Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats Almelo

Zaaknummer: C/08/322078 / HA ZA 24-394

Vonnis van 3 september 2025

in de zaak van

[eiser], te [woonplaats], eisende partij, hierna te noemen: [eiser], advocaat: mr. M. Huizingh,

tegen

[gedaagde] B.V., te [vestigingsplaats], gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde], advocaat: mr. A.C.P.M. van Dun.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding met 33 producties,

  • de conclusie van antwoord met 3 producties,

  • de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,

  • de akte overlegging producties met de producties 4-6 van de zijde van [gedaagde],

  • de akte uitlating producties, tevens akte overlegging producties met de producties 34-36 van de zijde van [eiser],

  • de mail van 11 maart 2025 van de zijde van [eiser] met daarbij productie 37,

  • de volmacht van [gedaagde] aan [naam 1], bedrijfsjurist, om [gedaagde] bij de mondelinge behandeling in deze procedure te vertegenwoordigen,

  • de mondelinge behandeling van 12 maart 2025, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt en waarvan een verkort proces-verbaal is opgemaakt,

  • de pleitnota van mr. Huizingh,

  • de pleitnota van mr. Van Dun,

  • de aanvulling op het verkorte proces-verbaal van de zijde van [gedaagde].

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald

2 Samenvatting

Eiser vordert vergoeding van schade wegens het in 2010 onjuist aanleggen van de dakbedekking op zijn (bedrijfs)pand. De rechtbank oordeelt dat de dakbedekking destijds inderdaad niet goed is aangelegd en dat dus sprake is van een toerekenbare tekortkoming. De kosten die eiser heeft moeten maken om de dakbedekking te vervangen komen dus in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Door gedaagde zijn, naast de betwisting dat sprake zou zijn van een tekortkoming, verschillende formele en materiële verweren opgeworpen. Zo stelt zij onder meer dat eiser niet zelf de schadebedragen heeft betaald, dat de klachtplicht is geschonden, dat de vorderingen zijn verjaard, dat de verkeerde (rechts)persoon in gebreke is gesteld en ook door de verkeerde persoon omdat eiser destijds nog geen vordering had. Deze verweren worden alle verworpen. De verweren met betrekking tot de hoogte van de schade, onder andere inhoudende dat er een aftrek moet plaatsvinden vanwege niet-voor-oud, honoreert de rechtbank wel.

3 De feiten

3.1. [eiser] is eigenaar van het bedrijfspand aan de [adres]. Dat gebouw is in 2010 in opdracht van [eiser] gebouwd door [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1]) als aannemer. [eiser] was tot 2014 directeur van [bedrijf 1]. [bedrijf 1] heeft [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2]) ingeschakeld voor het aanbrengen van de dakbedekking op het bedrijfspand op basis van een door [bedrijf 1] geaccordeerde offerte afkomstig van [bedrijf 2].

3.2. In de offerte van 22 februari 2010 staat een garantiebepaling opgenomen: ‘De garantie op de waterdichtheid van de dakbedekking bedraagt 10 jaar, mits tijdig onderhoud wordt gepleegd. Hieronder wordt verstaan het jaarlijks reinigen en controleren van de dakbedekking en de details, alsmede het melden van eventuele gebreken. (…)’

3.3. Op 1 april 2010 is door [bedrijf 1] de opdracht voor het aanbrengen van de dakbedekking verstrekt door akkoord te geven op de gewijzigde offerte, waarin de aanneemsom is verlaagd en vastgesteld op € 120.000,- excl. BTW. De offertes en de akkoordverlening daarop vormen samen de tussen partijen gesloten overeenkomst.

3.4. Het dak (de dakbedekking) is door [bedrijf 2] opgeleverd op 16 juni 2010. De dakbedekking betreft een zogenaamd Resitrix systeem.

3.5. Op 3 september 2010 is [bedrijf 2] gefuseerd met [gedaagde], waarbij [bedrijf 2] de verdwijnende rechtspersoon was en [gedaagde] de verkrijgende rechtspersoon. [gedaagde] is derhalve rechtsopvolger van [bedrijf 2] onder algemene titel.

3.6. Op 14 september 2010 heeft [bedrijf 2] een garantiecertificaat verstrekt aan [bedrijf 1]. Daarin staat: ‘(…) Ondergetekende garandeert dat, indien zich gedurende de garantietermijn ten gevolge van onjuiste uitvoering van haar werkzaamheden en/of inferieure kwaliteit van de geleverde en aangebrachte materialen gebreken voordoen in het door haar uitgevoerde werk, zij, uiterlijk 14 dagen nadat zij daartoe schriftelijk van de opdrachtgever het verzoek heeft ontvangen, de dakbedekking en/of de bijbehorende werken voor haar rekening zal herstellen.

De garantietermijn beloopt 10 jaar gerekend vanaf de opleveringsdatum. De garantie is echter pas van kracht nadat ondergetekende de volledige betaling van genoemde factuur heeft ontvangen.

Zij is hiervoor aansprakelijk voor zover de kosten van het herstel van de dakbedekking het door de opdrachtgever voldane bedrag van de netto factuur waarde van de aangebrachte dakbedekking niet te boven gaan. Deze garantie heeft betrekking op de dakbedekking en bijkomende werken en de daarvoor toegepaste materialen en voor zover de dakbedekking jaarlijks wordt onderhouden en geïnspecteerd. Deze garantie is niet van toepassing wanneer door derden werkzaamheden aan de dakbedekking worden verricht (…)’

3.7. Het pand is na de oplevering eerst verhuurd aan [bedrijf 3] ([bedrijf 3]) en wordt sinds 1 januari 2019 verhuurd aan [bedrijf 4], een onderneming die zich bezighoudt met de fabricage van hoogwaardige machines (onder meer voor ASML).

3.8. In 2012 en 2013 hebben zich lekkages voorgedaan die door [bedrijf 1] zijn gemeld bij [gedaagde]/[bedrijf 2], die daarop herstelwerkzaamheden heeft verricht. Ook in de periode van 2019 tot en met 2022 zijn herstelwerkzaamheden aan de dakbedekking verricht. In 2023 heeft zich een ernstige lekkage voorgedaan in welk kader [gedaagde] herstelwerkzaamheden heeft verricht.

3.9. In opdracht van de verzekeraar van [eiser] is in juli 2023 het dak onderzocht door Carlisle CM Europe (CCM). De oorzaak van de lekkage in 2023 was volgens het door CMM op 21 juli 2023 uitgebrachte rapport erin gelegen dat [gedaagde]/[bedrijf 2] de dakbedekking niet volgens de voorschriften heeft aangebracht. Het rapport is met een toelichting per e-mail van 24 juli 2023 aan [eiser] toegezonden*: ‘(…) De toenmalige uitvoering met de Resitrix dakbanen is helaas erg slecht geweest. Zo’n beetje al onze Resitrix verwerkingsrichtlijnen zijn genegeerd. Dat heeft dan ook geleid tot vele lekkages, ook vrij snel nadat het dak was aangebracht. (…)’.*

3.10. In juli 2023 is de heer [naam 3] (namens [gedaagde]) samen met [eiser] het dak op geweest voor een beoordeling van de situatie.

3.11. Bij brief van 23 augustus 2023 is [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de gebreken in dan wel het foutief aanbrengen van de dakbedekking en is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld de gebreken te herstellen dan wel de schade financieel af te wikkelen. Ook [naam 4], het concern waartoe [gedaagde] eerder behoorde, is door [eiser] aangeschreven over de lekkage. Op 5 augustus 203 had [eiser] een brief met dezelfde inhoud aan [naam 4] gestuurd.

3.12. Op 18 september 2023 heeft een overleg tussen [eiser] en [gedaagde] plaatsgevonden en zijn over en weer voorstellen gedaan. Op 22 september 2023 heeft [gedaagde] laten weten niet te kunnen instemmen met uitvoering van het dakwerk op de door [eiser] voorgestelde condities. Daarop heeft [eiser] [gedaagde] op 26 september 2023 meegedeeld dat hij een andere dakdekker opdracht zal geven om nieuwe, deugdelijke dakbedekking aan te brengen en dat hij [gedaagde] in rechte zal betrekken om alle kosten te verhalen. In afwachting van een rechterlijk vonnis zal [eiser] de door [gedaagde] gefactureerde reparatiekosten niet betalen.

3.13. Voorafgaand aan de uitvoering van de herstelwerkzaamheden heeft [eiser] nogmaals de oorzaak van de gebreken laten onderzoeken, ditmaal door deskundige Dakindex. Dakindex komt blijkens haar rapport van 12 maart 2024 tot de conclusie dat het niet volgen van de door Resitrix voorgeschreven verwerkingsmethodiek, leidt tot gebreken, zoals aangetroffen in de dakbedekking op het geïnspecteerde dak in [plaats]. Met betrekking tot de lekkage die zich in juli 2023 heeft voorgedaan heeft Dakindex geconcludeerd dat deze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is veroorzaakt door de onjuiste verwerking van de dakbanen. Herstel van de huidige dakbedekking is niet mogelijk. Herstel van het dak zal bestaan uit het volledig overlagen van het dakbedekkingssysteem, waarbij een nieuw op te stellen bouwfysische berekening zal moeten worden opgesteld. De kosten voor het herstel door middel van het aanbrengen van een 2-laagse bitumen dakbedekkingssysteem worden begroot op circa € 200.000,00 exclusief BTW.

3.14. [eiser] heeft daarop een andere aannemer, namelijk [bedrijf 5], de opdracht gegeven het herstel uit te voeren. De herstelkosten bedroegen € 198.750,- excl. 21% BTW (€ 240.487,50 incl. BTW).

