Terug naar bibliotheek
Rechtbank Overijssel

ECLI:NL:RBOVE:2025:5678 - Toetsingskader omgevingsvergunning boring en bezwaren tegen gaswinning - 23 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOVE:2025:567823 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat bezwaren tegen gaswinning, zoals bodemdaling, geen deel uitmaken van het toetsingskader voor een omgevingsvergunning voor een diepboring. Deze bezwaren horen thuis in de procedure tegen de wijziging van het winningsplan, niet in die van de vergunning voor de boring zelf.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: ZWO 25/669 uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel in de zaak tussen

hierna: [eiseres], (gemachtigde: [gemachtigde 1]),

en

hierna: de Minister, (gemachtigde: [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3]).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V., uit Assen, hierna: NAM, (gemachtigde: [gemachtigde 4]).

Deze uitspraak gaat over het besluit van de Minister om een omgevingsvergunning te verlenen aan de NAM voor het uitvoeren van een diepboring en daarmee samenhangende activiteiten op de mijnbouwlocatie aan de [adres 2]. [eiseres] is het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Die komen er in de kern op neer dat het risico op schade aan haar woning toeneemt als er meer gas wordt gewonnen. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van [eiseres] niet slagen, kort gezegd omdat die zien op de gaswinning terwijl de vergunning ziet op de boring die daaraan voorafgaat. Tegen de boring zelf heeft [eiseres] geen gronden aangevoerd. [eiseres] krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond.

Procesverloop

  1. De NAM heeft op 20 december 2023 een aanvraag ingediend voor het uitvoeren van een diepboring en bijbehorende activiteiten op het perceel [adres 2]. De Minister heeft de aangevraagde omgevingsvergunning bij het bestreden besluit van 23 december 2024 verleend.

1.1. [eiseres] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

1.2. De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de Minister deelgenomen [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3]. Namens de NAM hebben [gemachtigde 4] en [naam] deelgenomen. Namens [eiseres] is niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten

4.1. Aan de [adres 1], in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, woont [gemachtigde 1] (hierna: [gemachtigde 1]). [gemachtigde 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres] B.V. (hierna: [eiseres]). De woning aan de [adres 1] is eigendom van [eiseres].

4.2. Aan de [adres 2], op een paar honderd meter van de woning van [eiseres], bevindt zich een gaswinningslocatie van de NAM. Deze locatie is in 1994 in productie genomen. Op deze locatie vindt ook gasbehandeling plaats. Gas dat afkomstig is uit de put op deze locatie en gas dat afkomstig is uit andere putten wordt in de gasbehandelingsinstallatie ontzwaveld.

4.3. Op 20 december 2023 is een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning ingediend voor een nieuwe gasproductieput op de locatie aan de [adres 2]. Ook is verzocht om wijziging van het ‘winningsplan’ voor de gaswinning ter plaatse. De NAM wil de gaswinning op deze locatie uitbreiden.

4.4. Het ontwerpbesluit naar aanleiding van de aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning dateert van 26 september 2024. [eiseres] heeft op 4 november 2024 een zienswijze ingediend.

4.5. Vervolgens is bij het bestreden besluit, van 23 december 2024, de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Aan de omgevingsvergunning zijn voorschriften verbonden. In het bestreden besluit is bepaald dat dit terstond in werking treedt. Ter zitting van de rechtbank, op 17 juli 2025, is namens de NAM verklaard dat de diepboring naar verwachting eind september 2025 zal plaatsvinden.

4.6. Op 12 februari 2025 heeft de Minister besloten om in te stemmen met het ‘gewijzigd winningsplan Hardenberg’. Ter zitting is namens de Minister verklaard dat [eiseres] ook beroep heeft ingesteld tegen dat besluit. Dat beroep wordt behandeld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Overgangsrecht

5.1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

5.2. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 20 december 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Bevoegdheidsvragen

6.1. Op grond van het bepaalde in artikel 3.3, vierde lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is de Minister het bevoegde gezag om op deze aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning te beslissen.

6.2. Op grond van het bepaalde in artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hier van toepassing. Op grond van het bepaalde in artikel 7.1, eerste lid, onder d, van de Awb kon daarom tegen dit besluit geen bezwaar worden gemaakt.

Inhoudelijke beoordeling

7.1. De rechtbank stelt voorop dat met het oog op de voorgenomen wijzigingen op de winningslocatie aan de [adres 2] twee verschillende trajecten zijn gevolgd die hebben geleid tot twee besluiten die van elkaar moeten worden onderscheiden. Enerzijds is het ruimtelijke spoor gevolgd waarbij een omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend voor het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) en voor het veranderen van een mijnbouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder e, sub 2, van de Wabo). Deze vergunning ligt in deze procedure voor. Anderzijds is op grond artikel 34, vierde lid, van de Mijnbouwwet een besluit genomen tot wijziging van het voor deze locatie geldende winningsplan. Dat besluit, van 12 februari 2025, ligt in deze procedure niet voor. Tegen het besluit op grond van de Mijnbouwwet kon op grond van artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), en dat heeft [eiseres] ook gedaan.

