Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats Lelystad

Zaaknummer: C/16/523693 / HL ZA 21-178

Vonnis van 27 augustus 2025

in de zaak van

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 1] , eiseres, hierna te noemen: [eiseres], advocaat: mr. J. Duijzings te Zeist,

tegen

aanvankelijk: [onderneming 1] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 2] , hierna te noemen: de apotheek gedaagde,

thans: [gedaagde], wonende te [woonplaats] , gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde], advocaat: mr. G. Boot te Utrecht.

1 De procedure

1.1. [eiseres] heeft met de procesinleiding van 27 maart 2019 een procedure bij deze rechtbank aanhangig gemaakt tegen de apotheek. Op 28 mei 2019 is de apotheek in staat van faillissement verklaard. Vanwege de faillietverklaring is de procedure op grond van artikel 29 Faillissementswet (hierna: Fw) geschorst.

1.2. [eiseres] heeft haar vorderingen in het faillissement van de apotheek ter verificatie ingediend. Op 18 juni 2024 heeft de verificatievergadering plaatsgevonden. Tijdens de verificatievergadering heeft [gedaagde] twee vorderingen van [eiseres] betwist. Omdat voor de betwiste vorderingen al een procedure bij deze rechtbank aanhangig was, is die procedure voortgezet. Daarbij is [gedaagde] op grond van artikel 29 Fw als procespartij in de plaats getreden van de apotheek.

1.3. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

  • de conclusie van antwoord met producties 0 tot en met 14;

  • de spreekaantekeningen van [eiseres] ;

  • de spreekaantekeningen van [gedaagde] ;

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 februari 2025;

  • het e-mailbericht van 15 augustus 2018 dat mr. Duijzings tijdens de mondelinge behandeling aan de rechtbank en mr. Boot heeft overhandigd; en

  • de akte van 19 februari 2025 van [gedaagde] .

1.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 februari 2025. De heer [A] (enig bestuurder en enig aandeelhouder van [eiseres] , hierna: [A] ) is verschenen en hij is bijgestaan door mr. Duijzings. [gedaagde] is niet verschenen, maar werd vertegenwoordigd door mr. Boot en mr. [B] (kantoorgenoot van mr. Boot). Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

1.5. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De kern van de zaak

2.1. [eiseres] heeft op 31 januari 2017 een bedrag van € 200.000,- betaald aan de apotheek. Volgens [eiseres] moet dit bedrag worden terugbetaald. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat dit bedrag niet hoeft te worden terugbetaald omdat dit bedrag betaald zou zijn voor de koop van de aandelen van de apotheek.

3 De achtergrond van het geschil

3.1. Apotheker mevrouw [C] (hierna: [C] ) was sinds 2007 bestuurder en, via een Stichting Administratiekantoor (STAK), enig aandeelhouder [onderneming 2] B.V (hierna: [onderneming 2] ). [onderneming 2] was enig aandeelhouder en enig bestuurder van de apotheek. In november 2009 is [C] getroffen door een ernstige ziekte. Vanaf dat moment kon [C] niet meer als apotheker werken en zijn er diverse waarnemend/beherend apothekers aangesteld bij de apotheek.

3.2. In de periode van 1 september 2016 tot 1 maart 2019 is [A] als beherend apotheker werkzaam geweest voor de apotheek op basis van een arbeidsovereenkomst. [A] is de enige bestuurder en aandeelhouder van [eiseres] . [onderneming 3] B.V. (hierna [onderneming 3] ) is ook een onderneming van [A] .

3.3. [gedaagde] was de echtgenoot van wijlen [C] en is tevens mede-schuldeiser van de apotheek. De apotheek is op 28 mei 2019 failliet verklaard. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 3 oktober 2023 geoordeeld dat [gedaagde] in de drie jaar voor het faillissement feitelijk beleidsbepaler van de apotheek was. In die hoedanigheid is [gedaagde] aansprakelijk voor het faillissementstekort van de apotheek, nader op te maken bij staat (zie ECLI:NL:GHARL:2023:8302).

4 De beoordeling

De vorderingen die [eiseres] erkend wil zien

4.1. [eiseres] stelt dat zij een aantal vorderingen op de apotheek heeft.

4.2. Uit het proces-verbaal van de verificatievergadering blijkt dat de door [gedaagde] betwiste concurrente vorderingen van [eiseres] € 3.051,15 (vordering nummer 12 op de lijst van voorlopig erkende concurrente schuldvorderingen) en € 200.300,- (vordering 13 op de lijst van voorlopig erkende concurrente schuldvorderingen) bedragen.

4.3. De vordering van € 200.300,- heeft volgens [eiseres] betrekking op de terugbetaling van een overschrijving van € 200.000,- en een restschuld van € 300,-.

4.4. De vordering van € 3.051,15 heeft volgens [eiseres] betrekking op de wettelijke rente over het bedrag van € 200.300,- over de periode vanaf 23 augustus 2018 tot 27 mei 2019, de dag voor de faillietverklaring van de apotheek.

[gedaagde] heeft verweer gevoerd

4.5. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen haar vorderingen, omdat de conclusie van antwoord is ingediend namens de apotheek en in de conclusie van antwoord staat dat [gedaagde] geen procespartij is. Daarin wordt [eiseres] niet gevolgd. Dat bij [gedaagde] onduidelijkheid is ontstaan over het feit dat hij op grond van artikel 29 Fw als procespartij in de plaats treedt van de apotheek, betekent niet dat er geen verweer is gevoerd tegen de vorderingen van [eiseres] . De conclusie van antwoord is door de advocaat van [gedaagde] ingediend op de juiste roldatum en onder vermelding van het juiste zaaknummer. Het is evident dat in de conclusie van antwoord door [gedaagde] verweer wordt gevoerd tegen de vorderingen die [eiseres] erkend wil zien.

