Uitspraak inhoud

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Zaanstad

Zaaknummer / rekestnummer: 11605834 \ AO VERZ 25-15

Beschikking van 11 juni 2025

in de zaak van

[verzoekster], te [woonplaats] , verzoekende partij, hierna te noemen: [verzoekster] , gemachtigde: mr. R.P. Zieltjens,

tegen

de besloten vennootschap CARL STAHL BENELUX B.V., te Zaandam, verwerende partij, hierna te noemen: werkgeefster, gemachtigde: mr. A. Broek.

De zaak in het kort In deze zaak verzoekt de werkneemster om vernietiging van een ontslag op staande voet. De kantonrechter wijst dat verzoek toe omdat een rechtsgeldige reden voor het ontslag op staande voet niet is komen vast te staan. Het tegenverzoek van de werkgeefster om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wijst de kantonrechter ook toe, omdat de arbeidsverhouding tussen partijen duurzaam en onherstelbaar verstoord is geraakt. De werkgeefster wordt veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding en een transitievergoeding omdat de ontbinding naar het oordeel van de kantonrechter het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgeefster.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift;

  • het verweerschrift;- de e-mail van 8 mei 2025 van de gemachtigde van [verzoekster] met aanvullende stukken;

  • de mondelinge behandeling van 14 mei 2025.

1.2. De beschikking is bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1. Werkgeefster is een dochteronderneming van Carl Stahl GmbH, gevestigd in Süssen, Duitsland. Werkgeefster is een groothandel in touw, kabel en kabelnetten binnen de maritieme, industriële en architectuur sector.

2.2. [verzoekster] , geboren [geboortedatum] 1988, is sinds 22 januari 2018 in dienst bij werkgeefster. De functie van [verzoekster] is marketing- en communicatiemanager voor 32 uur per week met een loon van € 4.680,00 bruto per maand, exclusief vakantiegeld.

2.3. Op 19 september 2024 heeft werkgeefster aan [verzoekster] meegedeeld dat een aantal van haar collega’s problemen hebben om met haar samen te werken.

2.4. Op 20 september 2024 heeft [verzoekster] zich ziek gemeld.

2.5. Op 10 oktober 2024 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [verzoekster] is uitgevallen voor haar werk wegens ziekte.

2.6. Op 8 januari 2025 hebben partijen een eerste mediationgesprek gehad.

2.7. In een brief van 29 januari 2025 heeft werkgeefster aan [verzoekster] geschreven dat zij voornemens is om [verzoekster] op staande voet te ontslaan omdat zij tijdens haar ziekte en in strijd met haar arbeidsovereenkomst werkzaamheden heeft uitgevoerd voor Mesh Solutions, een concurrerend bedrijf opgericht door oud-werknemer [oud-werknemer] (hierna: [oud-werknemer] ).

2.8. In een e-mail van 31 januari 2025 heeft [verzoekster] geschreven dat van overtreding van het verbod door het verrichten van structurele werkzaamheden voor een concurrerend bedrijf nimmer sprake is geweest.

2.9. Op 4 februari 2025 is [verzoekster] op staande voet ontslagen.

2.10. In een brief van 12 februari 2025 heeft de gemachtigde van [verzoekster] aan werkgeefster geschreven dat [verzoekster] geen (neven)werkzaamheden heeft verricht maar dat [oud-werknemer] haar – in het kader van hun vriendschappelijke relatie – heeft gevraagd om naar zijn zelfgemaakte website te kijken en te laten weten wat zij ervan vond en haar daarom toegang tot zijn website heeft verschaft door een account aan te maken waarmee zij met haar privé e-mailadres kon inloggen.

3 Het verzoek, het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek

3.1. [verzoekster] verzoekt de kantonrechter primair het ontslag op staande voet te vernietigen en werkgeefster te veroordelen tot betaling van (achterstallig) loon en wedertewerkstelling.

3.2. Volgens [verzoekster] is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Zij betwist dat zij structurele concurrerende nevenwerkzaamheden heeft verricht en dat zij überhaupt (neven)werkzaamheden van enige relevantie heeft verricht. [verzoekster] voert aan dat werkgeefster zich uitsluitend baseert op onjuiste en premature aannames. Een zorgvuldig onderzoek en bewijs ontbreekt. Verder meent [verzoekster] dat werkgeefster zich – bij gebreke van een non-concurrentiebeding – had moeten beperken tot een veel minder verstrekkende maatregel indien wel sprake zou zijn geweest van de gestelde structurele nevenwerkzaamheden, omdat er sprake is van ziekte en een lopend mediationtraject. Daarbij baseert werkgeefster haar aannames op gegevens die zij heeft verkregen door zonder toestemming gebruik te maken van het privé e-mailadres van [verzoekster] . Volgens [verzoekster] getuigt dit van slecht werkgeverschap, terwijl zij altijd naar volle tevredenheid heeft gefunctioneerd.