3.15. Bij akte van cessie van 24 september 2024 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid in liquidatie [bedrijf 1] B.V., vertegenwoordigd door haar vereffenaar, de heer [eiser], haar vorderingen op [gedaagde] overgedragen aan [eiser]: ‘[bedrijf 1] draagt over aan [eiser], die op zijn beurt van [bedrijf 1] overneemt, alle vorderingen van [bedrijf 1] op [gedaagde] (en/of haar rechtsopvolgers, en/of haar rechtsvoorgangers) direct of indirect verband houdende met en/of voortvloeiende uit de tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] als rechtsvoorganger van [gedaagde] gesloten overeenkomst uit 2010 met betrekking tot de uitvoering van dakbedekkingswerkzaamheden ten behoeve van het pand aan de [adres], c.q. de uitvoering daarvan, of anderszins verband houdende met de tekortkomingen van [bedrijf 2] c.q. de gebreken in de dakbedekking van dit pand (hierna: de vorderingen)’.

3.16. Bij e-mail van 26 september 2024 heeft [eiser] [gedaagde] op de hoogte gesteld van de cessie en daarbij meegedeeld dat het bericht moet worden beschouwd als mededeling van de cessie in de zin van artikel 3:94 lid 1 BW.

4 Het geschil

4.1. [eiser] vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: I. Voor recht te verklaren dat [gedaagde] als rechtsopvolger van [bedrijf 2] aansprakelijk is voor de gebreken in de dakbedekking van het pand van [eiser] aan de [adres], II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 288.904,72, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 30 augustus 2023 tot het moment van algehele voldoening, III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 BW ten bedrage van € 3.219,52, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot het moment van algehele voldoening; IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na het vonnis en te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf de veertiende dag na het vonnis; V. [gedaagde] te veroordelen in de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na het vonnis en te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf de veertiende dag na het vonnis.

4.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [bedrijf 2] toerekenhaar is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichting uit de aannemingsovereenkomst met [bedrijf 1] om de dakbedekking naar de eisen van goed en deugdelijk werk en conform de voorschriften van de fabrikant uit te voeren. [gedaagde] is volgens [eiser] als rechtsopvolger van [bedrijf 2] jegens [bedrijf 1] aansprakelijk voor de gebreken in de dakbedekking. [bedrijf 1] maakte jegens [gedaagde] aanspraak op herstel van de gebreken en heeft recht op vergoeding van de schade die als gevolg van de gebreken is ontstaan. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld de gebreken binnen redelijke termijn te herstellen, maar heeft nagelaten van die mogelijkheid gebruik te maken. Daardoor is [gedaagde] in de visie van [eiser] in verzuim geraakt en is zij tegenover [bedrijf 1] aansprakelijk voor zowel de herstelkosten als de (gevolg)schade.

4.3. [gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5 De beoordeling

5.1. [gedaagde] heeft meerdere (formele en materiële) verweren gevoerd. De rechtbank zal deze hierna bespreken, beginnend met de kern van de zaak: is er sprake van een tekortkoming?

Is er sprake van een tekortkoming?

5.2. [eiser] stelt onder verwijzing naar de deskundigenrapporten van CMM en Dakindex dat [bedrijf 2] de dakbedekking destijds in strijd met de voorschriften van fabrikant Resitrix heeft aangebracht en dat dit de oorzaak is van de (ernstige) lekkage. Omdat dit voor [eiser] bij de oplevering van het dak niet kenbaar was, is sprake van een verborgen gebrek.

5.3. Volgens [gedaagde] heeft [eiser], ook aan de hand van de twee door haar ingebrachte deskundigenrapporten, niet aangetoond dat de door [bedrijf 2] aangebrachte dakbedekking niet voldoet aan wat [eiser] daarvan op grond van de overeenkomst tussen partijen mocht verwachten. [gedaagde] wijst erop dat CMM als leverancier van het gebruikte Resitrix-materiaal, niet objectief is. [gedaagde] is niet in staat gesteld op het rapport van CMM te reageren en een contra expertise uit te voeren en aan haar is ook geen conceptrapport toegestuurd waar zij op heeft kunnen reageren. [gedaagde] werkt dit verweer als volgt uit.

5.3.1. Volgens [gedaagde] stelt [eiser] wel dat hij opdracht heeft gegeven om de oorzaak van de lekkage te onderzoeken, maar dat blijkt nergens uit. In zowel het rapport van CMM als het rapport van Dakindex wordt alleen in algemene zin een oordeel gegeven over de conditie van de dakbedekking. Onderzoek naar het gebruikte materiaal is volgens [gedaagde] in opdracht van [eiser] door Dakindex achterwege gelaten, terwijl inmiddels duidelijk is geworden dat de betreffende dakbedekking uit die tijd materiaalproblemen kent (gebrekkig kan zijn). In geen van beide rapporten is (voldoende) onderzoek gedaan naar de concrete oorzaak van de in juli 2023 ontstane lekkage, zo stelt [gedaagde]. Niet is vastgelegd wáár op het dak de foto’s in de rapportages zijn gemaakt en evenmin is vastgesteld ter plaatse van welke bevindingen de concrete lekkage zich zou hebben voorgedaan. Een lekdetectie-onderzoek heeft niet plaatsgevonden, terwijl [eiser] niet heeft aangetoond dat de oorzaak van de lekkage is gelegen in de ondeugdelijke uitvoering van het werk door [bedrijf 2]. Ook het gebruik van gebrekkig materiaal of werkzaamheden van derden kunnen de lekkage hebben veroorzaakt.

5.3.2. Onduidelijk is volgens [gedaagde] ook welke Resitrix verwerkingsvoorschriften ten tijde van het aanbrengen van de dakbedekking van toepassing waren, of deze ook aan [bedrijf 2] zijn voorgeschreven, en aan welke versie van de verwerkingsvoorwaarden is getoetst. Dat CCM heeft gesteld dat de voorschriften sinds 2010 niet zijn veranderd is niet alleen niet waarschijnlijk, maar ook niet voldoende om dat anders te maken, nu de daadwerkelijke voorschriften niet op de website zijn te vinden en niet in het geding zijn gebracht.

5.3.3. Volgens [gedaagde] is de norm die op de werkzaamheden van toepassing is verklaard, de in de offerte genoemde Nationale Beoordelingsrichtlijn Proces Dakdekken BRL4702 en aan die norm is naar haar zeggen niet getoetst. CMM en Dakindex hebben getoetst aan de gestelde verwerkingsvoorschriften en Dakindex heeft daarnaast als toetsingskader nog verwezen naar het Bouwbesluit en de V.R.L. versie 2008.

5.3.4. [gedaagde] wijst erop dat, mocht wèl vast komen te staan dat sprake is van een gebrek, zij op grond van artikel 7:753, lid 3, BW na de oplevering in 2010 is ontslagen van aansprakelijkheid voor het gebrek, omdat van een verborgen gebrek geen sprake is. Nu uit beide deskundigenrapporten blijkt dat de gebreken ook zonder destructief onderzoek zichtbaar zijn, en wel door het ontbreken van ‘SBS-bitumen rupsen’ en het ontbreken van voldoende overlap van de dakbanen, had de opdrachtgever - in dit geval [bedrijf 1] en niet [eiser] - het gebrek bij oplevering redelijkerwijs moeten ontdekken, zo stelt [gedaagde].

5.3.5. Gelet hierop is toetsing aan artikel 7:761, lid 2, BW (de algemene verjaringstermijn bij aanneming van werk) in de visie van [gedaagde] niet meer nodig. Mocht toetsing aan dat artikel nog wèl nodig zijn, dan geldt dat de vordering van [eiser] verjaard is. De door [eiser] genoemde verjaringstermijn van 20 jaar geldt alleen als sprake is van aanneming van een bouwwerk. Dat was hier in de visie van [gedaagde] niet het geval: de aangebrachte dakbedekking kwalificeert niet als een bouwwerk. In dat geval geldt volgens dit artikellid een termijn van 10 jaar en die is reeds verstreken.

5.4. De rechtbank overweegt als volgt. De beide deskundigen komen in hun rapportages tot de conclusie dat het in strijd met de verwerkingsrichtlijnen aanbrengen van de dakbedekking de oorzaak is van de lekkages.

CMM concludeert bij de door haar op het dak gemaakte foto’s onder meer: ‘Foto 3: Naadverbinding volgens Resitrix voorschriften. Overlappen moeten 10 cm breed zijn, waarvan 8 cm volledig homogeen gelast. De 8 cm homogene las zorgt ervoor dat naast de DVP nog min 5 cm gelast is. Foto 4: Helaas zijn de overlappen overal niet goed. 1. Te smal gehouden (ca 7 cm ipv 10 cm 2. Veel te smal gelast (plaatselijk amper 3 cm) 8 cm verplicht. Dit leidt onherroepelijk tot lekkages. Bijna nergens zijn zichtbare SBS-bitumen rupsen [1] zichtbaar. Volgens Resitrix richtlijnen is 2-4 mm verplicht. Waarschijnlijk is met een te smalle föhnmond zowel te snel als ook niet homogeen gelast. Dit is niet goed.’ ‘Foto 7: Ook hier zijn al onze Resitrixregels helaas overtreden. Lekkages zijn plaatselijk dicht gekit, wat vaak slechts voor korte tijd soelaas biedt. Bij de stroken ook géén bitumenrups. Foto 8: Verschillende ‘vreemde’ materialen zijn toegepast op de Resitrix dakbanen. Dit zijn kritische verbindingen die meestal maar tijdelijk waterdicht blijven.’ ‘Foto 14: Een provisorische herstelling met kit. Zal slechts tijdelijk waterdichtheid bieden.’

