ECLI:NL:RBNHO:2025:10332 - Rechtbank Noord-Holland - 10 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/358673 / HA ZA 24-616
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van
de stichting STICHTING FAMULA BONI, statutair gevestigd te 's-Gravenhage, eisende partij, hierna te noemen: de stichting, advocaat: mr. E.H.F. Dings,
tegen
[gedaagde], wonende in de gemeente [gemeente] op een geheim adres, gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , advocaten: mr. J.A. Schaap en mr. B.J.A. Bogaerts, procesadvocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de uitlatingen van [gedaagde] zoals opgenomen in een omvangrijk artikel van 30 oktober 2023 in HP/ De Tijd over het leven van [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ). Volgens de stichting (die zich op grond van haar statutaire doelstellingen inzet voor het behoud en de bescherming van de nagedachtenis en reputatie van [betrokkene 1] en daarnaast in deze procedure ook [betrokkene 2] vertegenwoordigt) beschuldigt [gedaagde] [betrokkene 2] ten onrechte van “ontfutselen” van geld en het “op pijnlijke wijze financieel profiteren” van [betrokkene 1] in een periode waarin hij “ziek en kwetsbaar” was. De uitlatingen van [gedaagde] tasten, volgens de stichting, de persoonlijke levenssfeer, eer en goede naam van zowel [betrokkene 2] als [betrokkene 1] aan. De stichting vordert daarom dat de rechtbank voor recht verklaart dat [gedaagde] met zijn uitlatingen onrechtmatig heeft gehandeld, alsmede een rectificatie en betaling van (materiële en immateriële) schadevergoeding.
De rechtbank verklaart de stichting niet ontvankelijk in haar vorderingen met betrekking tot (de aantasting van de nagedachtenis en reputatie van) [betrokkene 1] , omdat van enig onrechtmatig handelen jegens de (eerst na de publicatie opgerichte) stichting geen sprake is, de stichting geen nabestaande van [betrokkene 1] is en ook niet namens de nabestaanden optreedt. Bij de beoordeling van de namens [betrokkene 2] ingestelde vorderingen komt het aan op een afweging van het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] aan de ene kant en het recht op bescherming van de eer en goede naam van [betrokkene 2] aan de andere kant. De rechtbank komt tot de conclusie dat deze afweging in het voordeel van [gedaagde] uitvalt en in het licht van alle feiten en omstandigheden de uitlatingen van [gedaagde] in het artikel in HP/De Tijd niet onrechtmatig zijn. De rechtbank wijst de vorderingen van de stichting daarom af.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het tussenvonnis van 26 februari 2025 waarin de mondelinge behandeling is bepaald op 23 mei 2025 en de daarin vermelde stukken,
-
de brief van de rechtbank van 28 maart 2025 waarin is vermeld dat de mondelinge behandeling is verzet naar 16 juli 2025,
-
de akte houdende overlegging aanvullende producties 27 tot en met 40, tevens verzoek aan gedaagde ex art. 21 Rv tot in het geding brengen van geluidsopname,
-
de mondelinge behandeling van 16 juli 2025, waarbij zowel van de zijde van de stichting als de zijde van [gedaagde] gebruik is gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan voor het overige door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 Feiten
2.1. [betrokkene 1] is een voormalig politicus en oud fractievoorzitter van de VVD. [gedaagde] is zijn neef.
2.2. [betrokkene 2] is in 2011 in contact gekomen met [betrokkene 1] , waarna zich tussen beiden een vriendschap heeft ontwikkeld. [betrokkene 1] fungeerde als mentor voor [betrokkene 2] , waarbij hij haar intellectuele groei en academische ontwikkeling actief ondersteunde. Hij stelde [betrokkene 2] voor binnen zijn netwerk en hielp haar om haar contacten te versterken. Mede op zijn initiatief raakte [betrokkene 2] betrokken bij de VVD.
2.3. In de periode van 20 november 2018 tot en met 20 oktober 2021 zijn door [betrokkene 1] betalingen aan (of ten behoeve van) [betrokkene 2] gedaan. Aanvankelijk bestonden deze betalingen uit de huur van het appartement van [betrokkene 2] en werden deze rechtstreeks aan de verhuurder overgemaakt. Vanaf eind december 2019 zijn daarnaast ook andere, wisselende bedragen aan [betrokkene 2] overgemaakt.
