ECLI:NL:RBOVE:2025:5852 - Rechtbank Overijssel - 7 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-141399-22 (P) Datum vonnis: 7 oktober 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats], wonende aan [adres].
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. J.H. Rump, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en bondig weergegeven, op neer dat verdachte op [datum] in [woonplaats] heeft geprobeerd om haar veertienjarige zoon opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes te slaan en/of te steken (primair), dan wel dat zij hem met een mes heeft mishandeld (subsidiair);
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair zij op of omstreeks [datum] te [woonplaats], althans in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [zoon] (verdachtes minderjarige zoon) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in de hand die [zoon] in/op een arm en/of een been en/of een hand, althans in/op/tegen het lichaam, heeft geslagen en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair zij op of omstreeks [datum] te [woonplaats], althans in de gemeente [gemeente] haar kind, [zoon], heeft mishandeld door met een mes in de hand hein in/op een been en/of een arm en/of een hand, althans in/op/tegen het lichaam, te slaan en/of te steken.
3 De bewijsmotivering
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen
inclusief de daarbij gevoegde fotobijlagen van het letsel van het slachtoffer (pagina’s 21 tot en met 23).
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
zij op [datum] te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [zoon] (verdachtes minderjarige zoon) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in de hand die [zoon] op een arm, een been en een hand heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf: poging tot zware mishandeling
5 De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.
6 De op te leggen straf of maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 70 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 69 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf met een proeftijd van één jaar wordt opgelegd.
6.3 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Tijdens een uit de hand gelopen ruzie met haar veertienjarige zoon heeft verdachte een mes uit de keukenla gepakt en haar zoon met dit mes geslagen. Hij heeft hierdoor letsel opgelopen aan zijn arm, been en hand. Met haar handelen heeft verdachte het conflict met haar zoon laten escaleren en inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 20 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld, zodat dit niet in haar nadeel weegt. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsrapporten van Reclassering Nederland van 26 juli 2022 en 5 september 2025 en van wat verdachte ter terechtzitting over haar persoonlijke omstandigheden heeft verklaard.
Verdachte is een alleenstaande moeder en werkt vier dagen per week als verpleegkundige. Haar zoon is inmiddels zeventien jaar. Ook heeft verdachte een driejarige dochter. Momenteel is zij in verwachting van haar derde kindje. Na het incident is de zoon van verdachte uit huis geplaatst. De situatie thuis was al langer zorgelijk en de zoon was onhandelbaar geworden voor verdachte. Inmiddels woont de zoon weer thuis. Het gezin heeft de benodigde hulp gekregen, zich sindsdien in positieve zin ontwikkeld en ontvangt ook nu nog hulp. Er is tussen verdachte en haar zoon geen sprake meer van ruzies die uitmonden in geweld. De reclassering vindt interventies of toezicht niet noodzakelijk en adviseert een voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden.
De strafoplegging De rechtbank houdt er in strafmatigende zin rekening mee dat het inmiddels ruim drie jaar geleden is dat verdachte zich aan het bewezen verklaarde feit schuldig heeft gemaakt. Daarnaast heeft verdachte zich op de zitting schuldbewust getoond en heeft zij in de afgelopen jaren de benodigde hulp gezocht en gekregen om herhaling zoveel mogelijk te voorkomen. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte uit wanhoop heeft gehandeld. Verdachte heeft meermalen contact gehad met de politie en te kennen gegeven dat zij de thuissituatie niet meer aankon omdat haar zoon onhandelbaar voor haar was. Hoewel dit geen rechtvaardiging oplevert voor het handelen van verdachte, heeft dit wel (deels) aan de escalatie van het conflict bijgedragen. Verdachte en haar zoon hebben er sindsdien hard aan gewerkt om de omgang met elkaar te verbeteren en dit is gelukt. Dit alles maakt dat de rechtbank aan verdachte een lagere straf zal opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank acht het, alles afwegend, passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van één dag met aftrek van het voorarrest en een geheel voorwaardelijke taakstraf van 60 uren met een proeftijd van één jaar.
7 De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 45 en 302 Sr.
8 De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
-
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
-
verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) dag;
-
beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
-
veroordeelt verdachte daarnaast tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 60 (zestig) uren;
-
beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen;
-
bepaalt dat deze taakstraf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 1 (één) jaar de volgende voorwaarde niet is nagekomen:
-
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Eshuis, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. A.S. Metgod, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder en mr. C.L. Struik, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025.
Wanneer hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, met dossiernummer PL0600-2022253405. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.