ECLI:NL:RBOBR:2025:5726 - Werkgever veroordeeld voor dood door schuld na val van onveilige schaarlift - 17 september 2025
Uitspraak
Essentie
De Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat een werkgever door het niet naleven van veiligheidsvoorschriften voor een schaarlift aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Dit tekortschieten in de zorgplicht wordt gezien als de directe oorzaak van de dodelijke val van een werknemer, wat leidt tot een bewezenverklaring voor dood door schuld.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch Strafrecht
Parketnummer: 82.062999.24 Datum uitspraak: 17 september 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
gevestigd te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 mei 2025. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 21 maart 2023 te Kessel, grovelijk, althans aanmerkelijk
onvoorzichtig, onachtzaam, onzorgvuldig en/of nalatig heeft gedragen, door in een
[verdachte] , een werknemer, genaamd [slachtoffer]
, werkzaamheden te laten verrichten op een schaarlift, waarbij een gevaar
bestond om van hoogte te vallen, bij aanwezigheid van risicoverhogende
omstandigheden, te weten dat het arbeidsmiddel (schaarlift, kenmerk Dofra 9)
onvoldoende was voorzien van voorzieningen om te voorkomen dat de werknemer
van het arbeidsmiddel kan vallen, terwijl zij, voor de risico’s die de arbeid voor die
werknemer(s) met zich meebracht onvoldoende maatregelen heeft getroffen om
dat (val)gevaar tegen te gaan, waardoor het aan haar schuld te wijten is dat de
werknemer ( [slachtoffer] ) bij het vallen uit het
arbeidsmiddel zodanig letsel heeft bekomen dat hij aan de gevolgen daarvan is
overleden;
2.
zij op of omstreeks 21 maart 2023 te Kessel, als werkgever, al dan niet opzettelijk,
handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de
Arbeidsomstandighedenwet en/of daarop rustende bepalingen, terwijl daardoor,
naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de
gezondheid van een of meer werknemers, te weten [slachtoffer] , ontstond of
te verwachten was, immers
- heeft zij in strijd met artikel 7.5, eerste lid, van het
Arbeidsomstandighedenbesluit niet de nodige maatregelen genomen om er voor
te zorgen dat het arbeidsmiddel (te weten: de schaarlift (Dorfa 9)) tijdens de
gehele gebruiksduur door toereikend onderhoud in een zodanige staat wordt
gehouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers
zoveel mogelijk is voorkomen, en/of,
- heeft zij in strijd met artikel 7.18b, eerste lid, van het
Arbeidsomstandighedenbesluit een hijs- en/of hefwerktuig dat is bestemd voor het
hijsen of heffen (te weten een schaarlift) van niet met zodanige voorzieningen
uitgerust dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat een persoon van dit platform
valt, en/of,
- heeft zij in strijd met artikel 3.16, eerste lid, van het
Arbeidsomstandighedenbesluit er niet voor gezorgd dat bij werkzaamheden op
hoogte, waarbij valgevaar bestaat, geen veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer
aangebracht of het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige
hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
De verdediging heeft bepleit dat de dagvaarding met betrekking tot feit 2 nietig moet worden verklaard, omdat deze onvoldoende duidelijk is. De tenlastelegging volstaat met het vermelden van de wettekst zonder daaraan feitelijke invulling te geven. Gelet hierop is onvoldoende inzichtelijk wat de beschuldiging inhoudt.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd, in combinatie met de inhoud van het dossier, een voldoende duidelijke en concrete opgave van de aan verdachte verweten gedragingen bevat zoals bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Dat het voor verdachte duidelijk is geweest waartegen zij zich dient te verdedigen, blijkt mede uit hetgeen ter terechtzitting door en namens verdachte ter verdediging naar voren is gebracht.
Het voorgaande maakt dat het verweer strekkende tot nietigheid van de dagvaarding wordt verworpen. Ook overigens is ter terechtzitting gebleken dat de dagvaarding geldig is.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is verder gebleken dat de rechtbank bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen en dat de officier van justitie in de vervolging kan worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijswaardering.