2.4. Op enig moment in 2021 heeft [betrokkene 1] zijn neef, [gedaagde] verzocht om zijn (financiële) administratie over te nemen, omdat hij het overzicht kwijt was geraakt. Nadat [gedaagde] zich in de administratie van [betrokkene 1] had verdiept, bleek dat vanaf eind november 2018 in totaal € 85.075,00 aan (of ten behoeve van) [betrokkene 2] was overgemaakt. Daarnaast bleek uit de administratie van [betrokkene 1] dat in de eerder genoemde periode ook nog contante pinopnames zijn gedaan die optellen tot in totaal € 20.000,00. Eind oktober 2021 zijn de betalingen aan [betrokkene 2] op verzoek van [betrokkene 1] door [gedaagde] stopgezet. Dit is in een telefoongesprek op 2 oktober 2021 aan [betrokkene 2] medegedeeld.
2.5. Kort daarna, op 3 november 2021 is namens [betrokkene 1] zorg aangevraagd op grond van de wet langdurige zorg (wlz). Het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) heeft op 12 november 2021 de indicatie gegeven voor “ […] ”. Het indicatiebesluit van 12 november 2021 vermeldt onder meer: [indicatie] .
2.6. Bij beschikking van [datum] heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere op verzoek van zijn kinderen (de goederen van) [betrokkene 1] onder bewind gesteld en zijn neven, [neef] en [gedaagde] tot bewindvoerders benoemd.
2.7. Op 30 oktober 2023 is in HP/De Tijd een artikel verschenen onder de titel: “Het wonderbaarlijke verhaal van ex-terroriste [betrokkene 2] : steeds één handdruk verwijderd van de macht”. Het artikel beschrijft het leven van [betrokkene 2] , waaronder haar actieve rol binnen de Hofstadgroep, haar betrekkingen met de VVD, haar connecties met oud-militairen [naam] en [naam] en haar betrokkenheid bij het defensienetwerk van BBB (Boer Burger Beweging). Ook komt de (financiële) steun van [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] ter sprake.
2.8. Het artikel vermeldt voor zover relevant de volgende passage:
“ [gedaagde] (zelf ook oud-VVD-Kamerlid) verklaart daarover namens de familie aan HP/De Tijd: “mijn oom heeft [betrokkene 2] willen helpen bij haar re-integratie in de samenleving en om na haar tijd in de gevangenis op eigen benen te gaan staan. Helaas zijn wij erachter gekomen dat toen mijn oom ouder werd en bovendien ernstig ziek, [betrokkene 2] financieel op pijnlijke wijze van hem heeft geprofiteerd. Toen mijn oom zich daar later de omvang van realiseerde, is deze financiële steun direct gestaakt.”
“Wanneer [gedaagde] op onderzoek uitgaat, zo legt hij uit, ontdekt hij dat zijn oom de huur betaalt van het appartement van [betrokkene 2] . Daarnaast betaalt [betrokkene 1] , in de periode dat hij ziek en kwetsbaar is, ook ‘leefgeld’ en andere ‘grote’ bedragen aan [betrokkene 2] . Ook zijn er ‘onverklaarbare’ opnames van contant geld met de pinpas van de oud-VVD-leider. ‘Vreemd’, vindt [gedaagde] , want zijn oom komt de deur bijna niet meer uit.
[gedaagde] zet daarom alle betalingen van zijn oom [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] op een rijtje. De familieleden schrikken van zijn bevindingen. Het gaat volgens de familie om ongeveer 85.000 euro aan bancaire betalingen en zo’n 20.000 euro aan contante geldopnames in een periode van ‘nog geen drie jaar’. Tevens de periode waarin de voormalig VVD-leider kampte met ernstige gezondheidsproblemen.
“Toen bleek dus dat zij hem in drie jaar tijd 85 duizend euro had ontfutseld,” zo bevestigt [gedaagde] , die benadrukt dat de familie dit vooral ‘schrijnend’ vindt omdat [betrokkene 1] zich juist voor [betrokkene 2] heeft ingezet om haar een ‘tweede kans’ te geven, zo verklaart [gedaagde] .”
2.9. Direct onder de hierboven geciteerde passage, is de reactie van [betrokkene 2] (en daaronder een reactie van [betrokkene 3] ) weergegeven. [betrokkene 2] ontkent dat zij van haar mentor [betrokkene 1] heeft geprofiteerd. Volgens haar klopt het verhaal van [gedaagde] niet, omdat [betrokkene 1] haar had aangeboden om haar promotietraject bij [betrokkene 3] te financieren toen bleek dat [betrokkene 3] daarvoor geen budget had. [betrokkene 2] bevestigt wel de hoogte van het bedrag (zo’n € 85.000,00). In het artikel is onder meer de volgende passage opgenomen.
