Bolidt en [verzoeker] hebben zich vervolgens bij mail en brief van respectievelijk 31 juli en 6 augustus 2025 over het voorgaande uitgelaten. Daarbij heeft Bolidt zich - kort gezegd - verenigt met het voornemen van de kantonrechter om de zaak in afwachting van het hoger beroep aan te houden en heeft [verzoeker] hiertegen uitdrukkelijk bezwaar gemaakt. Daarop heeft de kantonrechter Bolidt nog in de gelegenheid gesteld om op de bezwaren van [verzoeker] te reageren, hetgeen zij bij brief van 13 augustus 2025 heeft gedaan.

1.6. Door de kantonrechter is nadien beslist dat er bij nader inzien geen aanleiding bestaat om de beslissing aan te houden, waarna de uitspraak van de beschikking is bepaald op vandaag (dan wel zoveel eerder als mogelijk is).

2 De verdere beoordeling

In de hoofdzaak

Uitlaten over tantième

2.1. [verzoeker] heeft in de hoofdzaak jegens Bolidt aanspraak gemaakt op betaling van achterstallige tantième over de jaren 2016 tot en met 2022 van in totaal € 1.236.949,00 bruto, met wettelijke verhoging en rente. Bolidt heeft zowel de verschuldigdheid als de hoogte van de door [verzoeker] verzochte achterstallige tantième betwist.

2.2. Bij tussenbeschikking van 31 maart 2025 is door de kantonrechter geoordeeld dat [verzoeker] in ieder geval over de jaren 2017 tot en met 2020 recht heeft op achterstallige tantième. Voor wat betreft de hoogte van de aan [verzoeker] toekomende tantième is daarnaast vastgesteld dat een door partijen (vooraf) afgesproken berekeningswijze ontbreekt. Vanwege de nog bestaande onduidelijkheid over de hoogte van de toe te kennen tantième, heeft de kantonrechter aanleiding gezien om Bolidt in de gelegenheid te stellen om toe te lichten, en zo nodig met stukken te onderbouwen, hoe de tantième van [verzoeker] (en zijn collega’s) over de jaren tot en met 2015 werd berekend en tot welke uitkomst dat dan volgens haar voor de jaren 2017 tot en met 2020 zou moeten leiden voor wat betreft de aanspraken van [verzoeker]. Daarop heeft [verzoeker] vervolgens ook weer mogen reageren.

[verzoeker] heeft over 2020 recht op tantième

2.3. Bolidt heeft in de eerste plaats naar voren gebracht dat [verzoeker] volgens haar over het jaar 2020 geen recht heeft op tantième vanwege de toepasselijkheid van een bonusverbod. Bij tussenbeschikking van 31 maart 2025 is door de kantonrechter reeds geoordeeld dat [verzoeker] over het jaar 2020 jegens Bolidt wel aanspraak heeft op tantième. De kantonrechter ziet in hetgeen door Bolidt naar voren is gebracht geen aanleiding om op dit oordeel terug te komen en gaat er vanuit dat [verzoeker] over 2020 dus recht heeft op tantième. Dit oordeel baseert de kantonrechter op het volgende.

2.4. Door Bolidt is ten aanzien van de bonus over 2020 naar voren gebracht dat zij in 2020 gebruik maakte van de NOW-regeling, welke regeling niet toestond dat werkgevers een bonus betaalde aan zogenaamde beleidsbepalers. Omdat door de kantonrechter is geoordeeld dat [verzoeker] destijds feitelijk bij Bolidt (en niet BCC) in dienst was en hij als beleidsbepaler was aan te merken, geldt volgens Bolidt dat hij gelet op het bonusverbod geen recht heeft op tantième over 2020. Bolidt wijst er daarbij op dat [naam] (hierna: [naam]) ten tijde van haar toezeggingen over de tantième namens BCC sprak en er vanuit ging dat [verzoeker] ook bij BCC in dienst was. BCC maakte anders dan Bolidt geen gebruik van de NOW-regeling, aldus Bolidt. Volgens [verzoeker] staat, naast het feit dat door Bolidt een concrete toezegging is gedaan, niet vast dat het bonusverbod op Bolidt en/of [verzoeker] van toepassing is. [verzoeker] stelt over 2020 dan ook gewoon recht te hebben op tantième.