In de e-mail waarbij het rapport wordt aangeboden aan [eiser] merkt CMM op:

‘(…) De toenmalige uitvoering met de Resitrix dakbanen is helaas erg slecht geweest. Zo’n beetje al onze Resitrix Verwerkingsrichtlijnen zijn genegeerd. Dat heeft dan ook geleid tot vele lekkages, ook vrij snel nadat het dak was aangebracht. Zie de bijlage met onze conclusies. Hoewel wij ons niet verplicht voelen tot enigerlei vergoeding willen we u, als u voor de (noodzakelijke) renovatie kiest voor één van onze producten als volgt aanbieden: (…)’

Dakindex concludeert onder meer: Analyse Het lassen van de Resitrix dakbanen met de lasautomaat dient te worden uitgevoerd op/met een maximale temperatuur van ca. 620 °C. De aandrukrol van de lasautomaat loopt precies langs de rand van de dakbaan. Uit de overlap moet een bitumenrups van 2 tot 4 mm. geperst worden. Hierdoor heeft men een optische controle of men de juiste temperatuur, druk en lassnelheid heeft (hierbij wordt verwezen naar de verwerkingsrichtlijnen als aangeven door Carlisle). Het niet volgen van bovengenoemde verwerkingsmethodiek, als aangetroffen en vastgesteld door Dakindex, leidt tot gebreken, zoals aangetroffen in de dakbedekking op het geïnspecteerde dak te [plaats].

Conclusie Structureel is een effectieve lasbreedte van minder dan 20 mm aangetroffen. Daar waar in de overlappen insnijdingen zijn gemaakt, kunnen de beide baandelen, zonder inzet van enige krachtinspanning, van elkaar worden losgetrokken. Met betrekking tot de lekkage die zich heeft gemanifesteerd, wordt met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vastgesteld, dat dit is veroorzaakt door de onjuiste verwerking van de dakbanen.

Naast bovenstaand gebrek is er nagenoeg over het gehele dak geen bitumenrups aangetroffen langs de overlappingen. Dit duidt op het aanhouden van een onvoldoende warmtevenster, tijdens het verwerken van de dakbanen, met behulp van zowel een handföhn als met de föhnautomaat’.

Beantwoording onderzoeksvragen (…) De toegepaste Resitrix® MB dakbanen zijn niet verwerkt conform de hiervoor geldende verwerkingsvoorschriften. (…) De aangetroffen effectieve overlapverbinding bedraagt 20 mm. in plaats van de voorgeschreven 85 mm. Daarnaast is er geen bitumenrups/uitstulping langs de overlapverbindingen zichtbaar, erop duidend, dat er een foutief lasvenster is aangehouden die er toe hebben bijgedragen, dat de SBS bitumen onvoldoende verweekt zijn en daarmee een niet correcte waterdichte verbinding van de banen onderling tot stand heeft kunnen brengen. (…) De consequenties die behoren bij onjuist gedimensioneerde en gelaste Resitrix® MB dakbanen is een verhoogd risico op lekkage, dus het ontstaan van lekkageklachten zoals die zich bij dit gebouw nu voordoen. Door de onjuiste applicatie treedt onthechting op. Een ander gevolg dat benoemd moet worden, betreft de sterk verkorte levensduurverwachting. (…) Bij beantwoording van deze vraag[rechtbank: Kunt u aangeven welke gevaren er schuilen in de aangetroffen verwerking en of de opgetreden lekkage hiermee in verband kan worden gebracht] wordt teruggegrepen op de geschiedenis van de waterdichte capaciteiten van de aangebrachte Resitrix® MB dakbanen. Deze leert, dat er lekkage via onthechte overlapverbindingen op zal treden. (…) De aangetroffen gebreken zijn structureel van aard en daarmee betreft het qua omvang de dakbedekking op het gehele dakvlak en de opstanden (…) Herstel van de huidige dakbedekking is, gelet op de structureel onjuiste verwerking van de dakbedekking, niet mogelijk (in plaats daarvan zal volledige overlaging moeten plaatsvinden). (…) Herstel van het dak zal bestaan uit het volledig overlagen van het dakbedekkingssysteem, waarbij een nieuw op te stellen bouwfysische berekening zal moeten worden opgesteld. Dit omdat een [bedrijf 8] nagenoeg volledig dampdicht is en overlaging hiervan een tussenlaag creëert, die bouwfysisch mogelijk tot problemen kan leiden. (…)’

5.5. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar stelling dat aan beide rapporten onvoldoende onderzoek ten grondslag ligt, omdat niet zou zijn onderzocht wat de oorzaak van de in juli 2023 ontstane lekkage is, en andere mogelijke oorzaken zijn genegeerd. De heer [naam 5], senior adviseur/inspecteur bij Dakindex, en auteur van het door Dakindex opgestelde deskundigenrapport, heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het door [bedrijf 2] gebruikte materiaal niet het materiaal uit die periode was dat problemen kende. Nu [gedaagde] haar stelling, dat mogelijk sprake was van gebrekkig materiaal verder niet heeft onderbouwd, acht de rechtbank met deze verklaring van deskundige [naam 5] die suggestie afdoende weerlegd. Naar het oordeel van de rechtbank is met de deskundigenberichten en de toelichting van de heer [naam 5] tijdens de mondelinge behandeling, ook voldoende onderbouwd dat het aanbrengen van de oorspronkelijke dakbedekking in 2010 door [bedrijf 2] dusdanig ondeskundig is gebeurd dat er geen correcte waterdichte verbinding van de dakbedekkingsbanen onderling is ontstaan, waardoor onherroepelijk en ook al snel na het aanbrengen ervan lekkages zijn ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is afdoende komen vast te staan dat het structureel ontbreken van goede waterdichtheid sinds 2010, en niet nadien incidenteel onvakkundige en onreglementaire uitgevoerde herstelpogingen op een in de basis al niet goed aangebracht product, heeft geleid tot alle lekkages.

5.6. [gedaagde] heeft kanttekeningen geplaatst bij de deskundigenrapporten. Zo is het rapport van CMM volgens [gedaagde] niet onpartijdig, omdat CMM leverancier is van het door [bedrijf 2] gebruikte dakbebedekkingsmateriaal. Ook is [gedaagde] niet in de gelegenheid gesteld op het rapport van CMM te reageren en een contra-expertise in te stellen.

5.7. Nu de deskundige van Dakindex tot dezelfde inzichten komt als CMM en Dakindex niet gelieerd is aan fabrikant Resitrix, heeft de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de conclusies in het rapport van CMM partijdig zijn. Bovendien is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om bij het onderzoek van Dakindex aanwezig te zijn en een contra-expertise te laten uitvoeren. Dat [gedaagde] ervoor heeft gekozen om van die gelegenheid geen gebruik te maken, komt voor haar rekening. De rechtbank ziet in deze kanttekeningen dan ook geen aanleiding om de in de rapporten getrokken conclusies naast zich neer te leggen.

5.8. Daartoe bestaat evenmin aanleiding vanwege de door [gedaagde] gestelde onduidelijkheid over welke Resitrix-voorschriften ten tijde van het aanbrengen van de dakbedekking van toepassing waren en aan welke versie door de deskundigen is getoetst. Anders dan [gedaagde] stelt heeft [eiser] niet enkel gesteld dat de verwerkingsvoorschriften van Resitrix sinds 2010 niet zijn veranderd. [eiser] heeft deze stelling onderbouwd door het overleggen van de productinformatie die - zo heeft hij onbetwist gesteld - op dit moment op de site van Resitrix is te vinden. Daaruit blijkt dat gebruik wordt gemaakt van dakbanen die minimaal 1 meter breed zijn, die met hete lucht aan elkaar worden verbonden. De dakbaan moet volgens de productinformatie met een overlap van 10 centimeter worden uitgerold. Met deze productinformatie in combinatie met de e-mail van CMM aan [eiser] van 20 juni 2024, waarin staat dat de verwerking van de Resitrix banen sinds 2010 niet is veranderd, heeft [eiser] in het licht van de blote betwisting van [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd gesteld dat de verwerkingsvoorschriften sinds 2010 niet zijn gewijzigd.

5.9. [gedaagde] stelt dat de BRL 4702 de norm is die had moeten worden toegepast en waaraan ten onrechte niet is getoetst. Zij wijst er daarbij op dat de BRL 4702 in het rapport van Dakindex niet in het toetsingskader wordt genoemd. Ter zitting heeft deskundige [naam 5], die namens Dakindex het onderzoek naar de door [bedrijf 2] aangebrachte dakbedekking heeft uitgevoerd, verklaard dat deze BRL inderdaad de norm is waaraan getoetst moet worden en waaraan wel degelijk getoetst is. Ondanks het feit dat de BRL 4702 niet met zoveel woorden in het toetsingskader is opgenomen, twijfelt de rechtbank niet aan de verklaring van deskundige [naam 5]. Niet alleen omdat het onwaarschijnlijk is dat niet zou worden getoetst aan de norm die [bedrijf 2] zelf destijds in de offerte van toepassing heeft verklaard, maar ook omdat uit de overgelegde BRL 4702 d.d. 1 januari 2024 blijkt dat in die BRL is aangesloten bij het Bouwbesluit 2012. Er mag van worden uitgegaan dat in de BRL 4702 die door [bedrijf 2] in haar offerte van toepassing is verklaard ook is aangesloten bij het tijdens het aanbrengen van de dakbedekking van toepassing zijnde Bouwbesluit 2010. Aan dat Bouwbesluit heeft Dakindex volgens haar rapport getoetst.

5.10. In de BRL 4702 staat vermeld: ‘3.2 Verwerkingsvoorschriften De toe te passen producten/systemen moeten worden toegepast en verwerkt overeenkomstig de Vakrichtlijn gesloten dakbedekkingssystemen en/of overeenkomstig het KOMO attest-met­productcertificaat dat van toepassing is.

3.3 Toelatingsonderzoek en periodieke beoordeling De certificatie-instelling beoordeelt of de te verwerken producten en/of systemen aantoonbaar voldoen aan de eisen uit deze BRL en of deze worden toegepast en verwerkt overeenkomstig de bijbehorende verwerkingsvoorschriften en toepassingsvoorwaarden’.

Hieruit leidt de rechtbank af dat het verwerken van producten conform de bij het product behorende verwerkingsvoorschriften, onderdeel uitmaakt van het werken conform de BRL 4702.

5.11. De rechtbank passeert het argument van [gedaagde] dat onduidelijk is of de verwerkingsvoorschriften wel aan [bedrijf 2] zijn voorgeschreven. Het was aan [bedrijf 2] als de uitvoerend aannemer om als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot ervoor te zorgen dat zij beschikte over de op het te gebruiken product van toepassing zijnde verwerkingsvoorschriften.