Inleiding. Op 21 maart 2023 heeft er een arbeidsongeval plaatsgevonden bij [verdachte] (hierna: verdachte). [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) is bij dit ongeval van een schaarlift gevallen en daarbij ernstig gewond geraakt. Na een maand op de ic-afdeling te hebben gelegen, is besloten de behandeling te stoppen. Het slachtoffer is vervolgens op 22 april 2023 overleden. De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft onderzoek gedaan naar de oorzaak en toedracht van het ongeval. Door de arbeidsinspectie is over de schaarlift waarop het slachtoffer werkzaam was, vastgesteld dat:
Het Openbaar Ministerie heeft verdachte gedagvaard voor – kort samengevat – dood door schuld (feit 1) en het overtreden van de van toepassing zijnde regelgeving rondom arbeidsomstandigheden (feit 2).
Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie heeft overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir aangevoerd dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging. De verdediging heeft op de in de pleitnota genoemde gronden vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde onder 1. De verdediging betwist onder andere hetgeen door de arbeidsinspectie onder b. en c. is vastgesteld.
De verdediging erkent hetgeen door de arbeidsinspectie onder a. is vastgesteld, zodat een bewezenverklaring voor feit 2 kan volgen.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen. Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsoverwegingen.
De toedracht van het ongeval. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 21 maart 2023 een dodelijk arbeidsongeval heeft plaatsgevonden op het terrein van verdachte. Het slachtoffer was in een teeltcel werkzaam op schaarlift 9 van het merk Dofra. Op een hoogte van ongeveer 2 meter 20 is het slachtoffer via de deuropening van de schaarlift gevallen. Het deurtje van de schaarlift stond na het ongeval open.
De schaarlift waarop het slachtoffer werkzaam was, is door de arbeidsinspectie onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat de schaarlift ten tijde van het ongeval gebreken had. Deze gebreken zijn hiervoor bij de inleiding onder a., b. en c. omschreven. Nadere overwegingen met betrekking tot feit 2. Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank eerst het ten laste gelegde onder feit 2. bespreken. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte al dan niet opzettelijk heeft nagelaten bepaalde maatregelen te treffen op grond van de arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving, terwijl hierdoor – naar zij wist of redelijkerwijs moest weten – levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was
Schending zorgplicht. Verdachte is onderworpen aan de veiligheidsregels zoals die onder meer voortvloeien uit de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit). De rechtbank stelt vast dat op de plaats van het ongeval sprake was van een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van de Arbowet en voorts dat tussen verdachte en het slachtoffer een arbeidsovereenkomst bestond, zodat sprake was van een werkgever en een werknemer in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a en b, van de Arbowet. Deze vaststellingen zijn niet weersproken.
In de Arbowet is verankerd dat werknemers recht hebben op een veilige en gezonde werkplek. De verantwoordelijkheid voor een zodanige werkplek ligt primair bij de werkgever.
Ten aanzien van de concreet in de tenlastelegging genoemde veiligheidsvoorschriften overweegt de rechtbank het volgende.
De bij het ongeval betrokken schaarlift had de hiervoor omschreven gebreken. Door deze gebreken was deze specifieke schaarlift niet veilig in verband met valgevaar. Hieruit blijkt dat verdachte niet aan de verplichtingen zoals omschreven in de artikelen 7.5, eerste lid, 7.18b, eerste lid en onder b, en 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit heeft voldaan.
Met betrekking tot artikel 7.5, eerste lid, van het Arbobesluit stelt de rechtbank aanvullend vast dat het door verdachte uitgevoerde onderhoud niet toereikend was. Binnen het bedrijf waren verschillende personen belast met het onderhoud aan de schaarlift en vond weinig tot geen verslaglegging plaats van hetgeen aan onderhoud door hen werd verricht. Ook was er geen eenduidig beleid over wat dat onderhoud precies moest inhouden. Daarnaast werd van werknemers verwacht dat zij melding maakten van een niet goed functionerend arbeidsmiddel. Door het onderhoud op deze manier in te richten werd onvoldoende geborgd dat toereikend onderhoud aan de schaarlift werd verricht.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat het deurtje van de schaarlift, ondanks de gebreken die zijn geconstateerd, wel dicht kon. Dat doet naar het oordeel van de rechtbank echter niet ter zake. Het deurtje kon alleen dicht na een bewuste handeling van de werknemer, die er heel specifiek op moest toezien dat de borgpen in het kokerprofiel viel. Een dergelijke manier van het moeten sluiten van een deurtje is niet deugdelijk en brengt risico’s op valgevaar met zich.