3.3. Subsidiair verzoekt [verzoekster] om een billijke vergoeding van in totaal € 201.305,60, een transitievergoeding van € 10.575,35 en een gefixeerde schadevergoeding. [verzoekster] meent dat een billijke vergoeding is gerechtvaardigd van € 121.305,60, zijnde het loon van 24 maanden voor de periode dat de arbeidsovereenkomst zou hebben voortgeduurd zonder het ontslag op staande voet en € 80.000,00 als aanvullende vergoeding, onder meer om werkgeefster te wijzen op de noodzaak om haar gedrag in volgende gevallen aan te passen. Verder moet volgens [verzoekster] bij de hoogte van de billijke vergoeding rekening worden gehouden met onder meer haar arbeidsongeschiktheid.

3.4. Werkgeefster voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. Werkgeefster betwist allereerst dat [verzoekster] altijd naar volle tevredenheid heeft gefunctioneerd. Volgens werkgeefster zijn de problemen in de samenwerking tussen partijen ruim voor het ontslag op staande voet ontstaan en hebben diverse medewerkers verklaard dat zij de samenwerking met [verzoekster] als moeilijk hebben ervaren. Werkgeefster voert aan dat de veelvuldige problemen op de werkvloer hebben geleid tot de ziekmelding van [verzoekster] en dat haar betrokkenheid bij een concurrent van werkgeefster tijdens de ziekte van [verzoekster] heeft geleid tot het ontslag op staande voet. Werkgeefster voert aan dat zij heeft vastgesteld dat [verzoekster] met haar privé e-mailadres op de back-end van de website van Mesh Solutions stond. Volgens werkgeefster betekent dit dat zij hiertoe toegang had, dat zij de website kon vormgeven en wijzigingen kon aanbrengen en dat hieruit de conclusie moet worden getrokken dat [verzoekster] tijdens haar dienstverband en tijdens ziekte werkzaamheden heeft verricht voor een concurrerend bedrijf. [verzoekster] heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat zij toegang tot de back-end van website moest hebben om deze te bekijken.

3.5. Bij wijze van voorwaardelijk tegenverzoek heeft werkgeefster verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van verwijtbaar handelen van [verzoekster] dan wel een verstoorde arbeidsverhouding dan wel een combinatie van deze gronden, omdat er ook sprake is van disfunctioneren, zij hierop is aangesproken en geen verbetering toonde.

4 De beoordeling

Het ontslag op staande voet

4.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of werkgeefster moet worden veroordeeld tot betaling van loon.

4.2. Een ontslag op staande voet is alleen geldig indien daarvoor een dringende reden bestaat.[1] Als dringende reden worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.[2] Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen.

4.3. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. De kantonrechter legt hierna uit hoe tot dit oordeel is gekomen.

4.4. In artikel 14.1 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen staat het volgende:‘Werknemer zal zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever tijdens de duur van deze overeenkomst geen betaalde of onbetaalde structurele werkzaamheden verrichten voor derden. Werkgever kan aan de toestemming voorwaarden verbinden. Niet-naleving van deze bepaling kan een dringende reden vormen tot ontslag op staande voet.’