5.12. De conclusie is dat [bedrijf 2] bij het aanleggen van de dakbedekking heeft gehandeld in strijd met de van toepassing zijnde verwerkingsvoorschriften. Daardoor is er geen correcte waterdichte verbinding van de dakbedekkingsbanen onderling ontstaan, heeft [bedrijf 2] gebrekkig werk geleverd en heeft zij niet gedaan wat op grond van de overeenkomst van haar mocht worden verwacht. Er is sprake van een tekortkoming van [bedrijf 2] in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst. Dit betekent dat haar rechtsopvolger [gedaagde] in beginsel aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade.

Gebrek dat bij de oplevering ontdekt had moeten worden en dus ontslag van aansprakelijkheid?

5.13. [gedaagde] stelt dat, als er al sprake is van een gebrek, zij niet aansprakelijk is voor de schade die daaruit voortvloeit omdat [eiser] dit gebrek bij de oplevering had moeten ontdekken (artikel 7:758, lid 3 BW). [gedaagde] stelt dat die situatie aan de orde is (zie r.o, 5.3.4 en 5.3.5).

5.14. Artikel 7:758, lid 3 en 4, BW luiden als volgt:

  1. De aannemer is ontslagen van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken.

  2. In afwijking van het derde lid, is bij aanneming van bouwwerken de aannemer aansprakelijk voor gebreken die bij de oplevering van het werk niet zijn ontdekt, tenzij deze gebreken niet aan de aannemer zijn toe te rekenen. (…).

5.15. Dat sprake zou zijn van een gebrek dat bij de oplevering ontdekt had moeten worden en dat [bedrijf 2] om die reden ingevolge artikel 7:758, lid 3, BW van aansprakelijkheid is ontslagen, volgt de rechtbank niet. Het gebrek is door [bedrijf 1] bij de oplevering niet opgemerkt. Dit kan haar naar het oordeel van de rechtbank niet worden verweten. Het betreft niet een gebrek dat bij oplevering redelijkerwijs door [bedrijf 1] ontdekt had moeten worden. Hoewel het gebrek voor een terzake kundige dakdekker direct zichtbaar is aan het ontbreken van bitumen-rupsen en het ontbreken van voldoende overlap, is [bedrijf 1] in dit geval geen ter zake kundige. Dit blijkt alleen al uit het feit dat zij als aannemingsbedrijf aanleiding heeft gezien om voor het dakdekken [bedrijf 2] als specialist in te schakelen. Als sprake is van schade, is [gedaagde] als rechtsopvolger van [bedrijf 2] daarvoor dan ook aansprakelijk.

5.16. Bovendien is hier naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bouwwerk als bedoeld in artikel 7:758, lid 4, BW. In dat geval blijft de aannemer aansprakelijk voor gebreken voor gebreken die niet zijn ontdekt. In het kader van haar beroep op de algemene verjaringstermijn van 10 jaar (zie daarvoor hieronder r.o. 5.17) heeft [gedaagde] aangevoerd dat een dak (of dakbedekking) niet kan worden aangemerkt als een “bouwwerk”. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank vallen ook de onderdelen die noodzakelijkerwijs nodig zijn om een bouwwerk tot een bouwwerk te maken, onder het begrip “bouwwerk”. Dat betreft dus ook het dak (de dakbedekking) van een bouwwerk, dat tegelijk met het bouwwerk zelf is gerealiseerd.

Ook om deze reden kan [gedaagde] geen beroep doen op artikel 7:758, lid 3, BW.

Verjaring op grond van de algemene 10-jaars termijn?

5.17. Zoals hierboven genoemd heeft [gedaagde] in dit kader voorts aangevoerd dat, als er al sprake is van een gebrek, de rechtsvordering daaromtrent is verjaard op grond van artikel 7:761, lid 2, BW (zie ook r.o. 5.3.4 en 5.3.5). Volgens [gedaagde] is een dakbedekking geen “bouwwerk” en geldt daarom een verjaringstermijn van 10 jaar na oplevering, welke termijn sowieso is verlopen.

5.18. Artikel 7:761, leden 1 en 2, BW luiden als volgt:

  1. Elke rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk verjaart door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd. Indien de opdrachtgever de aannemer een termijn heeft gesteld waarbinnen deze het gebrek zal kunnen wegnemen, begint de verjaring pas te lopen bij het einde van die termijn, of zoveel eerder als de aannemer te kennen heeft gegeven het gebrek niet te zullen herstellen.

  2. De rechtsvordering verjaart in ieder geval door verloop van twintig jaren na de oplevering in geval van aanneming van bouwwerken en door verloop van tien jaren na de oplevering in alle andere gevallen.

5.19. Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat alle onderdelen die een bouwwerk noodzakelijkerwijs tot dat bouwwerken maken, als “bouwwerk” zijn aan te merken. Dat geldt dus ook in het kader van artikel 7:761, lid 2, BW. Een en ander is te meer logisch omdat de ratio van de lange verjaringstermijn van artikel 7:761, lid 2, BW is dat een bouwwerk bedoeld is om langer mee te gaan en gebreken zich soms pas op langere termijn kunnen openbaren. Dat geldt dus ook voor de noodzakelijke onderdelen van dat bouwwerk. Heeft [eiser] schade geleden?

5.20. [gedaagde] stelt dat alle vorderingen zonder verdere inhoudelijke beoordeling afgewezen kunnen (en dienen) te worden omdat niet gebleken is dat [eiser] daadwerkelijk de kosten heeft gemaakt en/of de schade heeft geleden waarvan hij betaling vordert. De opdrachtbevestiging op basis waarvan herstel-/vervangingswerkzaamheden zijn uitgevoerd staat niet op naam van [eiser], maar op naam van [bedrijf 6], een partij waarvan geen enkele betrokkenheid in deze kwestie en/of deze procedure is gebleken. Er zijn geen betalingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat [eiser] in verband met de lekkage aan het pand kosten heeft gemaakt en/of schade heeft geleden, zo stelt [gedaagde].

5.21. Ter zitting is besproken dat [eiser] als productie 34 alsnog betalingsbewijzen in het geding heeft gebracht, waaruit blijkt van betalingen in verband met het verrichte onderzoek en de verrichte werkzaamheden aan het dak van zijn pand aan de [adres] in [plaats]. Gelet hierop kan [gedaagde] niet worden gevolgd in haar stelling dat de vorderingen voor afwijzing gereed liggen omdat [eiser] geen schade heeft geleden. Wat de overgelegde betalingsbewijzen betekenen voor de omvang van de schade van [eiser] zal later door de rechtbank worden besproken. De rechtbank zal eerst de andere verweren inhoudelijk beoordelen.

Kon [eiser] een vordering overgedragen krijgen van [bedrijf 1]?

5.22. [gedaagde] wijst erop dat [bedrijf 2] is op 3 september 2010 is opgehouden te bestaan in verband met een fusie. De verkrijgende rechtspersoon bij die fusie en de rechtsopvolger van [bedrijf 2] was [gedaagde]. [bedrijf 1] is per 30 juni 2014 vereffend en ontbonden en bestaat zodoende al geruime tijd niet meer, maar zou (sinds kort) herleefd en (opnieuw) in liquidatie zijn. [bedrijf 1] heeft al haar vorderingen op [gedaagde] voortvloeiend uit de door (voormalig) contractspartijen gesloten overeenkomst gecedeerd aan [eiser]. Daarvan is ook melding gedaan aan [gedaagde], zij het dat die melding volgens [gedaagde] onjuist is nu die verwijst naar een akte van cessie waarmee een vordering zou zijn overgedragen van [bedrijf 1] B.V. i.1. aan [eiser], en dus niet van [bedrijf 1] (waarnaar de akte zelf wel verwijst). Verder betwist [gedaagde] de stelling van [eiser] dat [bedrijf 1] toch niet ge(turbo)liquideerd is omdat een in 2014 openstaande RC-vordering de turboliquidatie verhinderd zou hebben. [gedaagde] merkt op dat [eiser] daarvan geen bewijsstukken overlegt, bij gebreke waarvan zij uitdrukkelijk betwist dat die omstandigheid de turboliquidatie destijds in de weg heeft gestaan.

5.23. Voor zover [gedaagde] betwist dat er in 2014 sprake was van een openstaande RC-vordering, stelt de rechtbank vast dat uit de akte van cessie van 24 september 2024 blijkt dat het gaat om een vordering tot herstel dan wel schadevergoeding wegens gebreken in de door [bedrijf 2] in opdracht van [bedrijf 1] verrichte dakbedekkingswerkzaamheden op het pand van [eiser]. Nu de rechtbank in deze zaak heeft vastgesteld dat de dakbedekking in 2010 ondeskundig en gebrekkig is aangelegd door [bedrijf 2] en dat daaruit schade voor [bedrijf 1] is voortgevloeid, is daarmee ook komen vast te staan dat er in 2014 sprake was van een vordering van [bedrijf 1] op [bedrijf 2] (en/of haar rechtsopvolgers). De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] het cederen van de hier aan de orde zijnde vordering van [bedrijf 1] aan [eiser] niet betwist, maar enkel stelt dat in de mededeling van de cessie ten onrechte [bedrijf 1] B.V. i.1, in plaats van [bedrijf 1] is benoemd. Nu bij deze mededeling de akte van cessie was gevoegd, waarin – zoals [gedaagde] zelf stelt – wel de vorderingen van [bedrijf 1] als onderwerp van de cessie worden benoemd, heeft hierover bij [gedaagde] geen onduidelijkheid bestaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dan ook een rechtsgeldige cessie plaatsgevonden. De rechtbank constateert dat de vennootschap [bedrijf 1] niet in 2014 is opgehouden te bestaan. Dat is alleen zo als er geen baten meer zijn (artikel 2:19, lid 4 BW). Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat [bedrijf 1] nog een vordering op [bedrijf 2] had, stond dit aan turboliquidatie in de weg en kon [bedrijf 1] alsnog die vordering aan [eiser] cederen.