“ [betrokkene 1] betaalde mijn huur rechtstreeks aan de huurbaas. Daarnaast betaalde hij ook andere kosten van levensonderhoud, ik moet toch ergens van leven? Ik kreeg verschillende bedragen: een bedrag van 5000 euro en toen [betrokkene 1] zijn appartement verkocht net als alle kinderen een bedrag van 10.000 euro. Hij wilde dat ik mijn talenten kan inzetten voor de samenleving. Dat was zijn motivatie. (…) In 2021 belde opeens [gedaagde] . Hij zei dat ik geen geld meer zou krijgen. Daarna kreeg ik ook [betrokkene 1] zelf aan de telefoon. [gedaagde] zette de telefoon op de speaker en toen hoorde ik [betrokkene 1] . Ik reageerde toen emotioneel, vooral op [gedaagde] . Kijk, mijn huur werd plotseling stopgezet, ik raakte in paniek. Het gaat totaal inderdaad om een bedrag van zo’n 85.000 euro dat hij mij heeft geschonken. Ik heb nooit contant geld opgenomen met zijn pas en ook wist ik de pincode van [betrokkene 1] niet, dus het verhaal van [gedaagde] klopt gewoon niet.”
In het artikel staat verder vermeld dat de promotor van [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , het verhaal van [betrokkene 2] bevestigt.
2.10. Direct na publicatie van het artikel op 30 oktober 2023 heeft het hoofdbestuur van de VVD het partijlidmaatschap van [betrokkene 2] opgezegd. [betrokkene 2] heeft tegen dit besluit op 28 november 2023 beroep ingesteld bij de Commissie van beroep.
2.11. [betrokkene 2] heeft vervolgens op 30 november 2023 aangifte van smaad, laster en belediging gedaan tegen [gedaagde] . Zij verwijt [gedaagde] dat hij in het gesprek met de journalist van HP/De Tijd uitlatingen heeft gedaan die haar eer en goede naam hebben aangetast en die vervolgens in het artikel van 30 oktober 2023 zijn gepubliceerd.
2.12. Op 6 maart 2024 is de stichting opgericht. De oprichtingsakte vermeldt [betrokkene 3] als oprichter en bestuurder van de stichting. Volgens artikel 2 van de oprichtingsakte heeft de stichting als doel: “a. het behoud en de bevordering van de intellectuele erfenis van [betrokkene 1] ; in dit kader streeft de stichting het behoud en de verspreiding na van zijn gedachtegoed en intellectuele nalatenschap, zoals die tot uiting komen in onder andere zijn boeken, aantekeningen en geschriften; b. de (financiële) ondersteuning van getalenteerde mensen en groeperingen die, naar oordeel van de stichting, in de geest en traditie van [betrokkene 1] werken of zich trachten te ontwikkelen; c. het organiseren en/of sponsoren van bijeenkomsten waarin thema’s worden besproken die aansluiten bij de principes en opvattingen die [betrokkene 1] tijdens zijn leven hoog hield, d. het beschermen van de nagedachtenis en reputatie van [betrokkene 1] ; zij doet die op velerlei wijze, ook, indien noodzakelijk door het treffen van rechtsmaatregelen en het voeren van rechtsgedingen.”
2.13. [betrokkene 1] of zijn familie hebben geen bemoeienis met de oprichting van de stichting gehad en hebben ook niet met (de oprichting van) de stichting of haar doelstelling ingestemd.
2.14. Op 5 april 2024 heeft de commissie van beroep van de VVD het beroep van [betrokkene 2] tegen het opzeggingsbesluit van de VVD afgewezen. De commissie is van oordeel dat van de VVD in redelijkheid niet gevergd kon worden om het lidmaatschap van [betrokkene 2] te laten voortduren. De commissie overweegt daartoe dat voor de publicatie in HP/De Tijd binnen de partij al tot twee keer toe commotie was ontstaan omtrent [betrokkene 2] . Naar aanleiding van de mediaoptredens van [betrokkene 2] en haar verleden had de VVD vele opzeggingen en boze e-mailberichten van haar leden ontvangen. Naar aanleiding hiervan was in januari 2022 afgesproken dat [betrokkene 2] de luwte zou opzoeken, maar [betrokkene 2] heeft zich bij herhaling niet aan die afspraak gehouden. Volgens de commissie was het opzeggen van het lidmaatschap het resultaat van meerdere voorvallen waarbij de reputatie van de VVD als gevolg van de rol van [betrokkene 2] binnen de partij werd beschadigd. Omdat het artikel in HP/De Tijd opnieuw voor veel onrust zou zorgen, is de commissie van oordeel dat de VVD ter bescherming van haar goede naam, de leden en de achterban tot het besluit om het lidmaatschap van [betrokkene 2] te beëindigen heeft kunnen komen.