De rechtbank komt hiermee tot het oordeel dat de schaarlift waarop het slachtoffer aan het werk was niet in een staat verkeerde waarin valgevaar zoveel mogelijk was voorkomen en dat deze evenmin van de juiste middelen was voorzien om valgevaar te voorkomen. Verdachte heeft aldus de veiligheidsschriften niet nageleefd en is hiermee tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens haar werknemers, onder wie het slachtoffer.
Levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat als gevolg van haar nalaten levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers kon ontstaan of te verwachten was.
Het treffen van maatregelen met het oog op de gezondheid en veiligheid van haar werknemers is en was de verantwoordelijkheid van verdachte als werkgever. Het is evident dat wanneer maatregelen achterwege worden gelaten die gericht zijn op het voorkomen en ondervangen van valgevaar bij het werken op hoogte, ongelukken kunnen plaatsvinden met ernstige gezondheidsschade of de dood tot gevolg. Dat wist verdachte dus ook. Dit risico heeft zich daadwerkelijk verwezenlijkt.
Opzet. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat verdachte niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht die volgt uit de Arbowet en het Arbobesluit.
Voor een bewezenverklaring van opzet, hoeft dat opzet alleen gericht te zijn geweest op de gedraging zelf (waaronder ook een nalaten). Het opzet hoeft niet gericht te zijn geweest op de wederrechtelijkheid daarvan.
Verdachte heeft nagelaten om de op haar rustende zorgplicht na te leven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat als gevolg van dat nalaten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers kon ontstaan of te verwachten was. Het feit is dan ook opzettelijk begaan.
Nadere overwegingen met betrekking tot feit 1. Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet het ten minste gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid van de zijde van verdachte. Vast moet komen te staan dat verdachte anders moest handelen (verwijtbaarheid) en ook anders kon handelen (vermijdbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd. Voorts moet komen vast te staan dat tussen de gemaakte fout en het ingetreden gevolg voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte tekort is geschoten in het treffen van maatregelen met het oog op de veiligheid en gezondheid van haar werknemers, terwijl zij wist dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers ontstond of te verwachten was. Verdachte heeft immers nagelaten afdoende maatregelen te nemen en voorzieningen aan te brengen om valgevaar bij het werken op hoogte met de schaarlift te voorkomen. Door dit nalaten is valgevaar ontstaan. Dit nalaten is verwijtbaar en vermijdbaar. Dat ook andere kwekerijen gebruik maakten van soortgelijke schaarliften, zoals door de verdediging ter zitting naar voren is gebracht, is in dit verband niet van belang. Het gaat in deze zaak niet om het gebruik van een type schaarlift die in zijn algemeenheid onveilig was, maar om deze specifieke schaarlift. Door de verdediging is aangevoerd dat de toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan en er daarom geen oorzakelijk verband bewezen kan worden tussen de hiervoor genoemde tekortkomingen van verdachte en het ongeval en het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat het slachtoffer door de deuropening is gevallen. Een collega hoort het slachtoffer kort voor zijn val vloeken en hoort vervolgens het deurtje klapperen. Het slachtoffer wordt vervolgens onderaan de schaarlift aangetroffen, languit liggend op zijn buik met ernstige verwondingen aan zijn hoofd. Hieruit leidt de rechtbank af dat de val voor het slachtoffer onverwachts kwam, dat hij voorover is gevallen en dat het deurtje de val niet heeft voorkomen. Daarmee bestaat naar het oordeel van de rechtbank voldoende causaal verband tussen de tekortkomingen aan de schaarlift en het ongeval waarbij het slachtoffer is komen te overlijden.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank bewezen dat het aan de schuld van verdachte is te wijten dat het ongeval heeft plaatsgevonden en het slachtoffer is overleden. De rechtbank duidt het handelen van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig.
Toerekening. De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de verboden gedragingen in redelijkheid aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waaronder ook de aard van de verboden gedragingen.
De rechtbank overweegt dat het slachtoffer ten tijde van het ongeval in dienst was bij verdachte en dat zijn werkzaamheden pasten in de normale bedrijfsvoering van verdachte. Nu verdachte verzuimd heeft datgene te doen wat op grond van haar bijzondere wettelijke zorgplicht van haar werd verlangd, kunnen de strafbare feiten redelijkerwijs aan verdachte worden toegerekend.