Vordering verjaard na protesteren?

5.24. [gedaagde] stelt met een beroep op artikel 7:761, lid 1, BW dat de vordering die [eiser] stelt te hebben is verjaard en dat hij daarom zijn recht heeft verspeeld om [gedaagde] aansprakelijk te houden voor de gevolgen van het gebrekkig aanbrengen van de dakbedekking. Daarbij stelt [gedaagde] dat de lekkage in juli 2023 niet los kan worden gezien van (vermeende) gebreken die zich eerder in 2012 en 2013 en later in 2019 en 2022 hebben voorgedaan aan het dak. [eiser] heeft al in 2012/2013 geklaagd over gebreken aan het dak en heeft volgens [gedaagde] na die tijd te lang gewacht of in feite nagelaten om te klagen over vermeende gebreken aan het dak in 2019 en 2022. Nu [eiser] wel zélf stelt dat er in 2019 en 2022 is geklaagd, moet dat dus als startdatum van de verjaringstermijn worden bezien en dan heeft dus te gelden dat de vordering op grond van artikel 7:761, lid 1, BW is verjaard, aldus [gedaagde].

5.25. De rechtbank overweegt als volgt. Voor de tekst van artikel 7:761, lid 1, BW, wordt verwezen naar r.o. 5.18. Uit artikel 7:761, lid 1, BW volgt dat de rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk verjaart door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever terzake heeft geprotesteerd. Tussen partijen is niet in geschil dat er door/namens [bedrijf 1] dan wel [eiser] vanaf 2012 lekkages zijn gemeld. Deze zijn in eerste instantie verholpen door [bedrijf 2]. Vanaf 2019, toen [gedaagde] als rechtsopvolger van [bedrijf 2] volgens [eiser] na meldingen van lekkages niet op kwam dagen om deze te verhelpen, heeft [eiser] [bedrijf 9] daarvoor ingeschakeld. Toen zich in juli 2023 een mega-lekkage voordeed heeft [eiser] CMM ingeschakeld om de oorzaak te achterhalen. CMM heeft na onderzoek geconcludeerd dat de dakbedekking in 2010 onvakkundig is aangebracht en dat dat de oorzaak is van de lekkages. Dat [eiser] [gedaagde] daarvan op de hoogte heeft gesteld, blijkt uit het feit dat [eiser] met de heer [naam 3] van [gedaagde] op 20 juli 2023 de dakbedekking van het pand heeft geïnspecteerd, zoals deze ter zitting heeft erkend. Bij brief van 23 augustus 2023 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die voortvloeit uit het onjuist dan wel gebrekkig aanbrengen van de dakbedekking. [eiser] heeft [gedaagde] verzocht binnen een week aan te geven of [gedaagde] deze kwestie financieel wenst al te wikkelen door betaling van de daadwerkelijke schade of dat [gedaagde] de dakbedekking wenst te vervangen en de overige schade te vergoeden.

5.26. De rechtbank stelt vast dat voor de beantwoording van de vraag of de vordering van [eiser] is verjaard beslissend is of de meldingen van de geconstateerde problemen door [bedrijf 1]/[eiser] sinds 2012 aangemerkt kunnen worden als een protesteren in de zin van artikel 7:761 lid 1 BW, zoals [gedaagde] stelt.

5.27. Deze vraag dient naar het oordeel van de rechtbank ontkennend te worden beantwoord. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het [eiser] pas in juli 2023, aan de hand van het rapport van CMM duidelijk is geworden dat sprake is van een gebrek aan het opgeleverde werk. Pas op dat moment is het [eiser] duidelijk geworden dat de dakbedekking ondeskundig is aangebracht en er geen correcte waterdichte verbinding van de dakbedekkingsbanen onderling is ontstaan, waardoor lekkages zijn ontstaan.

5.28. De rechtbank kan [gedaagde] volgen in haar standpunt dat de lekkage in juli 2023 niet los kan worden gezien van de eerdere lekkages. Dat blijkt ook wel uit de rapportages van de deskundigen die concluderen dat de lekkages allemaal het gevolg zijn van het fout aanleggen van de dakbedekking. De rechtbank onderschrijft echter niet de stelling van [gedaagde] die erop neerkomt dat de afzonderlijke meldingen van lekkages door [bedrijf 1] dan wel [eiser] kunnen worden aangemerkt als afzonderlijke protesten/klachten in verband met een gebrek in het opgeleverde werk. [bedrijf 1]/[eiser] heeft de lekkages opgevat als op zichzelf staande incidenten, zonder dat zij wist dat die lekkages het gevolg waren van een onderliggend gebrek. Anders dan [gedaagde] stelt volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het door haar genoemde arrest van het Hof Arnhem/Leeuwarden[2] niet dat de onbekendheid van [eiser] met de oorzaak van de lekkages er niet aan in de weg staat om ze als meldingen ex artikel 7:761 BW aan te merken. Uit dat arrest volgt juist dat pas als de oorzaak, in de zin van het onderliggende gebrek, bekend is, sprake kan zijn van een protest als bedoeld in dat artikel. Dat was in 2012/2013 nog niet het geval, de meldingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als protest die de verjaringstermijn heeft doen aanvangen.

5.29. Ten aanzien van de vraag of [eiser] het gebrek eerder had moeten ontdekken, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover (in ander verband) heeft overwogen in r.o. 5.15. [bedrijf 1] is niet dusdanig deskundig dat zij in 2012/2013 had moeten zien dat de dakbedekking onjuist was aangebracht. De rechtbank voegt daar in dit kader nog het volgende aan toe. Toen zich in 2012 en 2013 lekkages voordeden, heeft [bedrijf 1] deze gemeld bij [bedrijf 2], waarna [bedrijf 2] reparaties heeft uitgevoerd. Op dat moment had [bedrijf 2] als degene die de dakbedekking heeft aangelegd en die zich profileert als specialist op het gebied van het gebruikte Resitrix-materiaal, naar het oordeel van de rechtbank kunnen en moeten zien dat sprake was van een gebrek in de zin van het fout aanleggen van de dakbedekking. De in deze zaak geraadpleegde deskundigen zijn het er immers over eens dat dit voor een dakdekker in één oogopslag zichtbaar moet zijn aan het ontbreken van de bitumenrupsen en het zichtbaar zijn van de (te beperkte) overlappen. [bedrijf 2] heeft dit gebrek niet bij [bedrijf 1] of [eiser] gemeld. Nu het achterhouden van deze relevante informatie over de oorzaak van de lekkages in 2012 en 2013 daaraan heeft bijdragen, kan [gedaagde] – de rechtsopvolger van [bedrijf 2] – [eiser] niet tegenwerpen dat hij op basis van die lekkages eerder had moeten ontdekken dat er structureel wat mis was met de dakbedekking.

5.30. Ten aanzien van de (gestelde) meldingen/reparaties vanaf 2019 overweegt de rechtbank in dit kader het volgende. Onder verwijzing naar de door [eiser] opgestelde lijst met meldingen die als productie 2 bij de conclusie van antwoord in het geding zijn gebracht, stelt [gedaagde] dat in ieder geval vanaf 2019 door [bedrijf 9] reparaties aan het dak zijn verricht. Uit door [gedaagde] in het geding gebrachte informatie van LinkedIn van een medewerker van [bedrijf 9] blijkt volgens [gedaagde] dat [bedrijf 9] 60 vakmensen in dienst heeft, ervaring heeft met platte daken en ook ervaring heeft op het gebied van normeringen en onderhoud. Ook blijkt uit die informatie volgens [gedaagde] dat [bedrijf 9] ervaring heeft met Resitrix. [gedaagde] stelt dat de gebreken aan de dakbedekking voor [bedrijf 9] kenbaar moeten zijn geweest, en dat die kennis aan [eiser] toegerekend kan worden.

5.31. Nu de stelplicht en bij betwisting de bewijslast van de feiten waarop zij haar bevrijdende beroep op verjaring baseert rusten op [gedaagde], is het aan [gedaagde] om te bewijzen dat [bedrijf 9] ten tijde van het verrichten van de herstelwerkzaamheden op het dak van [eiser], beschikte over de kennis over de wijze waarop het Resitrix-materiaal verwerkt diende te worden. [gedaagde] is daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Uit de in het geding gebrachte LinkedIn-informatie blijkt immers hooguit dat [bedrijf 9] in 2024 over die kennis beschikte. Daarmee is nog niet gezegd dat [bedrijf 9] al vanaf 2019 over die kennis beschikte.

5.32. Daar komt bij dat sprake is van (veronderstelde) kennis en wetenschap van een extern dakdekbedrijf, een derde. Naar het oordeel van de rechtbank dient terughoudend te worden omgegaan met het toerekenen van kennis van dit externe bedrijf aan [eiser]. Dit temeer nu die toerekening wordt bepleit in het kader van een aansprakelijkheidsvraag, omdat in het aansprakelijkheidsrecht het uitgangspunt geldt dat eenieder in beginsel alleen voor eigen handelen en nalaten aansprakelijk is te houden.[3] Door [eiser] is onbetwist gesteld dat [bedrijf 9] op zijn verzoek enkel is overgegaan tot het verhelpen van de gemelde lekkages en dat [bedrijf 9] geen opdracht heeft gekregen en zich ook niet uit eigen beweging heeft uitgelaten over de gebrekkig aangebrachte dakbedekking. Gelet daarop gaat de rechtbank er van uit dat [eiser] niet eerder dan door de rapportage van CMM in juli 2023 op de hoogte is geraakt van de gebrekkig aangebrachte dakbedekking.

5.33. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de (tussen)conclusie dat [eiser] niet kan worden verweten dat hij het gebrek bij oplevering niet heeft ontdekt (r.o. 5.18 en 5.24). [eiser] had op grond van de kleine, eenvoudig te herstellen lekkages die zich in de loop der jaren hebben voorgedaan niet hoeven te veronderstellen dat er structureel wat mis was met de dakbedekking. Evenmin kan hem verondersteld aanwezige kennis van [bedrijf 9] over de gebrekkig dakbedekking worden toegerekend (r.o. 5.31 en 5.32).