2.15. Op 21 juni 2024 heeft het Openbaar Ministerie (OM) besloten de aangifte van [betrokkene 2] tegen [gedaagde] te seponeren. De sepotbeslissing van die datum vermeldt onder meer dat het algemeen belang onvoldoende noodzaak vormt om [gedaagde] te vervolgen. Niet alleen omdat het initiatief tot het doen van de uitspraken niet van [gedaagde] is uitgegaan en door de journalist in het artikel hoor en wederhoor is toegepast, maar ook omdat de zaak zijn oorsprong heeft in een civielrechtelijke (financiële) kwestie en er voor [betrokkene 2] civielrechtelijke mogelijkheden bestaan om eventuele schade te verhalen.
2.16. [betrokkene 1] is op 17 februari 2025 overleden.
3 Het geschil
3.1. De stichting vordert – samengevat – bij een voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, dat de rechtbank: I. voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld met zijn uitingen in het artikel in HP/De Tijd van 30 oktober 2023, II. [gedaagde] veroordeelt om, binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis, een persbericht uit te laten gaan naar het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), de Volkskrant en het NRC waarin hij zijn uitlatingen rectificeert met de in de dagvaarding opgenomen verklaring en daarin ook een hyperlink opneemt naar deze uitspraak, III. [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de door [betrokkene 2] geleden materiële schade, nader op te maken bij staat, IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [betrokkene 2] van € 20.000,00 aan immateriële schadevergoeding, V. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet voldoet aan de veroordeling onder II, VI. [gedaagde] veroordeelt in de proces- en nakosten.
3.2. De stichting legt aan haar vorderingen ten grondslag dat door de uitlatingen van [gedaagde] in het artikel van 30 oktober 2023 in HP/De Tijd zowel [betrokkene 1] als [betrokkene 2] in hun eer en goede naam zijn aangetast. Volgens de stichting heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld met zijn beweringen over [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . De vorderingen dienen volgens de stichting ten eerste om de onjuiste beschuldigingen jegens [betrokkene 2] recht te zetten, waaronder de valse aantijgingen dat zij financieel heeft geprofiteerd en geld heeft ontfutseld van [betrokkene 1] en ten tweede om het ontstane beeld recht te zetten dat [betrokkene 1] niet volledig geestelijk bekwaam zou zijn geweest toen hij financiële steun aan [betrokkene 2] verleende. Verder wenst de stichting de door [betrokkene 2] geleden schade te verhalen op [gedaagde] . Volgens de stichting vinden de beweringen geen enkele steun in de feiten. In de eerste plaats heeft [betrokkene 2] niet geprofiteerd van een ernstig zieke en kwetsbare [betrokkene 1] . Laat staan dat zij op listige wijze geld van hem zou hebben ontfutseld. Toen [betrokkene 1] besloot om [betrokkene 2] financieel te ondersteunen, was hij volledig bij zijn verstand en handelde hij uit vrije wil. Dat [betrokkene 1] niet ziek of kwetsbaar was volgt volgens de stichting uit zijn actieve betrokkenheid bij het publieke debat. Zo nam hij nog regelmatig deel aan debatten en andere publieke activiteiten, zoals de Masterclass […] in 2020 en verscheen hij in 2021 nog in een tv-interview met WNL. Ook verwijst de stichting naar verklaringen over de (geestelijke) gezondheid van [betrokkene 1] van verschillende personen die hem in de bewuste periode hebben meegemaakt. Volgens de stichting ondervindt [betrokkene 2] door de ongefundeerde beschuldigingen in het artikel ernstige gevolgen. Zo zijn de beschuldigingen rechtstreeks aanleiding geweest voor de opzegging van haar partijlidmaatschap bij de VVD, krijgt zij voortdurend te maken met online haatreacties en heeft alle commotie naar aan leiding van de publicatie van het artikel ervoor gezorgd dat [betrokkene 2] ontslag heeft moeten nemen bij haar werkgever, aldus nog steeds de stichting.