4.5. Werkgeefster beschuldigt [verzoekster] ervan dat zij structurele werkzaamheden voor het bedrijf van [oud-werknemer] verricht. Werkgeefster voert daartoe als enige aan dat [verzoekster] met haar privé-mailadres kon inloggen op de back-end van de website van dit bedrijf. [verzoekster] weerspreekt gemotiveerd dat zij werkzaamheden heeft verricht voor het bedrijf van [oud-werknemer] . In de brief van 12 februari 2025 en het verzoekschrift voert [verzoekster] aan dat [oud-werknemer] een goede vriend van haar is en dat hij haar in de loop van januari 2025 zijn zelfgemaakte website wilde laten zien omdat hij daarop heel trots is. In aanvulling daarop verklaart [verzoekster] op de zitting dat [oud-werknemer] voor haar een account heeft aangemaakt omdat nog niet alle delen van de website openbaar waren. Volgens [verzoekster] heeft zij de website inclusief de niet-openbare delen maar één keer gezien en heeft zij [oud-werknemer] gecomplimenteerd met zijn website. Deze verklaring heeft werkgeefster niet (gemotiveerd) weersproken. Gelet hierop en in het licht van de gemotiveerde betwisting van [verzoekster] is het aan werkgeefster om aan te tonen dat [verzoekster] daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht voor het bedrijf van [oud-werknemer] en dat het meer is geweest dan het eenmalig bekijken van de website van een vriend. De kantonrechter overweegt dat werkgeefster hiervan geen enkel bewijs heeft geleverd. Naar het oordeel van de kantonrechter is het eenmalig bekijken van een website niet voldoende om het verrichten van (structurele) werkzaamheden aan te nemen. Dit maakt dat er geen rechtsgeldige reden is voor het ontslag op staande voet.

4.6. Het verzoek van [verzoekster] tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt dan ook toegewezen. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst voortduurt en [verzoekster] recht heeft op loon. Het verzoek van [verzoekster] om loondoorbetaling vanaf 4 februari 2025 zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen omdat werkgeefster te laat heeft betaald. De wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 20%.

4.7. De subsidiaire verzoeken van [verzoekster] zal de kantonrechter hierna bij het voorwaardelijk tegenverzoek bespreken.

4.8. De vraag of het nevenwerkzaamhedenbeding in artikel 14 van de arbeidsovereenkomst nietig is kan onbesproken blijven, aangezien hiervoor is geoordeeld dat niet is gebleken van enige werkzaamheden voor derden.

De proceskosten in het verzoek

4.9. De proceskosten komen voor rekening van werkgeefster, omdat zij ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op € 1.039,00 (€ 90,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).

4.10. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

Het voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst

4.11. Omdat uit het voorgaande volgt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestaat, komt de kantonrechter toe aan de bespreking van het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van werkgeefster.

4.12. Werkgeefster stelt zich op het standpunt dat het voorwaardelijk ontbindingsverzoek geen verband houdt met de ziekte van [verzoekster] en dat het opzegverbod dan ook niet aan ontbinding in de weg staat. [verzoekster] voert geen verweer tegen dit standpunt en de kantonrechter heeft geen aanleiding om hierover anders te oordelen.

4.13. Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is.[3] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer niet mogelijk is of in de rede ligt.[4]

4.14. Naar het oordeel van de kantonrechter is er in deze zaak een redelijke grond voor ontbinding, te weten een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dat de verstoring (zoals hierna wordt overwogen) aan werkgeefster te wijten is, hoeft niet in de weg te staan aan ontbinding.[5]

4.15. De kantonrechter komt op basis van de stukken en wat op de zitting is besproken tot de conclusie dat de arbeidsverhouding tussen partijen duurzaam en onherstelbaar is verstoord. Werkgeefster verklaart dat zij niet meer verder wil met [verzoekster] . Volgens werkgeefster heeft zij al langere tijd een probleem met de werkhouding en het gedrag van [verzoekster] . Werkgeefster stelt in dit verband dat de problemen met [verzoekster] zijn geëscaleerd toen duidelijk werd dat [verzoekster] geen management positie kreeg. Volgens werkgeefster was er sprake van een structurele weigering van [verzoekster] om instructies van leidinggevenden op te volgen en het nieuwe management te accepteren en had [verzoekster] een aantoonbaar negatieve invloed op de werkomgeving. Werkgeefster stelt dat zij hierover twee gesprekken met [verzoekster] heeft gevoerd en dat [verzoekster] zich heeft ziek gemeld naar aanleiding van het laatste gesprek. [verzoekster] voert aan dat werkgeefster toen zij – [verzoekster] – terugkeerde van haar zwangerschapsverlof haar taken heeft ontnomen en dat werkgeefster de toegang tot bepaalde werkmappen voor [verzoekster] had geblokkeerd. En daar waar zij dacht dat zij zich altijd voor de volle 100% had ingezet, kreeg zij van werkgeefster te horen dat haar collega’s problemen ervaren in de samenwerking met haar terwijl zij daarvoor nooit klachten had gehoord. Verder is tekenend voor de verstoorde verhouding tussen partijen dat zij de mediationgesprekken ieder anders hebben ervaren. Werkgeefster verklaart op de zitting dat zij [verzoekster] tot twee keer toe heeft aangeboden om verder te gaan maar dat [verzoekster] dit aanbod telkens heeft afgewezen. En [verzoekster] verklaart op de zitting dat zij heeft ervaren dat zij niet meer welkom was bij werkgeefster en dat de mediation bij werkgeefster juist was gericht op beëindiging van de arbeidsovereenkomst en het bespreken van de voorwaarden van de beëindiging. Uit het voorgaande leidt de kantonrechter af dat partijen geen vertrouwen meer hebben in elkaar en dus in de arbeidsverhouding.

