ECLI:NL:RBMNE:2025:4905 - Rechtbank Midden-Nederland - 3 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 11591879 AC EXPL 25-639 CD/942
Vonnis van 3 september 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap [eiseres] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , eisende partij, gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders Groningen,
tegen:
[gedaagde], wonend in [woonplaats] , gedaagde partij, niet verschenen.
1 De procedure
1.1. De eisende partij heeft een dagvaarding uitgebracht. De gedaagde partij heeft daar niet (op tijd) op gereageerd en niet gevraagd om op een later moment te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen de gedaagde partij. Daarop volgt nu dit vonnis.
2 De kern van de zaak
2.1. De gedaagde partij heeft een verzekering afgesloten.
2.2. Volgens de eisende partij is de vordering daarmee niet voldaan. Zij vordert nu € 50,65,
3 De beoordeling
3.1. De vordering is gebaseerd op een verzekeringsovereenkomst waarop consumentenbeschermende bepalingen van toepassing zijn. De kantonrechter moet ambtshalve (uit zichzelf, ook zonder dat daarom wordt gevraagd) toetsen of een aantal belangrijke consumentenbeschermende bepalingen over informatieplichten en algemene voorwaarden is nageleefd. Zo niet, dan moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden.
3.2. De toepasselijke consumentenbeschermende informatieverplichtingen, zoals bedoeld in artikel 6:230x van het Burgerlijk Wetboek (BW), zijn nageleefd. In zoverre is er geen aanleiding om ambtshalve een sanctie op te leggen.
3.3. De kantonrechter moet ook ambtshalve toetsen of de gedaagde partij contractueel gebonden is aan bepalingen die de eisende partij standaard bedingt, die niet de kern van de rechten en verplichtingen van partijen bevatten en waarover niet afzonderlijk door partijen is onderhandeld, waardoor de gedaagde partij geen invloed kan hebben gehad op de inhoud daarvan. De kantonrechter kan zich daarbij beperken tot die bedingen die relevant zijn voor de toewijsbaarheid van de ingestelde vordering.
3.4. In deze procedure is de te verrichten ambtshalve toets beperkt tot de gevorderde rente en incassokosten. De toets strekt zich niet uit over de verschuldigdheid van de inmiddels betaalde premie, omdat de betaling van premie een kernverplichting is. Daarover heeft geen onduidelijkheid bestaan, waardoor de kantonrechter op dat punt geen ambtshalve taak heeft.
3.5. In de in het geding gebrachte algemene voorwaarden heeft de kantonrechter geen beding aangetroffen met betrekking tot de vergoeding van rente. Dat betekent dat de wettelijke regeling van artikel 6:119 BW geldt. Op grond daarvan heeft de eisende partij recht op vergoeding van rente over de periode dat de gedaagde partij met de betaling van de premie in verzuim is geweest.
3.6. De kantonrechter heeft wel een beding aangetroffen over de vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten: ‘Moeten wij de vervolgpremie via een incassobureau of via een andere externe procedure innen? Dan komen alle bijkomende kosten voor uw rekening.’ Naar het oordeel van de kantonrechter is dit beding onredelijk bezwarend voor consumenten zoals de gedaagde partij, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW.
3.7. Dat is omdat de wetgever in artikel 6:96 lid 5 en 6 BW en het daarop gebaseerde Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: Besluit) de omvang van de in rekening te brengen incassokostenvergoeding wettelijk heeft beperkt. Oók heeft de wetgever benadrukt dat die vergoeding niet meteen bij het ontstaan van een betalingsachterstand is verschuldigd, maar dat éérst een aanmaningsbrief, de zogenoemde veertiendagenbrief, moet worden verstuurd, waarin een termijn van veertien dagen moet worden vermeld, waarbinnen het verschuldigde bedrag nog zonder extra kosten kan worden betaald. Dat laatste is door de Hoge Raad nog eens verduidelijkt in het arrest van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
3.8. De mogelijkheid om een achterstand nog zonder aanvullende kosten in te lossen ontbreekt in de overeenkomst en ook in de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden is die mogelijkheid niet vermeld. Daardoor kunnen incassokosten direct in rekening worden gebracht. Daarmee wijkt het beding ten nadele van consumenten zoals de gedaagde partij aanzienlijk af van de wettelijke regeling over de vergoeding van incassokosten en dat maakt het beding onredelijk bezwarend. Daarom wordt het beding door de kantonrechter vernietigd en als gevolg daarvan heeft de eisende partij geen recht op enige vergoeding voor gemaakte incassokosten, ongeacht of ze een veertiendagenbrief heeft verstuurd die aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en het genoemde arrest van de Hoge Raad voldoet.
3.9. De gedaagde partij is daardoor geen vergoeding voor gemaakte incassokosten verschuldigd, maar alleen de premie en wettelijke rente. Omdat de premie inmiddels is betaald is nu alleen nog de rente toewijsbaar van 2 maart 2024 tot 3 juni 2024, toen de gedaagde partij met de premiebetaling in verzuim was. Het toen aan rente verschenen – en dus toewijsbare – bedrag is € 0,64.
3.10. Al met al wordt slechts een fractie van de ingestelde vordering wordt toegewezen. In verband daarmee worden de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
4 De beslissing
De kantonrechter:
4.1. veroordeelt de gedaagde partij om tegen bewijs van kwijting € 0,64 aan de eisende partij te betalen;
4.2. compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
4.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.
De eisende partij is gevolmachtigde van de verzekeraar.
Het gevorderde bedrag bestaat uit € 35,60 aan achterstallige premie, € 2,25 aan tot 27 januari 2025 verschenen wettelijke rente en € 48,40 aan incassokosten, waarop het inmiddels betaalde bedrag van € 35,60 in mindering is gebracht; de eisende partij verwijst in dat verband naar artikel 6:44 BW, waarin is bepaald dat een betaling in de eerste plaats in mindering strekt van de kosten, vervolgens van de verschenen rente en daarna van de hoofdsom en de lopende rente.