Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Alkmaar

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 24/2705 en 24/2706

(gemachtigde: mr. D.E. Post),

en

(gemachtigde: mr. L. Dekker).

  1. Deze uitspraak gaat over de last onder dwangsom die aan eisers is opgelegd in verband met een overtreding van de Opiumwet. Volgens eisers was de burgemeester niet bevoegd om de last onder dwangsom op te leggen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake was van drugshandel en daarnaast niet gemotiveerd is dat er gevaar voor herhaling bestaat. Verder stellen eisers dat de hoogte van de dwangsom niet evenredig is aan de overtreding en dat de last onvoldoende duidelijk is geformuleerd. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de burgemeester de last onder dwangsom mocht opleggen.

Procesverloop

  1. Op 31 juli 2023 heeft de burgemeester een bestuurlijke rapportage ontvangen van de politie. In de bestuurlijke rapportage wordt de burgemeester geadviseerd om na te gaan of de woning van eisers aan het [adres] in [plaats] met een bestuurlijke maatregel kan worden gesloten.

2.1. Op 8 augustus 2023 heeft de burgemeester eisers geïnformeerd dat hij voornemens is om hun woning aan het [adres] in [plaats] te sluiten.

2.2. Op 21 augustus 2023 hebben eisers een zienswijze ingediend.

2.3. Op 2 oktober 2023 heeft de burgemeester aan beide eisers een last onder dwangsom opgelegd.

2.4. Op 6 november 2023 hebben eisers hiertegen bezwaar gemaakt.

2.5. Met de bestreden besluiten van 12 april 2024 op de bezwaren van eisers is de burgemeester bij het opleggen van de last onder dwangsom gebleven.

2.6. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.

2.7. De burgemeester heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.

2.8. De rechtbank heeft de beroepen op 30 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. J.J.C. Engels, als waarnemer van de gemachtigde van eisers, en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

De bestreden besluiten

  1. In de bestreden besluiten handhaaft de burgemeester de last onder dwangsom die aan eisers is opgelegd in de primaire besluiten van 2 oktober 2023. De last houdt in dat eisers elk een bedrag van € 12.500,- moeten betalen als zij opnieuw de Opiumwet overtreden, dat wil zeggen in een woning of lokaal in de gemeente Alkmaar of op een bijbehorend erf drugs verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben of voorbereidingshandelingen voor drugshandel verrichten. Eisers kunnen elk maximaal € 50.000,- aan dwangsommen verbeuren. De aanleiding voor het opleggen van de last is gelegen in de bestuurlijke rapportage van 31 juli 2023 waaruit volgens de burgemeester voldoende duidelijk blijkt dat eisers de Opiumwet hebben overtreden. In de woning en bijbehorende garage van eisers is volgens de bestuurlijke rapportage en laboratoriumonderzoek het volgende aangetroffen; 5 vacuümzakken ketamine (2049,2 gram), 1 zakje methamfetamine (6,97 gram), 2 verhuisdozen gevuld met henneptoppen, 1 boodschappentas met henneptoppen 2 anderhalveliterflessen met GHB (780 en 910,8 gram), 1 anderhalveliterfles met methamfetamine (783,89 gram), 1 literemmer gevuld met MDMA (1000 gram), 1 zak onbekend poeder (1430 gram), 1 klein zakje ketamine (18,99 gram), 2 zwarte bolletjes onbekende stof (16,62 gram), een recept voor de vervaardiging van synthetische drugs en diverse goederen voor het opzetten van een hennepplantage. Naar aanleiding van de zienswijze van eisers, waarin eiser erop heeft gewezen dat hij ernstig ziek is, heeft de burgemeester afgezien van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten en heeft hij in plaats daarvan aan beide eisers een last onder dwangsom opgelegd.

Was de burgemeester bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen in het geval van eiser?

  1. Eiser stelt zich ten eerste op het standpunt dat de burgemeester niet bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen. Ten eerste betwist eiser dat sprake was van drugshandel. Eiser stelt dat enkel het voorhanden hebben van een handelshoeveelheid drugs niet voldoende is voor het aannemen van feitelijke handel in drugs. Volgens eiser zijn er, naast de aangetroffen drugs, geen omstandigheden waaruit blijkt dat sprake is van feitelijke handel, waardoor moet worden gesproken van een op zichzelf staand, eenmalig incident. In het verlengde daarvan voert eiser aan dat de burgemeester had moeten motiveren dat er gevaar voor herhaling bestaat. Het verwijzen naar de ernst en omvang van de overtreding is hiervoor volgens eiser onvoldoende. Dit geldt te meer nu de omstandigheden niet meer hetzelfde zijn als ten tijde van het begaan van de overtreding omdat eiser inmiddels ernstig ziek is waardoor niet aannemelijk is dat de overtreding nogmaals zal worden begaan.