4.16. De conclusie is daarom dat de verstoring van de arbeidsverhouding zodanig is dat van werkgeefster niet in redelijkheid meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Er is dus een redelijke grond voor ontbinding.

4.17. Herplaatsing ligt gelet op de aard en de achtergrond van de verstoorde arbeidsverhouding niet in de rede. Het verzoek van werkgeefster is daarom toewijsbaar en de arbeidsovereenkomst zal dus worden ontbonden.

4.18. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 september 2025, gelet op de tussen partijen geldende opzegtermijn van twee maanden. Er is geen reden om bij de datum van ontbinding rekening te houden met de duur van deze procedure, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werkgeefster, zoals hierna nog wordt toegelicht.[6]

4.19. De kantonrechter gaat ervan uit dat [verzoekster] , gelet op haar subsidiaire verzoeken, heeft bedoeld ook aanspraak te maken op een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding, als het voorwaardelijk tegenverzoek wordt toegewezen.

Billijke vergoeding

4.20. Het verzoek van [verzoekster] tot toekenning van een billijke vergoeding wordt toegewezen, omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.[7] Daarbij wordt opgemerkt dat een ongeldig ontslag op staande voet als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever moet worden aangemerkt.[8]

4.21. Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd.[9] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.

4.22. De kantonrechter zal een billijke vergoeding toekennen van € 32.000,00 bruto. Hieronder licht de kantonrechter toe welke omstandigheden daarbij zijn meegewogen.

4.23. Gelet op de ontstane verstoring tussen partijen en het mediationtraject dat partijen hadden gestart en dat (mede) gericht was op het einde op de arbeidsovereenkomst, is de verwachting gerechtvaardigd dat de arbeidsovereenkomst niet langer dan zes maanden zou voortduren. Verder is van belang dat [verzoekster] , gelet op haar leeftijd, opleiding en werkervaring, een goede positie op de arbeidsmarkt heeft. Zij moet dan ook redelijkerwijs in staat worden geacht om op korte termijn weer een nieuwe baan te vinden. De omstandigheid dat [verzoekster] op dit moment nog ziek is, doet hieraan niet af. Uit de informatie van de bedrijfsarts komt naar voren dat de arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] voor een groot deel is gerelateerd aan de verstoring van de arbeidsrelatie. Het is daarom te verwachten dat [verzoekster] na het einde van de arbeidsovereenkomst tussen partijen snel zal herstellen. Daarnaast weegt mee dat, zoals hierna wordt overwogen, aan [verzoekster] een transitievergoeding wordt toegekend. Dit alles maakt dat de kantonrechter van oordeel is dat [verzoekster] met een billijke vergoeding van € 32.000,00 bruto in voldoende mate is gecompenseerd.

4.24. Het standpunt van [verzoekster] dat bij de hoogte van de billijke vergoeding rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat haar is gezegd dat zij in aanmerking zou kunnen komen voor de functie van CEO, volgt de kantonrechter niet. Dit standpunt vindt geen steun in de stukken. Hetzelfde overweegt de kantonrechter ten aanzien van het standpunt van [verzoekster] dat haar een hogere billijke vergoeding toekomt in verband met pensioenschade en het niet kunnen uitonderhandelen van een substantiële beëindigingsvergoeding. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding voor een aanvullende billijke vergoeding.

4.25. Werkgeefster zal dus worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 32.000,00 bruto. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 september 2025.

Transitievergoeding 4.26. Verder is werkgeefster aan [verzoekster] een transitievergoeding verschuldigd als de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werkgeefster is ontbonden.[10]

4.27. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Een dringende reden valt niet zonder meer samen met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer. Maar bij gebreke van een dringende reden en gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is er geen grond om te oordelen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] . Dat betekent dat werkgeefster de transitievergoeding is verschuldigd en zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding tot een bedrag van € 12.826,16 bruto.