3.3. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de stichting, met veroordeling van de stichting in de kosten van deze procedure.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4 De beoordeling
De stichting kan niet voor zichzelf optreden op grond van haar eigen doelstellingen
4.1. De stichting treedt in deze procedure in twee hoedanigheden op. In de eerste plaats vertegenwoordigt de stichting [betrokkene 2] op basis van een overeenkomst van lastgeving en procesvolmacht die [betrokkene 2] op 17 oktober 2024 heeft ondertekend. Daarnaast treedt de stichting op ten behoeve van haar eigen doestellingen.
4.2. De stichting stelt zich op het standpunt dat zij gelet op haar statutaire doelstellingen (zelfstandig) belang heeft bij het beschermen van het gedachtegoed en de intellectuele nalatenschap van [betrokkene 1] . Volgens de stichting is het beeld dat [gedaagde] van zijn oom schetst, namelijk dat hij niet volledig geestelijk bekwaam zou zijn geweest om weloverwogen beslissingen te nemen toen hij [betrokkene 2] financiële steun aanbood, schadelijk voor de reputatie van [betrokkene 1] en de stichting beschouwt het als haar taak en plicht om deze schadelijke beweringen te weerleggen. De rechtbank volgt de stichting niet in dit betoog en legt dat hierna uit.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat het (enkele) feit dat een handeling/uitlating in strijd is met de doelstelling van de stichting, niet tot de conclusie leidt dat daarmee onrechtmatig jegens de stichting is gehandeld. Er bestaat geen (ongeschreven) norm op grond waarvan een gedraging die strijdig is met de doelstelling van een belangenorganisatie onrechtmatig is.
4.4. Daar komt bij dat [betrokkene 1] inmiddels is overleden. Het is vaste rechtspraak dat alleen in bepaalde gevallen in een gerechtelijke procedure kan worden opgetreden tegen de aantasting van de reputatie van een overledene. Uit rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat de aantasting van de reputatie van een overledene in bepaalde gevallen kan leiden tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de nabestaanden als zij daardoor direct geraakt “directly affected” worden.
4.5. Vast staat dat de stichting niet op verzoek van [betrokkene 1] of zijn familie is opgericht en ook niet namens of met toestemming van de familie (de nabestaanden) optreedt. De stichting is, zoals uit haar eigen stellingen volgt, aanvankelijk bedoeld als een eerbetoon aan [betrokkene 1] na zijn overlijden. Door de publicatie van het artikel op 30 oktober 2023, is besloten de stichting eerder op te richten. Daarmee staat vast dat de stichting eerst na de publicatie van het artikel in HP/De Tijd is opgericht. Alleen al om die reden kan van een onrechtmatige handeling jegens de stichting geen sprake zijn. Ook is de stichting geen nabestaande van [betrokkene 1] en treedt zij ook niet namens de nabestaanden op. Dat betekent dat de stichting geen vordering kan instellen vanwege (een mogelijke) aantasting van de reputatie van [betrokkene 1] .
De stichting is alleen ontvankelijk in de vertegenwoordiging van [betrokkene 2]
4.6. Uit het vorenstaande volgt dat de stichting niet in haar vorderingen kan worden ontvangen voor zover die zien op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] .
4.7. De vertegenwoordiging van [betrokkene 2] door de stichting op basis van lastgeving en de door [betrokkene 2] afgegeven procesvolmacht staat niet ter discussie, zodat de stichting wel ontvankelijk is in haar vorderingen voor zover die betrekking hebben op [betrokkene 2] .
4.8. De stichting stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] jegens [betrokkene 2] onrechtmatig heeft gehandeld door in het artikel in HP/De Tijd onterecht verdachtmakingen aan het adres van [betrokkene 2] te uiten. Het gaat daarbij volgens de stichting om de bewering dat (i) [betrokkene 2] financieel heeft geprofiteerd van [betrokkene 1] in een periode dat hij ernstig ziek en kwetsbaar was, (ii) de verdachtmaking dat [betrokkene 2] iets te maken zou hebben met de onverklaarbare pinopnames met de pinpas van [betrokkene 1] , (iii) de bewering dat [betrokkene 2] geld heeft ontfutseld van [betrokkene 1] , en (iv) de suggestie dat [betrokkene 1] niet volledig geestelijk bekwaam was op het moment dat hij de financiële steun aan [betrokkene 2] verleende. Door deze beweringen is de zorgvuldig opgebouwde goede reputatie van [betrokkene 2] in één klap tenietgedaan, zo stelt de stichting.