4.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen kan de hoeveelheid van de in een pand aanwezige drugs indiceren dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en derhalve dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van toepassing is.[1] Om te beoordelen of de hoeveelheid erop wijst dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, waarbij een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram ook als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen. Op grond van artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de burgemeester in dat geval ook bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen. In de woning van eisers zijn, zoals blijkt uit de bestuurlijke rapportage, enorme hoeveelheden drugs aangetroffen. Hiermee stond ten tijde van het opleggen van de last voldoende vast dat sprake was van handel in drugs en daarmee een situatie als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet. Dat er ten tijde van het opleggen van de last slechts indicatieve testen voorhanden waren, maakt dit niet anders, aangezien voor het bestaan van de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet voldoende is dat de daarin bedoelde aanwezigheid van drugs aannemelijk is.[2] Bovendien hebben eisers ter zitting aangevoerd dat de drugs aanwezig waren voor eigen gebruik. In zoverre hebben eisers dus ook niet betwist dat er drugs aanwezig waren in hun woning.

4.2. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester een gevaar voor herhaling mocht aannemen. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat eiser heeft verklaard dat de hennep aanwezig was omdat hij deze tijdens de Corona-periode had willen verhandelen om wat bij te verdienen. Uit de bestuurlijke rapportage volgt ook dat in de woning van eisers een recept voor het vervaardigen van synthetische drugs en goederen voor het opzetten van een hennepplantage aanwezig waren. Daarnaast is van belang dat de in de woning aangetroffen hoeveelheden harddrugs de grens voor eigen gebruik in zeer verregaande mate overschrijden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester op grond van deze omstandigheden mogen concluderen dat het hier niet gaat om een op zichzelf staand incident en dat er dus gevaar voor herhaling was. De ziekte van eiser is geen reden om het gevaar voor herhaling niet aanwezig te achten omdat dit niet onmogelijk maakt dat de woning beschikbaar wordt gesteld voor drugshandel of -opslag. De burgemeester was dus bevoegd om handhavend op te treden.

Was de burgemeester bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen in het geval van eiseres? 5. Eiseres voert hetzelfde aan als eiser en stelt zich op het standpunt dat zij niet op de hoogte was van de drugs die aanwezig waren in haar woning. Zodoende is eiseres van mening dat de burgemeester niet bevoegd was om aan haar een last onder dwangsom op te leggen.

5.1. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres worden aangemerkt als overtreder en was de burgemeester daarom bevoegd om de last onder dwangsom ook aan haar op te leggen, mede gelet op wat hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen. Op grond van artikel 5:1, tweede lid, van de Awb moet onder overtreder worden verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Zoals de Afdeling heeft overwogen, kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, maar aan wie de gedraging is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.[3] Toerekening is mogelijk als de betrokkene beschikkingsmacht had over de locatie waar de gedraging heeft plaatsgevonden en als zodanig of vergelijkbaar gedrag door de betrokkene werd aanvaard of gewoonlijk werd aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de betrokkene kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Eiseres was eigenaar en bewoner van de woning, maar uit wat zij heeft aangevoerd, blijkt niet dat zij heeft geprobeerd om overtredingen van de Opiumwet te voorkomen. Integendeel, eisers hebben op zitting aangegeven dat de drugs bedoeld waren voor eigen gebruik van hen beiden. De overtreding van de Opiumwet valt dus ook aan eiseres toe te rekenen.