Conclusie. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen, en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
zij op of omstreeks 21 maart 2023 te Kessel, grovelijk, althans aanmerkelijk
onvoorzichtig, onachtzaam, onzorgvuldig en /of nalatig heeft gedragen, door in een
[verdachte] , een werknemer, genaamd [slachtoffer]
, werkzaamheden te laten verrichten op een schaarlift, waarbij een gevaar
bestond om van hoogte te vallen, bij aanwezigheid van risicoverhogende
omstandigheden, te weten dat het arbeidsmiddel (schaarlift, kenmerk Dofra 9)
onvoldoende was voorzien van voorzieningen om te voorkomen dat de werknemer
van het arbeidsmiddel kan vallen, terwijl zij, voor de risico’s die de arbeid voor die
werknemer (s) met zich meebracht onvoldoende maatregelen heeft getroffen om
dat (val)gevaar tegen te gaan, waardoor het aan haar schuld te wijten is dat de
werknemer ( [slachtoffer] ) bij het vallen uit het
arbeidsmiddel zodanig letsel heeft bekomen dat hij aan de gevolgen daarvan is
overleden;
2.
zij op of omstreeks 21 maart 2023 te Kessel, als werkgever, al dan niet opzettelijk,
handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de
Arbeidsomstandighedenwet en /of daarop rustende bepalingen, terwijl daardoor,
naar zij wist of redelijkerwijs moest weten , levensgevaar of ernstige schade aan de
gezondheid van een of meer werknemer s , onder wie [slachtoffer] , ontstond of
te verwachten was, immers
- heeft zij in strijd met artikel 7.5, eerste lid, van het
Arbeidsomstandighedenbesluit niet de nodige maatregelen genomen om er voor
te zorgen dat het arbeidsmiddel (te weten: de schaarlift (Dofra 9)) tijdens de
gehele gebruiksduur door toereikend onderhoud in een zodanige staat wordt
gehouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers
zoveel mogelijk is voorkomen, en /of,
- heeft zij in strijd met artikel 7.18b, eerste lid, van het
Arbeidsomstandighedenbesluit een hijs en/of hefwerktuig dat is bestemd voor het
hijsen of heffen (te weten een schaarlift) niet met zodanige voorzieningen
uitgerust dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat een persoon van dit platform
valt, en /of,
- heeft zij in strijd met artikel 3.16, eerste lid, van het
Arbeidsomstandighedenbesluit er niet voor gezorgd dat bij werkzaamheden op
hoogte, waarbij valgevaar bestaat, geen veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer
aangebracht of het gevaar is tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige
hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie. De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om aan verdachte een geldboete ter hoogte van € 75.000,00 op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging. De verdediging verzoekt de rechtbank rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, het feit dat verdachte veel heeft geïnvesteerd in verbeteringen ten aanzien van de veiligheid en dat zal blijven doen en het feit dat het ongeval en overlijden van het slachtoffer ook een forse impact heeft op verdachte.
Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de bedrijfs(economische) omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte was en is als werkgever verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn werknemers. Gebleken is dat verdachte heeft verzuimd ervoor zorg te dragen dat haar werknemers op een veilige manier hun werk konden verrichten. Hiermee is verdachte tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens haar werknemers in het algemeen en het slachtoffer in het bijzonder. Als gevolg hiervan heeft een arbeidsongeval plaats kunnen vinden, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden.
De dood en het gemis van het slachtoffer heeft veel leed veroorzaakt, zoals ook naar voren is gekomen in het door de nabestaanden van het slachtoffer uitgeoefende spreekrecht. De rechtbank realiseert zich dat een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, dit leed niet ongedaan zal kunnen maken.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 september 2024 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor een dergelijk strafbaar feit. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte maatregelen heeft getroffen om een dergelijk ongeval in de toekomst te voorkomen.
Alles overziend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een geldboete ter hoogte van € 75.000,00.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen: 23, 51, 57, 307 van het Wetboek van Strafrecht 1, 2, 6 van de Wet economische delicten 32 van de Arbeidsomstandighedenwet 3.16, 7.5, 7.18b van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
-
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
-
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: Aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon.
T.a.v. feit 2: Overtreding van het bepaalde bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
T.a.v. feit 1, feit 2: Een geldboeteter hoogte van € 75.000,00.
Dit vonnis is gewezen door: mr. H. Slaar, voorzitter, mr. D. ten Boer en mr. I. Tillema, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier, en is uitgesproken op 17 september 2025.
Mr. Ten Boer en mr. Tillema zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.