2.5. Vooropgesteld wordt dat, zoals bij tussenbeschikking van 31 maart 2025 al is geoordeeld, de kantonrechter er, anders dan door Bolidt wordt gesteld, vanuit gaat dat [naam] ten tijde van haar e-mailwisseling met [verzoeker] in 2021 en 2022, en waarin een erkenning kan worden gelezen van Bolidt dat zij over de jaren 2017 tot en met 2020 nog tantième aan [verzoeker] verschuldigd is, namens Bolidt sprak. Door [naam] is een concrete en duidelijke toezegging gedaan en daarop kan niet zomaar worden teruggekomen, zonder instemming van [verzoeker].

2.6. Daarbij komt dat op basis van de door Bolidt overgelegde stukken, en meer in het bijzonder productie 50, niet kan worden vastgesteld van welke specifieke NOW-regeling Bolidt gebruik heeft gemaakt en welk bedrag aan subsidievoorschot zij bijvoorbeeld heeft ontvangen. Onder meer deze factoren zijn echter wel van belang om vast te kunnen stellen of er voor Bolidt ten aanzien van [verzoeker] al dan niet een bonusverbod gold. Het belang van deze gegevens geldt in het onderhavige geval des te meer nu door [verzoeker] de toepasselijkheid van het bonusverbod is betwist.

2.7. Tot slot geldt dat door Bolidt weliswaar is gesteld dat [verzoeker] gelet op de door hem uitgeoefende functie (en er vanuit gaande dat hij in dienst was bij Bolidt) voor wat betreft het jaar 2020 onder het bonusverbod viel, maar dat dit door [verzoeker] gemotiveerd is betwist en door Bolidt onvoldoende is onderbouwd. Dat [verzoeker] als beleidsbepaler in de zin van de NOW-regeling was aan te merken en daadwerkelijk onder het bonusverbod viel, is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet komen vast te staan..

2.7.1. In dit verband is in de eerste plaats van belang dat [verzoeker] in 2020, zo is bij tussenbeschikking van 31 maart 2025 al vastgesteld, de functie van Sales Manager bekleedde en niet die van General Manager.

2.7.2. Daarnaast geldt dat Bolidt bij brief van 30 april 2025 heeft toegezegd nog een advies van haar accountant, betrekking hebbend op de vraag ‘zou [verzoeker], in de functie die hij bij BCC bekleedde, wel in dienst zijn geweest bij Bolidt, zou het bonusverbod dan op hem van toepassing zijn geweest of niet?’, te zullen nazenden, maar dit in het geheel niet meer heeft gedaan en ook onduidelijk is gebleven wat de reden daarvan is. Bij brief van 23 mei 2025 is door Bolidt slechts een e-mail van haar accountant daterend van 8 mei 2021 overgelegd. Hierin staat een (algemene) uiteenzetting van wat het bonusverbod behelst. Ook is er een memo van 21 mei 2021 overgelegd. In deze beide stukken wordt echter in het geheel niet ingegaan op de concrete situatie van [verzoeker]. Evenmin wordt daarin ingegaan op de vraag of [verzoeker] gelet op zijn functie en er vanuit gaande dat hij bij Bolidt in dienst was, al dan niet onder het bonusverbod valt.

Hoogte tantième 2017-2020

2.8. Partijen twisten verder over de hoogte van de over de jaren 2017 tot en met 2020 aan [verzoeker] toe te kennen tantième. De kantonrechter is van oordeel dat aan [verzoeker] een bedrag van € 352.036,86 bruto aan tantième toe komt. Hierna wordt verder uitgelegd hoe de kantonrechter tot dat bedrag is gekomen.

2.9. [verzoeker] heeft aanspraak gemaakt op een bedrag van in totaal € 1.236.949,- bruto aan tantième over de jaren 2016 tot en met 2022. Daarbij heeft hij eerder zelf in de procedure gesteld dat partijen voor de vaststelling van de tantième geen formule met elkaar zijn overeengekomen. De hoogte van de tantième was volgens [verzoeker] echter altijd gebaseerd op de hoogte van de omzet. [verzoeker] gaat uit van een gemiddeld percentage van de omzet, waarbij hij op basis van de over de jaren 2005 tot en met 2015 uitgekeerde tantième uitkomt op een gemiddeld percentage van 1,18%. Voor wat betreft zijn berekening heeft [verzoeker] verwezen naar de door hem overgelegde producties 25 en 26 bij het verzoekschrift (in de hoofdzaak).