Is het opleggen van de last onder dwangsom in strijd met het evenredigheidsbeginsel? 6. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat een last onder dwangsom in dit geval een te zware maatregel is. De burgemeester heeft de belangen van eisers wel genoemd in de bestreden besluiten maar niet uitgelegd waarom deze belangen niet dusdanig zwaar wegen dat moet worden afgezien van het opleggen van de last. Zo gaat de burgemeester voorbij aan het feit dat een groot deel van de aangetroffen stoffen nog niet gedetermineerd is waardoor niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het gaat om illegale harddrugs. Verder heeft de burgemeester niet betrokken dat dit de eerste constatering van drugs is in de woning van eisers, op grond waarvan volgens het beleid eerst een waarschuwing gegeven had moeten worden. Er zijn volgens eisers geen verzwarende omstandigheden die afwijking daarvan rechtvaardigen. Verder is eiser nog niet strafrechtelijk veroordeeld waardoor nog niet vaststaat of hij schuldig is aan drugshandel. Daarnaast heeft de burgemeester niet onderbouwd waarom er geen termijn is gesteld aan de last of waarom de hoogte van de dwangsom van € 12.500,- met een maximum van € 50.000,- in redelijke verhouding staat tot de overtreding. Dit geldt te meer nu beide eisers dezelfde last onder dwangsom is opgelegd waardoor bij iedere overtreding het dubbele bedrag wordt verbeurd. Tot slot stelt eiser dat hij ernstig ziek is en dat hij onevenredige stress ervaart als gevolg van de dwangsom die hem boven het hoofd hangt.

6.1. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Uit hoofdstuk 2 van de Beleidsregel Damocles gemeente Alkmaar volgt dat de burgemeester niet eerst een waarschuwing had moeten geven maar bevoegd was om de woning direct voor twaalf maanden te sluiten omdat meer dan 250 gram aan harddrugs is aangetroffen. De burgemeester heeft geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid omdat dit gelet op de ziekte van eiser niet evenredig werd geacht. In plaats daarvan is op grond van artikel 5:32 van de Awb een last onder dwangsom opgelegd, waarmee ten gunste van eisers van de Beleidsregel is afgeweken. Op grond van het derde lid van artikel 5:32b van de Awb moet de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom. Een aan een last verbonden dwangsom dient als prikkel om degene aan wie de last is opgelegd, te bewegen deze last uit te voeren. In het onderhavige geval komt dat erop neer dat de hoogte van de dwangsom eisers ervan moet weerhouden om de Opiumwet te overtreden. De burgemeester heeft gemotiveerd dat in dit geval voor de hoogte van de dwangsom wordt aangesloten bij de straatwaarde van aangetroffen drugs. Hoewel de burgemeester geen berekening heeft overgelegd van de straatwaarde van deze drugs, acht de rechtbank de hoogte van de dwangsom niet onredelijk. Uit de bestuurlijke rapportage volgt immers dat een zeer grote hoeveelheid drugs is aangetroffen en dat de aanleiding voor het onderzoek naar eiser was gelegen in een verzoek van de Spaanse politie die aanwijzingen had dat een drugstransactie zou plaatsvinden met een waarde van € 16.500,- à € 17.000,-. Verder is van belang dat uit artikel 5:32a, tweede lid, van de Awb volgt dat de burgemeester niet verplicht is om een termijn te stellen bij een last onder dwangsom ter voorkoming van herhaling.[4] Op grond van artikel 5:34, tweede lid, van de Awb kan de last onder dwangsom op verzoek van eisers worden opgeheven als een jaar is verstreken zonder dat een dwangsom is verbeurd. Gelet op het voorgaande en op wat hiervoor onder 4.1, 4.2 en 5.1 is overwogen, acht de rechtbank de last onder dwangsom niet onevenredig.

Is de last voldoende duidelijk geformuleerd? 7. Eisers stellen tot slot dat de last in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel omdat deze onvoldoende duidelijk en concreet is geformuleerd. Zo is het voor eisers niet duidelijk of het bezit van een gebruikshoeveelheid drugs ook een overtreding van de last is.

7.1. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Volgens het primaire besluit houdt de last in dat eisers niet binnen de gemeente Alkmaar in een woning of lokaal middelen als bedoeld in de Opiumwet mogen verkopen, afleveren of verstrekken of daartoe aanwezig mogen hebben dan wel een handeling als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 3º, van de Opiumwet mogen verrichten. In het primaire besluit is verder aangegeven dat dit erop neerkomt dat eisers “geen drugs (meer dan een gebruikshoeveelheid) in een woning of lokaal in de gemeente Alkmaar [mogen] hebben of voorbereidingshandelingen [mogen] doen”. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze formulering en de uitleg eronder voldoende duidelijk dat het moet gaan om een handelshoeveelheid.

Conclusie en gevolgen

  1. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de last onder dwangsom voor beide eisers in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Uitspraak van 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1070.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2625.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067.

Zie ook de memorie van toelichting bij dat artikel, Kamerstukken II 2003-2004, 29 702, nr. 3, blz. 113.


Voetnoten

Uitspraak van 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1070.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2625.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067.

Zie ook de memorie van toelichting bij dat artikel, Kamerstukken II 2003-2004, 29 702, nr. 3, blz. 113.