4.9. [gedaagde] betwist dat zijn uitlatingen onrechtmatig zijn en voert aan dat hij door een journalist is benaderd die een uitgebreid artikel schreef over het tumultueuze leven van de publieke persoon [betrokkene 2] . Op vragen van de journalist heeft hij zijn ervaringen met betrekking tot de financiële situatie van [betrokkene 1] gedeeld. Zijn beweringen vinden voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. [betrokkene 2] is een publiek figuur en trad zelf naar buiten over haar band met [betrokkene 1] en zij moet zich dan ook laten welgevallen dat over haar band met [betrokkene 1] , inclusief de financiële vergoedingen, wordt gepubliceerd. [gedaagde] heeft het recht hierover zijn mening te geven en bij de betalingen vraagtekens te zetten, zeker nu er geen schriftelijke afspraken zijn gemaakt en er geen enkel bewijs van schenkingen bestaat, aldus [gedaagde] .
Het toetsingskader
4.10. Het gaat in deze zaak om de botsing van twee fundamentele (grond)rechten, namelijk aan de zijde van de stichting het recht van [betrokkene 2] op bescherming van eer en goede naam en op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer (artikel 10 Gw en artikel 8 EVRM) en aan de zijde van [gedaagde] het recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 7 Gw en artikel 10 EVRM). Deze fundamentele rechten zijn in beginsel gelijkwaardig aan elkaar. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in dit concrete geval zwaarder weegt dan het andere recht, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Het oordeel dat één van beide rechten, gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere, brengt mee dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 8 lid 2 EVRM dan wel artikel 10 lid 2 EVRM.
4.11. Bij bovengenoemde weging spelen met name de volgende omstandigheden een rol:
Deze omstandigheden wegen niet alle even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden gehecht hangt af van het concrete geval.
Voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal
4.12. Bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde] met zijn uitlatingen onrechtmatig heeft gehandeld, heeft als uitgangspunt te gelden dat hij alleen kan worden aangesproken op uitlatingen die hij zelf heeft gedaan. Mogelijke interpretaties van een journalist kunnen niet aan hem worden toegeschreven, alleen letterlijke citaten die zijn overgenomen in de gepubliceerde tekst kunnen aan de geïnterviewde worden toegeschreven.
4.13. Anders dan de stichting stelt heeft [gedaagde] niet beweerd dat [betrokkene 2] verantwoordelijk is voor de onverklaarbare pinopnames met de pinpas van [betrokkene 1] . Uit de hierboven bij de feiten (onder 2.8) geciteerde passage uit het artikel in HP/De Tijd volgt dat [gedaagde] enkel heeft gezegd dat er in de periode dat [betrokkene 1] [betrokkene 2] financieel ondersteunde ook onverklaarbare pinopnames zijn gedaan en dat hij dat vreemd vindt omdat zijn oom in die periode zijn huis nauwelijks verliet. Dat deze uitlatingen feitelijk niet kloppen, is gesteld noch gebleken.
4.14. De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat ook voor de overige uitlatingen voldoende steun is te vinden in de beschikbare feiten. De rechtbank legt dat hieronder uit.
4.15. Niet weersproken is dat [gedaagde] zich op verzoek van zijn oom vanaf medio 2021 in diens administratie heeft verdiept. [gedaagde] heeft toegelicht dat hij een chaos aantrof: maandelijks werden honderden euro’s aan onder andere parkeerboetes afgeschreven en er waren talloze nodeloze, onverklaarbare afschrijvingen. Voorts werd er voor tienduizenden euro’s aan contant geld opgenomen zonder dat duidelijk was waarvoor. Toen hij alle uitgaven op een rij had gezet, bleek dat [betrokkene 1] in de periode van 20 november 2018 tot 20 oktober 2021 (hij was toen 85 - 88 jaar oud) een bedrag van € 85.075,00 aan of ten behoeve van [betrokkene 2] had betaald. Volgens [gedaagde] schrok zijn oom van de omvang van de betalingen en liet hij weten niet zoveel geld te hebben willen overmaken. Op verzoek van [betrokkene 1] zijn de betalingen vervolgens stop gezet. Kort daarna, op 12 november 2021, werd voor [betrokkene 1] een indicatie verkregen voor [indicatie] . Uit het indicatiebesluit blijkt dat hij tevens kampte met andere ernstige gezondheidsproblemen.
4.16. De bewering van [gedaagde] dat zijn oom in de periode waarin de betalingen aan [betrokkene 2] plaatsvonden ouder(hij was in die periode tussen de 85 en 88 jaar oud) enernstig ziek(hij had onder meer […] en […] ) was, wordt gelet op het vorenstaande voldoende gedragen door het aanwezige feitenmateriaal.
