ECLI:NL:RBNNE:2025:3773 - Vrijspraak poging opzetverkrachting, veroordeling voor gekwalificeerde opzetaanranding met dwang - 18 september 2025
Uitspraak
Essentie
Rechtbank Noord-Nederland spreekt een verdachte vrij van poging tot opzetverkrachting omdat het vastpakken van de vagina over kleding heen geen begin van uitvoering van binnendringen is. Wel wordt hij veroordeeld voor gekwalificeerde opzetaanranding, waarbij het vastpakken en omklemmen als dwang en geweld kwalificeren.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.094127.25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 september 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 september 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.D. Arends, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2025 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een persoon, te weten [slachtoffer] een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam te verrichten terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak en deze poging tot opzetverkrachting te doen voorafgaan door, vergezellen van en/of volgen door dwang, geweld en/of bedreiging,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2025 te Groningen met een persoon, te weten [slachtoffer] een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- hardhandig de vagina van die [slachtoffer] vast te pakken en/of die [slachtoffer] in haar vagina vast te pakken
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak, en welke opzetaanranding werd voorafgegaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. De gedragingen van verdachte, te weten het doelgericht volgen van aangeefster en op een afgelegen plek haar besluipen, haar hardhandig vastpakken en meteen bij haar vagina grijpen terwijl hij achter haar staat, moeten naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als te zijn gericht op binnendringen van het lichaam. Daarbij is van belang dat het erop lijkt dat verdachte aangeefster bewust heeft gekozen omdat zij een rok droeg, waardoor binnendringen makkelijker is. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat niet kan worden gesteld dat sprake is geweest van een begin van uitvoering van seksueel binnendringen. Ook voor het subsidiair ten laste gelegde moet vrijspraak volgen, omdat de
strafverzwarende omstandigheden dwang, geweld en bedreiging niet bewezen kunnen worden. De raadsvrouw heeft ten slotte gesteld dat opzetaanranding in de zin van artikel 241, eerste lid Sr wel kan worden bewezen, maar dat is niet ten laste gelegd.
Oordeel van de rechtbank Bewijsmiddelen De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
- Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 maart 2025, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 4 juli 2025, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik stond bij de ingang van de parkeergarage. Toen was er opeens een hand om mijn middel en in mijn kruis. Toen ben ik gaan gillen en heb ik gebeten in het lichaamsdeel dat het dichtste bij mijn mond was, heel hard. Toen rende hij weg. Ik had zo hard gebeten dat er een klein stukje vel tussen mijn tanden was blijven zitten en daar zat ik steeds aan te pulken. Er zat een stukje voorwerk aan, dat toen ik naar de parkeergarage toe liep, voelde ik dat er iemand achter mij aan liep. Later zag ik wie het was. Het was een [nationaliteit] man. Hij heeft mij verder niet op mijn blote huid aangeraakt. Alleen maar op mijn panty. V: Wanneer is dit gebeurd? A: Woensdagmiddag om 16.00 uur, op 19 maart 2025. V: Waar was dit? A: [pleeglocatie] . V: Waar? A: Groningen V: Op welk moment zag u deze man als eerste? A: Toen ik op de Ubbo Emiusstraat liep. Toen ik afsloeg naar de Coehoornsingel had ik al het gevoel dat er iemand te dicht achter mij kwam lopen. V: Wat bedoeld u met hand tegen het kruis? A: Volle hand in mijn kruis. O: Aangeefster doet de handeling voor. Wij zien dat ze gaat staan en met 1 hand achter langs haar kruis van de onderkant vast pakt. V: Wat bedoeld u met kruis? A: Vaginadeel schaamlippen deel. V: Wat voelde u? A: Een stevige aanraking. Een graai.
- Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2025, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op vrijdag 21 maart 2025 deed ik [naam] onderzoek naar camerabeelden van de parkeergarage [pleeglocatie] . De camera is gericht op de voetgangers ingang van de parkeergarage. Het betreft een opname van 19-03-2025, 16:30 uur tot 19-03-2025, 16:59 uur. Ik zie dat er op omstreeks 16:37:00 uur een vrouw in beeld verschijnt. Deze vrouw betreft het slachtoffer/de aangever in dit onderzoek. Ik zie vervolgens dat de vrouw omstreeks 16:37:00 uur naar de parkeerkaart scanner toe loopt. Omstreeks 16:37:10 zie ik een man in beeld verschijnen. Ik zie dat de man richting de vrouw loopt. Ik zie dat de vrouw met haar rug naar de man toe staat. Omstreeks 16:37:14 zie ik dat de man, van achteren, met zijn rechter arm/rechter hand onder de rok van de vrouw gaat, tussen haar benen. Ik zie dat de rechter arm/rechter hand (de rechtbank begrijpt: de linkerarm/linkerhand, zoals blijkt uit het proces-
*verbaal van bevindingen op pagina 42 van het dossier)*van de man, naar de neus en mond van de vrouw toegaat. Ik zie dat dit alles gebeurd terwijl de vrouw met haar rug tegen de voorkant van de man aan staat. Ik zie omstreeks 16:37:17 uur dat de man, de vrouw loslaat. Ik zie dat de man zich omdraait en er vandoor rent. Ik zie dat de vrouw vervolgens in beeld blijft staan en omstreeks 16:37:43 zie ik dat de vrouw haar bril van de grond opraapt welke tijdens de aanranding van haar hoofd geraakt is. Uit nader onderzoek van meerdere camerabeelden in de directe omgeving van de plaats delict kon blijken dat, de verdachte die is te zien op de beelden van de aanranding, op woensdag 19 maart 2025, kort voor de aanranding, op de Ubbo Emmiusstraat, achter het slachtoffer loopt en haar volgt als ze rechtsaf de Coehoornsingel inloopt.
- Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 maart 2025, opgenomen op pagina 45 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op woensdag 26 maart 2025 werd ik, verbalisant [verbalisant] , benaderd door een collega om beelden te bekijken horende bij de zaak onder proces-nummer [nummer] . Ik, verbalisant [verbalisant] , herkende de persoon op de foto voor 100 procent. Ik herkende hem als een persoon welke ik regelmatig op de t-splitsing [t-splitsing] zie staan. Het is mij bekend dat deze persoon daar vermoedelijk woonachtig is. Tevens heb ik deze persoon een keer gezien ter hoogte van de [adres] . De man draag vaak een zogenoemde parkajas tot op zijn knieën, legergroen van kleur. De naam van deze persoon was mij tot op heden onbekend. Van een collega kreeg ik te horen dat de persoon woonachtig is aan de [adres] . Hierop heb ik een zoekslag gemaakt in het politiesysteem BVI-IB. Ik zag dat er meerdere personen ingeschreven stonden, waaronder [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] . Ik zag dat er een SKDB foto van 2015 beschikbaar was van de persoon. Ik zag dat de persoon op de foto overeen kwam met de persoon welke ik eerder heb omschreven.
- Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2025, opgenomen op pagina 47 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik zag op deze briefing dat een herkenning gevraagd werd van een persoon die verdacht wordt van een aanranding die gepleegd zou zijn in Groningen. Ik zag dat er een foto van de voorzijde en achterzijde getoond werd. Toen ik de foto zag, moest ik gelijk aan een persoon denken die ik van vroeger ken. Ik kom uit [plaats] en de verdachte die ik herken op de foto ken ik van de middelbare school waar ik toen op zat. Ik kon niet gelijk op zijn naam komen. Ik heb daarop een collega uit [plaats] gebeld. Deze collega is van [nationaliteit verbalisant] komaf en de persoon op de foto ook. De collega betreft [verbalisant] . Ik heb [verbalisant] alleen de omschrijving van de verdachte gegeven en daarop kwam de naam [verdachte] . Ik heb deze naam vervolgens in het politiesysteem opgezocht en aan de SKDB foto zag ik dat dit de persoon was die ik bedoelde. Ik ben de verdachte de afgelopen jaren nog meerdere malen tegen gekomen in Assen, waar ik op dit moment woon en werk. Hij groette mij ook, waarbij hij mijn achternaam noemde. Het gaat dan om [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] .
- Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 maart 2025, opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 27 maart 2025 nam ik, op last van Officier van Justitie H.J. Mous, fotos van de pink van de linkerhand van verdachte [verdachte] . Op deze foto is te zien dat er een pleister om de pink zit. Na verwijdering van deze pleister is te zien dat er een wond op de pink zit.
- Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2025, opgenomen op pagina 112 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op dinsdag 8 april 2025 werd de panty van het slachtoffer onderzocht en bemonsterd. Hierbij werd er circa 10x10 cm van het kruis + een deel van de voor- en achterzijde bemonsterd op humaan biologisch
celmateriaal.
- Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvraag benoeming deskundige d.d. 15 april 2025, opgenomen op pagina 116 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Aan de volgende SVO's dient onderzoek te worden verricht: Spoornummer [nummer] SIN [nummer] Plaats veiligstellen: ca. 10x10cm kruis + deel aan voor- en achterzijde buitenzijde Het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] ( [geboortedatum] /1985) is opgenomen in de landelijke DNA-databank voor strafzaken onder nummer 18/075684-18 op 20 december 2018.
- Een deskundigenrapport DNA-onderzoek afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van 3 juli 2025, opgemaakt door ing. J.L.W. Dieltjes, op pagina 120 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Op basis van de resultaten van het vergelijkend autosomaal en Y-chromosomaal DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] zelf en van minimaal twee mannen. Een deel van het mannelijk DNA in bemonstering [nummer] kan van verdachte [verdachte] afkomstig zijn. Om de bewijskracht van de gevonden overeenkomsten te kunnen formuleren in verbale termen van waarschijnlijkheid, is het onderstaand hypothesepaar beschouwd. Hypothese 1: Het mannelijke DNA in bemonstering [nummer] is, naast van een onbekende niet in de mannelijke lijn aan verdachte [verdachte] verwante man, afkomstig van verdachte [verdachte] of van een in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man. Hypothese 2: Het mannelijke DNA in bemonstering [nummer] is afkomstig van twee onbekende mannen die niet in de mannelijke lijn aan elkaar en aan verdachte [verdachte] verwant zijn. Y-chromosomaal DNA-mengprofiel [nummer] is waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Bewijsoverweging Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij zich het incident niet kan herinneren, maar op grond van de camerabeelden, de herkenningen door de verbalisanten en de resultaten van het DNA-onderzoek stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die op 19 maart 2025 in Groningen hardhandig de vagina van aangeefster heeft vastgepakt. Uit de aangifte en de camerabeelden volgt dat verdachte aangeefster enige tijd is gevolgd tot de portiek van de [pleeglocatie] en dat hij haar daar vervolgens van achteren heeft vastgegrepen. Verdachte heeft zijn hand en arm om de mond van aangeefster geslagen en met zijn andere hand onder haar rok gegrepen. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat verdachte aangeefster vier seconden heeft vast gehad.
Vrijspraak primair ten laste gelegde poging tot opzetverkrachting De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat van een strafbare poging tot een misdrijf sprake is wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Daarvoor is vereist dat er
gedragingen zijn verricht die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Dat is het geval bij gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte de intentie had om seksueel binnen te dringen. De rechtbank is van oordeel dat het hardhandig vastpakken van de met kleding bedekte vagina niet zonder meer kan worden beschouwd als een begin van uitvoering van seksueel binnendringen. Het dossier bevat verder geen concrete aanwijzingen voor de conclusie dat het de bedoeling was verder te gaan dan het alleen willen betasten en dat de handelingen van verdachte kennelijk tot doel hadden een begin te maken met het binnendringen van het lichaam van aangeefster. De rechtbank acht daarom de primair ten laste gelegde poging tot opzetverkrachting niet wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde opzetaanranding De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot het verweer dat de strafverzwarende omstandigheden niet kunnen worden bewezen, overweegt de rechtbank als volgt.
Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld is in deze zaak niet enkel sprake van onverhoeds handelen. Naast het feit dat verdachte aangeefster heeft beslopen en van achteren heeft benaderd en overrompeld, heeft hij haar hardhandig bij haar lichaam en mond vastgepakt en omklemd terwijl hij haar vagina vastgreep. Dit vond plaats in een portiek van een parkeergarage in welke situatie aangeefster geen kant op kon. Zij moest in de hand van verdachte bijten om los te komen. Gelet op deze omstandigheden in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van dwang. Uit de camerabeelden blijkt verder dat aangeefster door het hardhandige vastpakken uit balans raakte en dat haar bril van haar hoofd viel. Het vastgrijpen is dus met een zekere intensiteit en kracht gebeurd. Het vastpakken is naar het oordeel van de rechtbank daarom aan te merken als geweld in de zin van artikel 241, tweede lid Sr.
De rechtbank acht opzetaanranding, vergezeld van dwang en geweld wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 19 maart 2025 te Groningen met een persoon, te weten [slachtoffer] een seksuele handeling heeft verricht, te weten hardhandig de vagina van die [slachtoffer] vast te pakken terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak, en welke opzetaanranding werd vergezeld van dwang en geweld, door
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair opzetaanranding, vergezeld van dwang en geweld
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat deze straf ook passend is in het geval van een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, in het geval van een bewezenverklaring van gekwalificeerde opzetaanranding, een gevangenisstraf van gelijke duur als het voorarrest passend is.
Oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 8 mei 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 juni 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 19 maart 2025 schuldig gemaakt aan gekwalificeerde opzetaanranding. Op klaarlichte dag heeft hij het slachtoffer gevolgd tot in een portiek. Toen zij in de portiek stond en geen kant meer op zou kunnen heeft verdachte haar onverhoeds hardhandig vastgepakt en bij haar vagina gegrepen. Pas toen het slachtoffer in zijn hand beet, stopte verdachte. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft alleen oog gehad voor zijn eigen (lust)gevoelens en zich niet bekommerd over de gevolgen voor het slachtoffer. Dit soort feiten, waarbij vrouwen op klaarlichte dag op de openbare weg worden aangerand, veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Dat rekent de rechtbank verdachte aan. Voor zon ernstig feit is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit zijn strafblad volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een zedendelict.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de reclassering het recidiverisico als gemiddeld tot hoog inschat, maar vanwege de ontkennende proceshouding van verdachte geen mogelijkheid ziet om met interventies of toezicht de risicos te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. De reclassering adviseert daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De opsteller van het rapport, [naam] , heeft op zitting het rapport bevestigd en aangegeven dat hij op dit moment geen advies kan geven over bijzondere voorwaarden, ondanks het feit dat er veel zorgen zijn over verdachte. Er moet eerst nader onderzoek gedaan worden naar verdachte. De deskundige heeft aangegeven dat het wenselijk zou zijn alsnog een Pro Justitia-rapport te laten opmaken waaruit volgt welke behandeling en begeleiding nodig is om de risicos in te perken.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven mee te willen werken aan diagnostiek en behandeling, maar niet als hij daarvoor zou moeten worden opgenomen in een kliniek.
Op te leggen straf Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om, anders dan geadviseerd, aan het voorwaardelijk strafdeel een bijzondere voorwaarde te verbinden. Hoewel verdachte op zitting en tegenover de deskundigen niet het achterste van zijn tong heeft laten zien, ziet de rechtbank in de rapportages aanwijzingen voor cognitieve problematiek en middelenproblematiek. Gelet op het feit dat verdachte wordt veroordeeld voor een zedendelict, is er mogelijk ook sprake van problematiek op het gebied van seksualiteit. Gelet op het recidiverisico acht de rechtbank het van belang dat er meer duidelijkheid komt over de persoon van verdachte, zodat verdachte, indien geïndiceerd, een behandeling kan ondergaan waardoor de risicos kunnen worden ingeperkt. De rechtbank zal daarom als bijzondere voorwaarde opleggen dat verdachte moet meewerken aan diagnostiek en daaruit voortvloeiende behandeling.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair
programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Inbeslaggenomen goed
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een telefoon, moet worden teruggegeven aan verdachte [verdachte] nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 241 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf **een gedeelte, groot 4 maanden,**niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in
mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven telefoon.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Jong, voorzitter, mr. M.B.W. Venema en mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door J. Kunst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 september 2025. Mr. A. de Jong en J. Kunst zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.