5.34. Uit dit alles volgt dat de verjaringstermijn van twee jaar ex 7:761 lid 1 pas in 2023 is gaan lopen. [eiser] heeft immers in juli 2023 naar aanleiding van het rapport van CMM bij de heer [naam 3] van [gedaagde] in verband met het gebrek geprotesteerd. [eiser] heeft [gedaagde] vervolgens in augustus 2023 aansprakelijk gesteld voor de gebreken in dan wel het foutief aanbrengen van de dakbedekking en [gedaagde] in de gelegenheid gesteld de gebreken te herstellen dan wel de schade financieel af te wikkelen. In september 2023 heeft [gedaagde] laten weten niet te kunnen instemmen met herstel van het dakwerk op de door [eiser] voorgestelde condities. [gedaagde] is dus binnen de in artikel 7:761, lid 1, BW genoemde termijn van twee jaar in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen en aansprakelijk gesteld voor de uit het gebrek voortvloeiende schade indien deze niet wordt hersteld. Van verjaring als bedoeld in artikel 7:761, lid 1, BW is dan ook geen sprake.

5.35. Gelet op het vorenstaande volgt de rechtbank [gedaagde] niet in haar stelling dat [eiser] heeft gehandeld in strijd met artikel 7:759 BW door haar niet in de gelegenheid te stellen het gebrek na oplevering te herstellen. Voor zover [gedaagde] zich er in dat kader op beroept dat de aansprakelijkstelling niet is gedaan door opdrachtgever [bedrijf 1] (maar door [eiser]) en niet aan [gedaagde] als de rechtsopvolger van opdrachtnemer [bedrijf 2] (maar aan [bedrijf 7], het concern waartoe [gedaagde] eerder behoorde), passeert de rechtbank dit verweer. [eiser] was op dat moment als degene die als natuurlijk persoon gelieerd was aan de voormalige rechtspersoon [bedrijf 1] van wie de rechten in het geding waren, de aangewezen persoon om de aansprakelijkstelling vanwege het geconstateerde gebrek te doen. Hoewel hij in eerste instantie [bedrijf 7] heeft aangeschreven is binnen twee maanden na het ontdekken van het gebrek, de juiste rechtspersoon, te weten [gedaagde] als rechtsopvolger van [bedrijf 2] in dit kader aangeschreven en in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen. Het beroep op artikel 7:759 BW slaagt dan ook niet.

Klachtplicht

5.36. [gedaagde] stelt dat [eiser] zijn klachtplicht ex artikel 6:89 BW heeft verzaakt. Onder verwijzing naar de van [eiser] afkomstige lijst met meldingen van lekkages tussen 2010 en 2018 stelt [gedaagde] dat er volgens [eiser] zelf al vanaf het begin en kennelijk structureel, heftige lekkages waren, die steeds erger werden. [gedaagde] heeft echter betwist dat er na 2013 telkens lekkages bij haar zijn gemeld. Het is volgens haar aan [eiser] om dat aan te tonen. Slaagt [eiser] niet in dat bewijs, dan stuiten de vorderingen van [eiser] volgens [gedaagde] af op artikel 6:89 BW.

5.37. Onder verwijzing naar wat zij onder 5.29 e.v. heeft overwogen onderschrijft de rechtbank dit standpunt niet en is van oordeel dat [eiser] conform het bepaalde in artikel 6:89 BW in 2023 tijdig heeft geklaagd.

5.38. Dat [eiser] niet bevoegd was om bij brief van 23 augustus 2023 het gebrek bij [gedaagde] te melden en haar aansprakelijk te stellen, omdat hij op dat moment geen schuldeiser was, passeert de rechtbank. [gedaagde] miskent daarbij naar het oordeel van de rechtbank de ratio achter de melding, namelijk in dit geval dat een rechthebbende rechtsbescherming moet kunnen inroepen. Zoals de rechtbank heeft overwogen (r.o. 5.35) was [eiser] op dat moment als degene die als natuurlijk persoon gelieerd was aan de voormalige rechtspersoon van wie de rechten in het geding waren, de aangewezen persoon om die melding te doen. Nog langer wachten om eerst de rechtspersoon te laten herleven om vervolgens de vorderingen aan hem te laten cederen – zoals uiteindelijk is gebeurd – had niet alleen de belangen van [bedrijf 1], maar ook die van [gedaagde] geschaad. Nu het rapport van CMM op 24 juli 2023 aan [eiser] was toegestuurd is de klacht in de brief van 23 augustus 2023 naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als binnen bekwame tijd nadat het gebrek was ontdekt. Overigens staat vast dat [eiser] ook in juli 2023 al heeft geklaagd bij [naam 3] van [gedaagde]. Tijdens de mondelinge behandeling heeft deze immers erkend dat zij op toen het dak hebben bekeken omdat [eiser] een grote lekkage had gemeld.

Overeenkomst en garantie

5.39. [gedaagde] stelt dat zij met de verstrekte garantie (in afwijking van de wet) haar aansprakelijkheid voor een lekkage zoals die zich nu voordoet heeft beperkt in zowel tijd als financiële omvang. Daarnaast heeft zij voorwaarden gesteld om een geslaagd beroep op garantie te kunnen doen. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] niet aan die voorwaarden voldaan, onder meer omdat hij gebreken niet heeft gemeld en derden (herstel)werkzaamheden heeft laten uitvoeren.

5.40. Naar het oordeel van de rechtbank kan [gedaagde] enkel een beroep doen op de garantiebepalingen die uit hoofde van de geaccepteerde offerte zijn overeengekomen en niet ook op basis van het later eenzijdig door [bedrijf 2] verstrekte “garantiecertificaat”. [gedaagde] beroept zich dus gedeeltelijk op garantievoorwaarden die tussen partijen niet van toepassing zijn en die bovendien zijn geschreven om haar te beschermen tegen het risico dat een derde schade toebrengt aan het dak waar zij onder de garantie voor aangesproken zou kunnen worden. [eiser] heeft er terecht op gewezen dat deze situatie zich hier niet voordoet, omdat het fout aanbrengen van de dakbedekking door [gedaagde] zelf de oorzaak van de lekkages is. Daarnaast doet [eiser] ook geen beroep op de verstrekte garantie, maar legt hij wanprestatie aan zijn vordering ten grondslag. Dit stond [eiser] vrij omdat in de wel van toepassing zijnde garantiebepalingen aansprakelijkheid op grond van wanprestatie niet is uitgesloten. Naar het oordeel van de rechtbank vindt door het verstrekken van garantie geen exoneratie plaats van aansprakelijkheid op basis van een andere grondslag.

De schade

5.41. De schade bestaat volgens [eiser] uit de kosten van herstel (vervanging) van het dak, de gemaakte onderzoekskosten en eventuele huurderving- en schadevergoedingsclaims van [bedrijf 4]. Het gaat om de volgende kosten: Herstel van het dak € 240.487,50 Onderzoek Dakindex € 3.598,54 Onderzoek CCM PM Herstelkosten lekkages € 8.508,42 Huurderving [bedrijf 4] € 36.310,26 Kosten [bedrijf 4] ivm lekkages PM + Totaal € 288.904,72

Huurderving en kosten [bedrijf 4] i.v.m. lekkages.

5.42. De rechtbank onderschrijft het standpunt van [gedaagde] dat de kosten in verband met huurderving [bedrijf 4] en kosten [bedrijf 4] in verband met lekkages geen kosten zijn die als schade voor vergoeding in aanmerking komen. [bedrijf 4] heeft deze posten immers niet bij [eiser] in rekening gebracht.

Herstel van het dak Schadebedrag

5.43. [bedrijf 5] heeft het herstel van het dak uitgevoerd voor € 198.750,- exclusief BTW, (€ 240.487,50 inclusief BTW). Anders dan waar [gedaagde] op basis van een door haar incompleet ontvangen productie 34 vanuit ging, heeft [eiser] voor meer dan het gehele door [bedrijf 5] gefactureerde bedrag betaalbewijzen overgelegd. Het bedrag dat bovenop het gefactureerde bedrag is betaald, is onverschuldigd betaald en komt niet voor vergoeding als schade in aanmerking. De stelling van [gedaagde] dat niet is aangetoond dat [eiser] deze schade lijdt, omdat ze ook door [eiser] namens [bedrijf 6] B.V. zouden kunnen zijn voldaan, volgt de rechtbank niet. De opdrachtbevestiging van [bedrijf 5] is weliswaar naar [bedrijf 6] B.V. gestuurd, maar niet in geschil is dat het pand aan de [adres] eigendom was van [eiser] in privé en dat hij ook privé de herstelkosten van het dak heeft betaald. Omdat [eiser] de bedragen in privé heeft betaald, is ook de door hem betaalde BTW als schade aan te merken.

Garantiecertificaat

5.44. Het verweer van [gedaagde] dat zij niet aansprakelijk is voor de gehele schade omdat zij haar aansprakelijkheid in het garantiecertificaat heeft beperkt, slaagt niet nu dat certificaat geen deel uitmaakt van de door partijen gesloten overeenkomst. (zie r.o. 5.40)

Vervanging gehele dak of plaatselijk herstel

5.45. [gedaagde] betwist dat het nodig was de complete dakbedekking te vervangen. Ook plaatselijk herstel of vervanging, of overlaging was mogelijk geweest en daarmee had uit oogpunt van schadebeperking moeten worden volstaan, aldus [gedaagde]. Daarbij wijst [gedaagde] erop dat volgens Dakindex overlaging van de dakbedekking voldoende zou zijn en dat CCM niets zegt over de wijze van herstel.