4.17. Ook voor de bewering dat zijn oom in die periode kwetsbaarwas, is voldoende steun te vinden in het beschikbare feitenmateriaal. Uit het indicatiebesluit van 12 november 2021 blijkt immers dat [betrokkene 1] leed aan [indicatie] . […] is een progressieve ziekte, waarbij de symptomen na verloop van tijd steeds erger worden. Pas in de laatste fase van […] is iemand volledig afhankelijk van zorgverlening. Bij de meeste mensen duurt het meerdere jaren voordat zij de laatste fase van […] bereiken. Uit verschillende verklaringen van onder meer de kinderen van [betrokkene 1] en andere naasten blijkt dat zij vanaf 2016 en 2017 de eerste tekenen van verwardheid bij [betrokkene 1] zagen. Dat het indicatiebesluit voor [indicatie] eerst na het stopzetten van de betalingen aan [betrokkene 2] is afgegeven, betekent dan ook niet, zoals de stichting stelt, dat [betrokkene 1] voor die tijd geestelijk volkomen gezond was en nog niet aan de ziekte […] leed. Dit volgt ook niet uit de door de stichting overgelegde verklaringen waaruit blijkt dat [betrokkene 1] in die periode nog deelnam aan publieke activiteiten. Bij het ziektebeeld van […] past dat eerst het korte termijn geheugen achteruit gaat en de uitoefening van de dagelijkse, praktische taken (zoals onder meer administratie bijhouden en het nemen van beslissingen) steeds meer moeite kost, terwijl het lange termijn geheugen vaak nog lang goed blijft .
4.18. Bovendien blijkt uit het door [gedaagde] overgelegde overzicht van de betalingen dat [betrokkene 1] vanaf december 2019 wisselende bedragen op willekeurige momenten rechtstreeks aan [betrokkene 2] heeft betaald die geen vast patroon volgden en gepaard gingen met onduidelijke omschrijvingen die ook veel schrijffouten bevatten. Ook dit doet vermoeden dat [betrokkene 1] bij het doen van deze betalingen niet helemaal helder van geest meer was.
4.19. In voornoemd overzicht is voorts voldoende steun te vinden voor de bewering dat [betrokkene 1] in die periode ook leefgeld en andere grote bedragen aan [betrokkene 2] heeft betaald. [betrokkene 2] heeft dit in het artikel in HP/De Tijd zelf ook bevestigd. De stichting stelt zich echter op het standpunt dat [gedaagde] niet had mogen zeggen dat [betrokkene 2] in die periode financieel van [betrokkene 1] heeft geprofiteerd en zij hem geld had ontfutseld. Volgens de stichting heeft [gedaagde] hiermee geïmpliceerd dat [betrokkene 2] strafbaar heeft gehandeld. De stichting wijst er in dit verband op dat “ontfutselen” volgens de Dikke Van Dale betekent: stilletjes of op listige wijze ontnemen, afhandig maken. Aftroggelen. Het publiek zal de uitlatingen van [gedaagde] dan ook als een strafrechtelijke term begrijpen, zo stelt de stichting.
4.20. De rechtbank volgt dit betoog van de stichting niet. Weliswaar heeft het woord “ontfutselen” onmiskenbaar een negatieve betekenis, maar het is geen strafrechtelijke term in het Nederlandse strafrecht. Anders gezegd, ontfutselen is geen strafbaar feit: een gedraging of nalatigheid die bij wet strafbaar is gesteld. Dat [gedaagde] in het artikel noemt dat (hij vindt dat) [betrokkene 2] zijn oom geld heeft ontfutseld, impliceert niet dat [betrokkene 2] daadwerkelijk strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld is of moet worden, noch dat [gedaagde] dat alleen had mogen zeggen als daarvan daadwerkelijk sprake is geweest.
4.21. Met het gebruik van de termen profiteren en ontfutselen heeft [gedaagde] wel een waardeoordeel uitgesproken. Een waardeoordeel kan anders dan feitelijkheden niet ‘bewezen’ worden. Dit brengt met zich dat voor een waardeoordeel minder strenge eisen gelden. Dit neemt niet weg dat ook een waardeoordeel niet geheel ongefundeerd mag worden gegeven; er dient wel een voldoende feitelijke grondslag voor de uitlating te bestaan.