2.10. Ten aanzien van de tantième over de jaren 2017 tot en met 2019 stelt Bolidt zich op het standpunt dat voor wat betreft de berekening ten aanzien van [verzoeker] wordt uitgekomen op een bedrag van in totaal € 275.236,86 bruto. Deze berekening is volgens haar gebaseerd op de commerciële resultaten, de ontwikkeling van de tantièmes van de peers van [verzoeker] bij BCC en de collectieve uitgangspunten voor de tantième vaststelling.

2.11. De kantonrechter stelt voorop dat in ieder geval onvoldoende grond wordt gezien om van de door [verzoeker] gehanteerde berekeningswijze uit te gaan.

2.11.1. In dit kader wordt er in de eerste plaats op gewezen dat Bolidt de door [verzoeker] gehanteerde berekeningswijze heeft betwist en [verzoeker] de in productie 26 genoemde bedragen, waaronder de omzet, in het geheel niet heeft onderbouwd.

2.11.2. Dat en, zo ja, op basis waarvan bij de vaststelling van de tantième daarnaast (enkel) van de omzet en van een gemiddeld percentage van 1,18% dient te worden uitgegaan, is evenmin onderbouwd en daarvoor ziet de kantonrechter ook geen duidelijke aanknopingspunten. Op basis van het door [verzoeker] zelf als productie 26 overgelegde overzicht is daarnaast te zien dat de door de jaren heen aan [verzoeker] uitgekeerde tantièmes ieder jaar een fluctuerend percentage van de omzet vormen en dat de hoogte van deze percentages ook niet per definitie samenhangen met de hoogte van de in een bepaald jaar behaalde omzet

2.11.3. Tot slot geldt dat het in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst uit 1999 vermelde uitgangspunt is dat Bolidt als werkgever de tantième vaststelt en dat door [verzoeker] ook is erkend dat partijen geen formule zijn overeengekomen voor de vaststelling van de tantième. Daarnaast kan naar het oordeel van de kantonrechter ook niet gesproken worden van het bestaan van een (bestendige) gedragslijn op basis waarvan bij [verzoeker] bepaalde verwachtingen zijn gewekt. Voor zover er al bepaalde verwachtingen bij [verzoeker] zijn gewekt, geldt bovendien dat dit onvoldoende is voor het aannemen van het recht op toekenning van een bepaalde tantième. Daarvoor zijn nadere omstandigheden nodig en daarvan is de kantonrechter in dit geval niet gebleken. Op grond van het vorenstaande ziet de kantonrechter dan ook geen reden om van de door [verzoeker] genoemde bedragen uit te gaan.

2.12. De kantonrechter ziet wel reden om voor wat betreft de jaren 2017 tot en met 2019 uit te gaan van de door Bolidt vastgestelde bedragen aan tantième, welke berekening uitkomt op een totaal bedrag van € 275.236,86 bruto.

2.13. Voor wat betreft het jaar 2020 ziet de kantonrechter aanleiding om de berekeningswijze van Bolidt te volgen, zoals vermeld in haar reactie van 30 april 2025. Daaruit blijkt dat Bolidt bij de berekening van de tantième ten behoeve van de collega’s met wie [verzoeker] gespiegeld is, is uitgegaan van de bedragen aan tantième over 2019, zij het dat daar een korting op toe is gepast van 20%. Die berekeningsmethodiek toegepast op [verzoeker] leidt tot toekenning van een tantième over 2020 van € 76.800,- bruto (te weten € 96.000,- minus 20% daarvan).

In totaal maakt dit dat [verzoeker] over de jaren 2017 tot en met 2020 recht heeft op een bedrag van € 352.036,86 bruto aan tantième, te weten € 275.236,86 + € 76.800,00.