4.28. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding is verschuldigd vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd en zal dus vanaf 1 oktober 2025 worden toegewezen.

Gefixeerde schadevergoeding

4.29. De door [verzoekster] verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden afgewezen, omdat werkgeefster tot het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 september 2025 het loon is verschuldigd. De kantonrechter wijst hierbij op rechtsoverweging 4.6.

Loonspecificaties

4.30. Verder heeft [verzoekster] zowel primair als subsidiair verzocht om werkgeefster te veroordelen om haar specificaties over de toegewezen betalingen te verstrekken. Tegen dit verzoek heeft werkgeefster geen verweer gevoerd, zodat dit als onweersproken wordt toegewezen.

4.31. De door [verzoekster] verzochte vaststelling van een dwangsom wijst de kantonrechter echter af. De kantonrechter heeft geen aanleiding om te oordelen dat werkgeefster zich hieraan niet zal houden.

Overig 4.32. Omdat aan de ontbinding een vergoeding wordt ontbonden, zal werkgeefster, gelet op artikel 7:686a lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.

De proceskosten in het voorwaardelijk tegenverzoek

4.33. De proceskosten komen voor rekening van werkgeefster, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door werkgeefster en zij daarom geacht moet worden de partij te zijn die overwegend ongelijk krijgt. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verzoekster] worden vastgesteld op € 814,00.

4.34. Als werkgeefster het verzoek intrekt, zal werkgeefster de proceskosten van [verzoekster] moeten betalen. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verzoekster] worden vastgesteld op € 814,00.

5 De beslissing

De kantonrechter

het verzoek van [verzoekster]

5.1. vernietigt het ontslag op staande voet,

5.2. veroordeelt werkgeefster tot betaling aan [verzoekster] van het overeengekomen loon van € 4.680,00 bruto per maand vanaf 4 februari 2025 tot 1 september 2025, te vermeerderen met 8% vakantiegeld, en voor zover het loon te laat is betaald, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 20% en met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 februari 2025 tot aan de dag van gehele betaling;

5.3. veroordeelt werkgeefster om aan [verzoekster] loonspecificaties te verstrekken van de hiervoor toegewezen betalingen;

5.4. veroordeelt werkgeefster in de proceskosten van € 1.039,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;

5.5. veroordeelt werkgeefster tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;

5.6. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad[11],

5.7. wijst af het meer of anders verzochte.

het voorwaardelijk tegenverzoek van werkgeefster

5.8. bepaalt dat de termijn, waarbinnen werkgeefster het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van) [verzoekster] , zal lopen tot en met 25 juni 2025.

voor het geval werkgeefster het verzoek niet binnen die termijn intrekt

5.9. ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2025;

5.10. veroordeelt werkgeefster om aan [verzoekster] een billijke vergoeding te betalen van € 32.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 september 2025 tot aan de dag van de gehele betaling;

5.11. veroordeelt werkgeefster om aan [verzoekster] een transitievergoeding te betalen van € 12.826,16 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 oktober 2025 tot aan de dag van de gehele betaling;

5.12. veroordeelt werkgeefster om aan [verzoekster] specificaties te verstrekken van de hiervoor toegewezen betalingen;

5.13. veroordeelt werkgeefster tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op € 814,00 aan salaris gemachtigde;

5.14. verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

5.15. wijst af het meer of anders verzochte. voor het geval werkgeefster het verzoek binnen die termijn intrekt

5.16. veroordeelt werkgeefster tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op € 814,00 aan salaris gemachtigde;

5.17. verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. S.W.S. Kiliç en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.

SJ

Artikel 7:677 lid 1 BW.

Artikel 7:678 lid 1 BW.

Artikel 7:671b lid 1 BW.

Artikel 7:669 lid 1 BW.

ECLI:NL:HR:2018:2218

Artikel 7:671b lid 9, onder a, BW.

Artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW.

Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113.

Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle).

Artikel 7:673 lid 1, onder b, BW.

Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.


Voetnoten

Artikel 7:677 lid 1 BW.

Artikel 7:678 lid 1 BW.

Artikel 7:671b lid 1 BW.

Artikel 7:669 lid 1 BW.

ECLI:NL:HR:2018:2218

Artikel 7:671b lid 9, onder a, BW.

Artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW.

Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113.

Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle).

Artikel 7:673 lid 1, onder b, BW.

Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.