5.46. Het onder 5.12 geformuleerde oordeel van de rechtbank dat [bedrijf 2] bij het aanleggen van de dakbedekking gebrekkig werk heeft geleverd waardoor er geen waterdichte verbinding van de dakbedekkingsbanen onderling is ontstaan, ziet op het aanbrengen van de dakbedekking op het hele dak. Daarom is plaatselijk herstel geen optie. Dat blijkt ook uit de conclusie van Dakindex die het volledig overlagen van het dakbedekkingssysteem als herstelmogelijkheid benoemt. De door [gedaagde] hieraan verbonden conclusie dat [eiser] ten onrechte en zonder enige onderbouwing stelt dat herstel alleen mogelijk was door de bestaande dakbedekking volledig te verwijderen en een volledig nieuw dak (rechtbank: bedoeld zal zijn dakbedekking) te realiseren inclusief nieuwe isolatie, volgt de rechtbank niet.

5.47. De rechtbank stelt vast dat Dakindex in dit kader als volgt heeft gerapporteerd: ‘Herstel van de huidige dakbedekking is, gelet op de structureel onjuiste verwerking van de dakbedekking, niet mogelijk (in plaats daarvan zal volledige overlaging moeten plaatsvinden. (…) Herstel van het dak zal bestaan uit het volledig overlagen van het dakbedekkingssysteem, waarbij een nieuw op te stellen bouwfysische berekening zal moeten worden opgesteld. Dit omdat een [bedrijf 8] nagenoeg volledig dampdicht is en overlaging hiervan een tussenlaag creëert, die bouwfysisch mogelijk tot problemen kan leiden.(…)’ De rechtbank leest hierin een bevestiging van haar oordeel dat de dakbedekking over het gehele dak gebrekkig is aangelegd en dat herstel enkel aan de orde is als een oplossing wordt gevonden waarin het gehele dakoppervlak wordt betrokken. De rechtbank begrijpt Dakindex aldus, dat overlaging van het gehele dakoppervlak een optie zou kunnen zijn, maar dat daaraan vanwege de gebruikte [bedrijf 8] mogelijk bezwaren kleven. In dat licht bezien heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank de noodzaak van de keus van [eiser] voor het verwijderen van de oude dakbedekking en het laten aanbrengen van een compleet nieuwe dakbedekking onvoldoende gemotiveerd betwist.

Kosten voor verbetering?

5.48. [gedaagde] stelt terecht dat zij hooguit aansprakelijk is voor de kosten van herstel en niet voor kosten van verbetering. [gedaagde] heeft verschillende onderdelen genoemd waarbij volgens haar sprake is van verbetering. De rechtbank beoordeeld die onderdelen als volgt.

● Enkellaags of dubbellaags

5.49. [gedaagde] stelt onder meer dat de oorspronkelijke dakbedekking enkellaags was, terwijl nu een dubbellaags dakbedekkingssysteem is aangebracht. Volgens [eiser] is een dubbellaagssysteem een ander systeem, maar niet per definitie een beter systeem. [eiser] stelt dat bij de keus voor een dubbellaagssysteem leidend is geweest dat enkel een dergelijk systeem zich leent voor het aanbrengen op een dak van een pand dat al in gebruik is. Ter zitting heeft de heer [naam 3] van [gedaagde] dit betwist en gesteld dat bij goed weer ook het aanbrengen van een enkellaagssysteem mogelijk en voldoende was geweest.

5.50. Nu [gedaagde] niet heeft weersproken dat een dubbellaagssysteem niet per definitie een beter systeem is dan een enkellaagssysteem, gaat de rechtbank daar vanuit. Niet in geschil is dat ten tijde van de vervanging van de dakbedekking op het pand zich in dat pand zeer kostbare apparatuur bevond. Apparatuur die niet nat mag worden omdat er een regenbui is terwijl het dak openligt. Onder die omstandigheden heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden schadebeperkend gehandeld door op advies van de leverancier een dubbellaags dakbedekkingssysteem aan te laten leggen. Het risico dat ondanks het in de gaten houden van de weersvoorspelling een onverwachte regenbui tijdens de werkzaamheden voor waterschade aan het pand en de daarin aanwezige apparatuur zou hebben aangebracht, heeft [eiser] daarmee terecht vermeden.

● Goedkopere materialen

5.51. [gedaagde] stelt dat [eiser] bij het herstel goedkopere materialen had kunnen laten toepassen. Als al uitgegaan zou mogen worden van een dubbele laag dakbedekking, dan had volgens [gedaagde] voor de onderlaag volstaan kunnen worden met bijvoorbeeld een 1,8 mm dikke Eshabase 460 EW in plaats van de nu gebruikte 3 mm dikke G-EPS. Het prijsverschil daartussen bedraagt volgens [gedaagde] € 6.050,00 excl BTW. Voor de bovenlaag had volstaan kunnen worden met een Exhagum 470K14 laag van 3,8 mm in plaats van de nu gekozen Icopal Expandit met en dikte van 4,7 mm. Het prijsverschil bedraagt volgens [gedaagde] € 13.080,10 excl BTW.

[eiser] heeft in reactie hierop als productie 37 een verklaring van de heer [naam 6] overgelegd, de medewerker van Icopal die heeft geadviseerd over het herstel van het dak.

5.52. Naar het oordeel van de rechtbank is met de verklaring van de heer [naam 6] voldoende uitgelegd dat de door [gedaagde] genoemde onderlaag en bovenlaag niet zouden volstaan. De gekozen onderlaag was nodig omdat deze kon fungeren als noodlaag tijdens de werkzaamheden. De rechtbank heeft al overwogen dat het in verband met de kostbare machines die in de hal stonden een terechte keuze is om ervoor te zorgen dat het dak op geen moment open zou liggen. Met de door [gedaagde] voorgestelde onderlaag zou dat niet kunnen. Naar het oordeel van de rechtbank is ook de gekozen bovenlaag voldoende verantwoord. De gekozen bovenlaag heeft kennelijk een betere kleefkracht en flexibele banen en gaat daardoor langer mee. [eiser] had ook bij de oorspronkelijke dakbedekking gekozen voor hoge kwaliteit, en hoeft nu niet met een lagere kwaliteit genoegen te nemen.

● Isolatielaag

5.53. [eiser] heeft volgens [gedaagde] niet aangetoond dat de isolatie destijds gebrekkig is aangebracht. Daarom is het aanbrengen van de kwalitatief zeer hoogwaardige isolatietoplaag in de visie van [gedaagde] niet nodig in het kader van herstel, maar vormt het een onnodige verbetering. [eiser] betwist dat de isolatie destijds deugdelijk is aangebracht en verwijst daartoe naar een als productie 35 overgelegde foto. Verder heeft [eiser] verwezen naar de verklaring van de heer [naam 6], waarin staat dat er gekozen is voor de Rectical Topcover 15 mm in verband met kieren in de isolatie ca 15/20 mm in de bestaande EPS isolatie op het gehele dak. De foto die door [eiser] is overgelegd als productie 35 betreft slechts een klein deel van het dak en toont in de visie van [gedaagde] niet aan de isolatielaag zo gebrekkig was dat die geheel vervangen moest worden. Bovendien is een dergelijk gebrek nooit gemeld bij [gedaagde] en is zij niet in gebreke gesteld.

5.54. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] niet aangetoond dat de gehele isolatielaag niet goed was aangebracht. Dat is op geen enkel moment voor de vervanging van het dak aan de orde geweest, het is niet besproken in de deskundigenberichten en is nu alleen onderbouwd met een enkele foto die slechts een heel klein deel van het dak laat zien, en een verklaring van de heer [naam 6] - medewerker van de leverancier van het toegepaste materiaal en geen onderzoeker - zonder verdere onderbouwing. Bovendien heeft [gedaagde] er terecht op gewezen dat hierover nimmer is geklaagd en dat zij niet in gebreke is gesteld. Ook om die reden zouden de kosten voor vervanging van de isolatielaag niet bij [gedaagde] in rekening gebracht kunnen worden. Het bewijsaanbod dat namens [eiser] is gedaan met betrekking tot de ondeugdelijkheid van de aangebrachte isolatielaag, wordt door de rechtbank gepasseerd. Zelfs als [eiser] zou aantonen dat de hele isolatielaag gebrekkig was aangelegd door [bedrijf 2], stuit toewijzing van dit deel van de vordering af op het ontbreken van klachten hieromtrent en een ingebrekestelling. Gesteld noch gebleken is dat de isolatielaag niet los van de dakbedekking kon worden aangebracht of vervangen.

5.55. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de kosten voor de isolatielaag € 35.150,00 bedragen exclusief BTW en exclusief de gebruikelijke kosten voor AK (algemene kosten) W (winst) en R (risico) waarvoor [gedaagde] 10% rekent, en exclusief kosten voor het aanbrengen. Zij heeft de inkoopprijs van een 10 mm dikke isolatielaag onderbouwd met productie 6. De genoemde nettoprijs is op zichzelf niet betwist door [eiser]. In productie 5 heeft [gedaagde] de kosten voor het aanbrengen van de isolatielaag (de arbeidskosten) onderbouwd. Deze kosten zouden € 4.820,00 exclusief BTW en 10% opslagen betreffen. De arbeidskosten zijn op zichzelf ook niet betwist. De rechtbank merkt ambtshalve op dat het percentage voor de opslag voor Algemene Kosten, Winst en Risico niet is onderbouwd. De rechtbank zal aansluiten bij het arrest van het Hof Amsterdam van 5 augustus 2014[4] en zal de opslag voor AK bepalen op 3% en voor W en R op 4%. Het totaalbedrag komt dan op € 45.508,71 voor het materiaal en € 6.240,45 aan arbeidskosten, derhalve in totaal op € 51.749,16.