7.2. De rechtbank stelt vast dat geen beroepsgronden zijn aangevoerd die betrekking hebben op de activiteit ‘het bouwen van een bouwwerk’. [eiseres] heeft alleen beroepsgronden aangevoerd die betrekking hebben op de activiteit ‘het veranderen van een mijnbouwwerk’. Ook heeft [eiseres] aangevoerd dat voor wat betreft de schade ten onrechte geen 0-meting heeft plaatsgevonden en dat niet inhoudelijk is gereageerd op wat naar voren is gebracht in de door haar ingediende zienswijze.

7.3. Naar aanleiding van de stelling van [eiseres] dat de wijzigingen op de winningslocatie waarvoor de omgevingsvergunning is verleend gevolgen kunnen hebben voor de bodem, overweegt de rechtbank dat in het bestreden besluit deugdelijk is gemotiveerd dat zal worden gehandeld in overeenstemming met de Nederlandse richtlijn bodembescherming (hierna: NRB). De Minister hanteert de NRB als preventief bodembeschermingsbeleid. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat het risico voor de bodem door de getroffen voorzieningen en de genomen maatregelen verwaarloosbaar is. Ten aanzien van de door [eiseres] gestelde vrees voor bodemdaling als gevolg van de duur van de winning en het verhoogde maximale productieniveau, geldt dat dat aspect geen deel uitmaakt van het in artikel 2.14 van de Wabo neergelegde toetsingskader voor de verlening van een omgevingsvergunning voor deze activiteit (het boren van de put). Dat aspect kan aan de orde komen in het kader van het bij de Afdeling ingestelde beroep tegen het besluit waarbij het winningsplan is gewijzigd.

7.4. Op grond van wat [eiseres] verder heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de Minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van het milieu en andere in artikel 2.14 van de Wabo genoemde omstandigheden. In het bestreden besluit is uitgebreid ingegaan op deze aspecten. [eiseres] heeft wat hierover in het bestreden besluit is vermeld niet gemotiveerd bestreden.

7.5. Ter zitting van de rechtbank, op 17 juli 2025, heeft de rechtbank de NAM gevraagd om te reageren op de stelling van [eiseres] dat ten onrechte geen 0-meting heeft plaatsgevonden met het oog op eventuele toekomstige schade. Namens de NAM is verklaard dat – ondanks dat de Minister dit niet nodig heeft geacht – de NAM wél alle eigenaren van woningen in de directe omgeving van de locatie aan de [adres 2] heeft aangeboden om een 0-meting uit te laten voeren. Dit is ook aan [eiseres] aangeboden. Andere eigenaren zijn op dit aanbod ingegaan. Bij vier woningen heeft Aveco De Bondt in opdracht van de NAM een 0-meting verricht; één eigenaar heeft in plaats daarvan gekozen voor een vergoeding voor het inschakelen van een eigen adviseur. [eiseres] is niet op dit aanbod ingegaan. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond reeds daarom niet kan slagen nu [eiseres] zelf niet is ingegaan op het aanbod om een 0-meting te laten verrichten. Evenmin is er grond om te oordelen dat de verplichting om een dergelijke 0-meting aan te bieden had moeten worden vastgelegd in de voorschriften behorend bij de omgevingsvergunning.

7.6. Ten aanzien van de stelling van [eiseres] dat de Minister niet heeft gereageerd op wat is aangevoerd in de zienswijze, overweegt de rechtbank dat in de zienswijze van 4 november 2024 is vermeld dat deze betrekking heeft op het ontwerp-instemmingsbesluit winningsplan Hardenberg. In de zienswijze wordt niet expliciet verwezen naar het voornemen om een omgevingsvergunning te verlenen. De inhoud van de zienswijze heeft vrijwel volledig betrekking op de uitbreiding van de gaswinning; de omgevingsvergunning heeft daarop geen betrekking. Voor zover moet worden aangenomen dat [eiseres] met deze zienswijze tevens bedoeld heeft om te reageren op het voornemen om een omgevingsvergunning te verlenen, heeft de Minister in voldoende mate gereageerd op de voor de verlening van de omgevingsvergunning relevante aspecten van wat in de zienswijze naar voren is gebracht.

7.7. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het beroep niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. [eiseres] krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, en mr. E.C. Rozeboom en mr. B.A.J. Haagen, leden, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, griffier. Uitgesproken in het openbaar op .

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.