4.22. De rechtbank is van oordeel dat het door [gedaagde] gegeven waardeoordeel in de gegeven omstandigheden niet volkomen ongefundeerd is. De rechtbank neemt daartoe in overweging dat niet in geschil is dat aan of ten behoeve van [betrokkene 2] betalingen van in totaal € 85.075,00 zijn gedaan, zonder dat daar een (schriftelijke) overeenkomst aan ten grondslag lag. Volgens [gedaagde] schrok zijn oom toen hij hoorde hoeveel hij aan [betrokkene 2] had betaald en heeft hij gezegd dit niet te hebben gewild. De betalingen zijn vervolgens op diens verzoek ook stop gezet. [gedaagde] had verder vastgesteld dat aanvankelijk enkel maandelijks de huur aan de verhuurder van [betrokkene 2] werd betaald, maar vanaf december 2019 ook andere, wisselende bedragen op willekeurige momenten rechtstreeks aan [betrokkene 2] waren overgemaakt. Deze betalingen volgden geen vast patroon en gingen gepaard met onduidelijke omschrijvingen die ook veel schrijffouten bevatten. Mede in het licht van het indicatiebesluit waarin [betrokkene 1] werd geïndiceerd met [indicatie] , vormde dit alles voor de uitlatingen van [gedaagde] op dat moment voldoende feitelijke grondslag.
[betrokkene 2] is een publiek figuur
4.23. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat [gedaagde] niet zelf actief de publiciteit heeft gezocht, maar zijn uitlatingen heeft gedaan in het kader van de publicatie van een artikel over het leven van [betrokkene 2] onder de titel: Het wonderbaarlijke verhaal van ex-terroriste [betrokkene 2] : steeds één handdruk verwijderd van de macht. [betrokkene 2] is een bekend publiek figuur en zal zich, gelet op haar verleden, haar opmerkelijke levensloop en haar politieke ambities/contacten, moeten laten welgevallen dat daarover in de media wordt geschreven. Dit geldt ook voor wat betreft haar band met [betrokkene 1] , zeker nu zij daarover ook zelf in de media naar buiten is getreden. Met het artikel in HP/De Tijd was een publiek belang gemoeid en [gedaagde] heeft daaraan zijn bijdrage geleverd door enkele vragen van de journalist over de steun die [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] verleende te beantwoorden en zijn mening daarover te geven. Het is vaste rechtspraak dat in dat geval veel ruimte en gewicht toekomt aan de vrijheid van meningsuiting en dit slechts vanwege zwaarwegende redenen kan worden beperkt. Dit geldt te meer nu [betrokkene 2] (samen met [betrokkene 3] ) de mogelijkheid heeft gehad om op de beweringen van [gedaagde] te reageren en in hetzelfde artikel de beschuldigingen heeft kunnen weerspreken.
4.24. De uitlatingen van [gedaagde] betreffen bovendien slechts een kleinere passage in het omvangrijke artikel waarin uitgebreid wordt stilgestaan bij het strafrechtelijke verleden van [betrokkene 2] en vraagtekens worden geplaatst bij haar deradicalisering en haar rol als deradicaliseringsexpert voor de VVD. Ook uit de beslissing van de commissie van beroep van de VVD blijkt dat de persoon/positie van [betrokkene 2] binnen de VVD ook voorafgaand aan het interview bepaald niet onomstreden was. Het betoog van de stichting dat door de beweringen van [gedaagde] de zorgvuldig opgebouwde goede reputatie van [betrokkene 2] in één klap teniet is gedaan, kan ook daarom niet worden gevolgd.
Conclusie
4.25. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het recht van [gedaagde] om vrij zijn mening te kunnen uiten in de gegeven omstandigheden zwaarder weegt dan het recht van [betrokkene 2] op bescherming van haar eer en goede naam. Dat [betrokkene 2] van de uitlatingen van [gedaagde] negatieve consequenties heeft ondervonden, maakt de uitlatingen niet onrechtmatig. De vorderingen van de stichting worden daarom afgewezen.
De proceskosten
4.26. De stichting is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
5 De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart de stichting niet-ontvankelijk in haar vorderingen voor zover die zien op (de aantasting van) de reputatie van [betrokkene 1] ,
5.2. wijst de vorderingen van de stichting voor het overige af,
5.3. veroordeelt de stichting in de proceskosten van € 1.726,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de stichting niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025.
Rechtbank Den Haag 7 september 2005, ECLI:NL:RBSGR:2005:AU2091, NJ 2005, 474, r.o. 3.10.
EHRM 14 oktober 2021, M.L./Slovakia.
Hoge Raad 19 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210; Hoge Raad 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230.
Hof Den Haag 23 januari 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:75, r.o.6.6.