2.14. In dit kader acht de kantonrechter doorslaggevend dat hoewel het voor wat betreft de door Bolidt gehanteerde berekening ook aan een concrete onderbouwing ontbreekt en een duidelijke en inzichtelijke berekeningswijze niet is gegeven, het uitgangspunt bij de vaststelling van de tantième blijft dat Bolidt daarin een discretionaire bevoegdheid heeft. De gehanteerde berekening komt daarnaast enigszins in de buurt van de eerder al door [naam] toegezegde tantième.

2.15. Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van [verzoeker] ter zake van achterstallige tantième wordt toegewezen, in die zin dat Bolidt wordt veroordeeld tot betaling van het hiervoor genoemde bedrag van € 352.036,86 bruto.

Wettelijke verhoging

2.16. [verzoeker] heeft tevens aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging over de door hem verzochte achterstallige tantième. Wettelijke verhoging is toewijsbaar over het in geld vastgestelde (bruto)loon, waaronder ook tantième valt. De wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zal worden toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter in de gegeven omstandigheden aanleiding ziet om deze te matigen tot 10%. Niet gebleken is dat sprake is geweest van kwaadwilligheid aan de kant van Bolidt en dat zij willens en wetens zonder enige grond geweigerd heeft de tantième te betalen. Zij heeft immers steeds gemotiveerd gesteld waarom zij meent niet gehouden te zijn tot betaling van de tantième. Weliswaar passeert de kantonrechter die stellingen van Bolidt in deze beslissing, maar dat maakt niet dat het standpunt van Bolidt niet verdedigbaar was. Mede gelet op de hoogte van het bedrag aan tantième, ziet de kantonrechter aanleiding voor matiging van de wettelijke verhoging tot 10%. Wettelijke rente

2.17. [verzoeker] heeft tevens aanspraak gemaakt op de wettelijke rente over de achterstallige tantième. Hij heeft daarbij geen concrete datum genoemd. Nu het bedrag aan achterstallige tantième pas in deze beslissing wordt vastgesteld, wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf veertien dagen na dagtekening van deze beschikking. Bolidt moet de proceskosten in de hoofdzaak betalen

2.18. De proceskosten in de hoofdzaak komen voor rekening van Bolidt omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot de kosten die Bolidt aan [verzoeker] moet betalen op € 693,00 aan griffierecht, € 1.086,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.914,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de beschikking wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad

2.19. Bolidt heeft verzocht – mocht zij veroordeeld worden tot betaling van enige bedrag – deze veroordeling vanwege het restitutierisico niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

2.20. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en (zonder de voorwaarde van zekerheidsstelling) ten uitvoer kan worden gelegd. Daarbij blijft de kans van slagen van een eventueel hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.

2.21. De rechter kan van dit uitgangspunt afwijken wanneer het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand lopende die hogere voorziening zwaarder weegt dan het belang dat degene die de veroordeling heeft verkregen, erbij heeft om die direct ten uitvoer te kunnen leggen.[1] Als de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de wederpartij bij de tenuitvoerlegging in beginsel gegeven.

2.22. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Bolidt niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er omstandigheden zijn die meebrengen dat haar belang bij behoud van de situatie, zolang niet op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [verzoeker] bij de tenuitvoerlegging van de beschikking. Omdat de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van [verzoeker] bij de tenuitvoerlegging in beginsel gegeven. Het door Bolidt gesteld restitutierisico weegt daar niet tegenop. Daarbij komt dat door Bolidt bijvoorbeeld ook niet is gesteld dat zij niet in staat is om de vordering te voldoen dan wel dat er aan haar kant een noodtoestand zal ontstaan als gevolg van invordering. De kantonrechter passeert daarom het verweer van Bolidt op dit punt.

2.23. Deze beschikking wordt dus uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3 De beslissing

De kantonrechter:

In de hoofdzaak

3.1. veroordeelt Bolidt om aan [verzoeker] uiterlijk te betalen de som van € 352.036,86 bruto uit hoofde van achterstallige tantièmes over de jaren 2017 tot en met 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW gemaximeerd tot 10% en de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van deze beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;

3.2. veroordeelt Bolidt in de proceskosten, die aan de kant van [verzoeker] worden begroot op € 1.914,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de dag dat volledig is betaald;

3.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

3.4. wijst al het andere af.

Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken. 495

HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026


Voetnoten

HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026