● Geschikt gemaakt voor zonnepanelen

5.56. Dat een van de eigenschappen van het aangebrachte dakisolatiesysteem, waaronder de isolatielaag, is dat het de begaanbaarheid/belastbaarheid van het dak verbetert, wat onder meer ten goede komt aan op het dak aan te brengen zonnepanelen, acht de rechtbank in dit verband van ondergeschikt belang. [eiser] heeft terecht gesteld dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat de toplaag met dit doel is aangebracht. Dit ligt ook minder voor de hand nu [eiser] erop heeft gewezen dat ook het eerste dak al geschikt was voor het aanbrengen van zonnepanelen, en dit door [gedaagde] onvoldoende is weersproken. Tussenconclusie herstel dak

5.57. Gelet op wat hiervoor is overwogen wordt het verweer van [gedaagde] dat [eiser] om hem moverende redenen voor uitvoeriger (en dus duurder) herstel heeft gekozen dan strikt noodzakelijk is en daarmee ook verbeterkosten voor rekening van [gedaagde] probeert te laten komen, alleen wat betreft de nieuw aangelegde isolatielaag gehonoreerd.. Dit betekent dat in beginsel het gefactureerde bedrag inclusief BTW, te weten € 240.487,50 minus de berekende kosten voor het aanleggen van de isolatielaag ad € 51.749,16 = € 188.738,34 voor vergoeding als schade in aanmerking komt.

Nieuw voor oud

5.58. In de visie van [gedaagde] moet echter op deze herstelkosten een nieuw-voor-oud -aftrek van minstens 70% toegepast worden omdat hij in plaats van een dak met 14 jaar oude dakbedekking en dak met geheel nieuwe dakbedekking terug krijgt. Daardoor zijn op korte termijn minder onderhouds- en herstelkosten te verwachten en heeft het dak een grotere levensduur.

5.59. Volgens [eiser] heeft hij er geen voordeel van als er 14 jaar na oplevering een nieuw dak op het pand komt. Aan deze redenering legt [eiser] ten grondslag dat het pand na 50 jaar economisch afgeschreven is en (kort daarna) afgebroken zal worden. Daarom is het in de visie van [eiser] niet reëel om te verwachten dat in of na 2060, als de door de fabrikant en [bedrijf 2] vermelde levensduur van de dakbedekking is verstreken, nog zou worden overgaan tot vervanging van het dak van het in 2010 opgeleverde pand.

5.60. De rechtbank deelt de visie van [eiser] niet en onderschrijft het standpunt van [gedaagde] dat het na verloop van tijd economisch afschrijven van een pand niet betekent dat het pand niet meer bestaat en niet meer gebruikt kan en zal worden. [gedaagde] stelt naar het oordeel van de rechtbank terecht dat door de dakvernieuwing op korte termijn minder onderhouds- en herstelkosten te verwachten zijn en dat het dak en daarmee het pand een grotere (praktische) levensduur zal hebben. Ook wordt het pand er meer waard door. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een aftrek voor van oud-naar-nieuw. Voor het bepalen van die aftrek gaat de rechtbank uit van een praktische levensduur van de nieuw aangelegde dakbedekking van 35 jaar. Dat is het gemiddelde tussen de enerzijds door de fabrikant en anderzijds de deskundige van Dakindex aangehouden praktische levensduur van de dakbedekking. De schadevergoeding waarop [eiser] recht heeft in verband met de herstelkosten zal dan ook wegens genoten voordeel ex artikel 6:100 BW worden verlaagd met 14/35e (dus 40%) van € 188.738,34. Dit betekent dat € 113.243,00 aan schadevergoeding resteert. Dit bedrag zal worden toegewezen.

Herstelkosten lekkages

5.61. Vast staat inmiddels dat (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] een dak van onvoldoende kwaliteit heeft aangebracht en dat daardoor vele lekkages zijn ontstaan. Voor zover die niet door [gedaagde] zijn hersteld, mocht [eiser] ervoor kiezen om dat door een derde te laten doen.

5.62. [gedaagde] heeft aangevoerd dat niet is aangetoond dat [eiser] de facturen voor de door [bedrijf 9] uitgevoerde reparaties in verband met lekkages heeft betaald en dus dat [eiser] hierdoor schade heeft geleden. Als productie 34 heeft [eiser] betalingsbewijzen in het geding gebracht. Hieruit volgt dat in elk geval € 3.966,22 door [eiser] in privé aan [bedrijf 9] is betaald. Dit bedrag kan dan ook worden toegewezen. Voor het overige moet dit deel van de vordering worden afgewezen.

Onderzoekskosten CMM en Dakindex

5.63. [eiser] heeft verzocht [gedaagde] te veroordelen in de kosten gemaakt in verband met het door CMM uitgevoerde onderzoek. Op zichzelf komen deze kosten als steunend op artikel 6:96, lid 2, sub b, BW voor vergoeding in aanmerking. De vordering is echter opgenomen als een P.M. Omdat de omvang van deze post onbekend is, kan niet worden beoordeeld of de omvang daarvan redelijk is. Derhalve zal dit onderdeel van de vordering – als niet steunend op het recht – worden afgewezen. Wat betreft de factuur van Dakindex heeft [gedaagde] er op gewezen dat de factuur ten bedrage van € 3.598,54 in verband met het door Dakindex uitgevoerde onderzoek is gericht aan [bedrijf 6] B.V. en dat bewijs van betaling ontbreekt. Als productie 34 heeft [eiser] echter een betalingsbewijs overgelegd van betaling van dit bedrag door hem in privé aan Dakindex. Onder verwijzing naar wat onder is overwogen is de rechtbank van oordeel dat dit bedrag als vergoeding van door [eiser] geleden schade kan worden toegewezen.

Conclusie

5.64. Dit alles betekent dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 120.807,76 ten titel van schadevergoeding aan [eiser].

Handelsrente

5.65. [eiser] vordert vergoeding van de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van (tenminste) € 288.904,72 vanaf 30 augustus 2023. Dat is de datum waarop [gedaagde] volgens [eiser] in verzuim is geraakt door niet te voldoen aan de sommatie tot betaling van 23 augustus 2023.

5.66. Omdat [eiser] een particulier is, is volgens [gedaagde] geen wettelijke handelsrente, maar wettelijke rente verschuldigd en wel pas vanaf het moment dat [eiser] de kosten heeft gemaakt c.q de schade heeft geleden.

5.67. De rechtbank stelt vast dat de som waarover rente wordt gevorderd schadevergoeding uit hoofde van wanprestatie betreft. Bij een dergelijke vordering treedt het verzuim ex artikel 6:83 aanhef en onder b BW direct in, zonder dat een ingebrekestelling is vereist. Dit betekent dat wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment dat de vordering tot schadevergoeding opeisbaar is, te weten op het moment dat de schade is ontstaan en de vordering tot schadevergoeding niet onmiddellijk wordt voldaan. [gedaagde] stelt op goede gronden dat de schade door [eiser] is geleden op het moment dat hij de kosten heeft gemaakt. Het gaat hier dan om de kosten van herstel van het dak door Léon Wiggers Dakwerken die door [eiser] in 5 termijnen in de periode gelegen tussen 4 april 2024 en 17 juli 2024 zijn betaald. Het bedrag van € 51.749,16 wegens de isolatie dat niet verschuldigd is (zie r.o.5.57) trekt de rechtbank af van de laatste betalingen. Immers, als er geen isolatie zou zijn aangebracht zou het werk eerder klaar zijn. Voorts is van de bedragen 60% verschuldigd (zie r.o. 5.60). Derhalve moet de wettelijke rente berekend worden vanaf de volgende data over de volgende bedragen:

Datum factuurbedrag restant 60%

De wettelijke rente over de aan [bedrijf 9] betaalde facturen is verschuldigd telkens vanaf de dag van betaling zoals die blijkt uit productie 34, laatste blad. De wettelijke rente over het aan Dakindex betaalde bedrag van € 3.598,54 is verschuldigd vanaf 2 april 2024 (zie productie 34, eerste blad)

Buitengerechtelijke kosten

5.68. [eiser] vordert vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel van het Besluit Buitengerechtelijke incassokosten voor een bedrag van € 3.219,52.

5.69. Anders dan [gedaagde] stelt is de enkele brief met daarin een aansprakelijkheidsstelling naar het oordeel van de rechtbank in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 ECLI:NL:HR:2014:1405 voldoende om aan te nemen dat [eiser] voldoende incassowerkzaamheden heeft verricht. In de brief is [gedaagde] ook gemaand tot herstel van de gebreken dan wel tot financiële afwikkeling van de schade. De rechtbank volgt [gedaagde] wel in haar stelling dat, gelet op het bedrag in hoofdsom dat wordt toegewezen, het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten hoger is dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 1.983,07.

Proceskosten

5.70. [gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:

5.71. De rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in het dictum.

6 De beslissing

De rechtbank

6.1. verklaart voor recht dat [gedaagde] als rechtsopvolger van [bedrijf 2] aansprakelijk is voor de gebreken in de dakbedekking van het pand van [eiser] aan de [adres],

6.2. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 120.807,76 te vermeerderen met wettelijke rente over dat bedrag. De wettelijke rente is verschuldigd over de bedragen en vanaf de data van betaling zoals opgenomen onder r.o. 5.67 van dit vonnis,

6.3. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.983,07, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de dag der dagvaarding tot het moment van algehele voldoening,

6.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 7.741,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

6.5. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,

6.6. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2 – 6.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,

6.7. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.

Bitumen rupsen: twee dakstroken worden aan elkaar gelast door het materiaal op de juiste wijze en met de juiste temperatuur plaatselijk te verhitten. De dakstroken smelten daar dan samen. Daarbij komt een kleine hoeveelheid gesmolten materiaal onder de dakstrook vandaan, hetgeen een rupsvormige lijn achterlaat. Dat wordt een bitumen rups genoemd.

Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden, 12 maart 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4162

HR 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT6018

ECLI:NL:GHAMS:2014:3172, r.o. 2.23 en 2.30


Voetnoten

Bitumen rupsen: twee dakstroken worden aan elkaar gelast door het materiaal op de juiste wijze en met de juiste temperatuur plaatselijk te verhitten. De dakstroken smelten daar dan samen. Daarbij komt een kleine hoeveelheid gesmolten materiaal onder de dakstrook vandaan, hetgeen een rupsvormige lijn achterlaat. Dat wordt een bitumen rups genoemd.

Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden, 12 maart 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4162

HR 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT6018

ECLI:NL:GHAMS:2014:3172, r.o. 2.23 en 2.30