De betwiste vordering van € 200.300,-

4.6. Volgens [eiseres] moet de apotheek € 200.300,- terugbetalen aan haar. De rechtbank beoordeelt dit als volgt en zal eerst ingaan op het bedrag van € 200.000,- en daarna op het resterende bedrag van € 300,-.

4.7. Tussen partijen is niet in geschil dat de apotheek eind 2016/begin 2017 financiële problemen had en dat er geld nodig was om schuldeisers van de apotheek te betalen. Partijen hebben in die tijd gesproken over de overname van 49% van de aandelen van de apotheek voor een bedrag van € 145.000,- door [A] . Op 30 januari 2017 is een document met de titel “Overeenkomst van aandelenoverdracht” (hierna: de overeenkomst) ondertekend door [C] en [A] . In de overeenkomst staat onder meer:

“ [onderneming 2] BV (KvK [nummeraanduiding 1] ), hierna te noemen [onderneming 2] en [eiseres] BV (KvK [nummeraanduiding 2] ) handelend namens [onderneming 3] BV (KvK [nummeraanduiding 3] ), hierna te noemen [A]

[A] koopt [C] 49% van de aandelen van [onderneming 1] BV (KvK [nummeraanduiding 4] ) hiervoor wordt een bedrag betaald van 145.000,- De economische leveringsdatum is één januari 2017. De juridische overdracht geschiedt voor 31 maart 2017. Echter partijen streven een spoedige levering na. (…)

Het koopbedrag wordt op de derdenrekening van de nog aan te wijzen notaris gestort. Partijen verzoeken de notaris het volledige bedrag te storten op rekening (…) van [onderneming 1] BV. De storting wordt aangewend ter betaling van schuld aan de groothandel [.] en [..] , niet doorbetaling bank hypotheek. [1]

[onderneming 2] BV [onderneming 3] BV/ [eiseres] BV

[C] [A] ”

4.8. Op 31 januari 2017 heeft [eiseres] € 200.000,- overgeschreven naar de bankrekening van de apotheek onder vermelding van: “I.v.m. gedeeltelijke overname aandelen in [onderneming 1] BV en/of lening aan apotheek”.

4.9. De apotheek heeft met het bedrag van € 200.000,- een schuld bij een (medicijn) leverancier van de apotheek betaald. De aandelen zijn nooit geleverd.

4.10. Volgens [eiseres] moet de apotheek het bedrag van € 200.000,- terugbetalen. Het bedrag is onverschuldigd betaald en er was geen sprake van een gift, aldus [eiseres] . Als het bedrag niet onverschuldigd betaald is, is volgens [eiseres] sprake van een leningsovereenkomst. Subsidiair beroept [eiseres] zich op ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad. Daarnaast is tijdens de mondelinge behandeling door [eiseres] het standpunt ingenomen dat zij op 15 augustus 2018 de aandelenovereenkomst heeft ontbonden en heeft [onderneming 2] volgens [eiseres] nooit de intentie gehad om de aandelen te leveren.

4.11. Volgens [gedaagde] was de betaling van € 200.000,- geen lening omdat er geen leningsovereenkomst is gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over onder meer de termijnen van terugbetaling. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] het bedrag betaald uit hoofde van de aandelenovereenkomst en het bedrag daarom in ieder geval niet onverschuldigd betaald. [gedaagde] stelt zich in zijn akte na de mondelinge behandeling op het standpunt dat de overeenkomst is gesloten tussen [onderneming 2] en [onderneming 3] . Volgens [gedaagde] betekent dit dat [eiseres] geen vordering heeft op de apotheek.

Lening

4.12. De rechtbank dient te beoordelen wat de verbintenis tussen partijen ten aanzien van de betaling van € 200.000,- inhield en wat partijen overeen zijn gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een geldlening. De rechtbank legt dit hierna uit.

4.13. Bij een geldleningsovereenkomst verbindt de uitlener zich om aan de lener een som geld te verstrekken, de lener verbindt zich om na verloop van tijd een gelijke som geld terug te betalen (zie artikel 7:129 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). Deze terugbetalingsverplichting geeft aan een geldverstrekking het karakter van een geldlening. Het antwoord op de vraag of partijen daarbij een terugbetalingsverplichting zijn overeengekomen – en daarmee dus of sprake was van een overeenkomst van geldlening – is een kwestie van uitleg. Bij de uitleg van een overeenkomst moet worden gelet op de omstandigheden van het concrete geval ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, maar omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat een rechtshandeling is verricht, kunnen medebepalend zijn voor de uitleg daarvan (zie Hoge Raad 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741). Zo kan met name het gedrag van partijen bij de uitvoering van de overeenkomst aanwijzingen geven over de wijze waarop zij hun afspraak hebben opgevat dan wel over hetgeen zij met hun afspraak hebben beoogd (zie ook Asser/Sieburgh 6-III 2022/362).

4.14. De terugbetalingsverplichting mag ook voorwaardelijk zijn overeengekomen. In die zin dat voor het aanmerken van een overeenkomst als een overeenkomst van geldlening voldoende is dat een verplichting tot teruggave bestaat (zie Hoge Raad 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7005).

4.15. Tussen partijen is niet in geschil dat € 145.000 van het bedrag van € 200.000,- bedoeld was voor de koop van 49% van de aandelen van de apotheek. Dit was de koopsom zoals was opgenomen in de overeenkomst (zie r.o. 4.7.). [eiseres] heeft dit namens [onderneming 3] (partij bij de overeenkomst) betaald. Het overige gedeelte van € 55.000,- heeft [eiseres] betaald om de liquiditeit van de apotheek te verbeteren.

4.16. Bij de betaling van € 200.000,- heeft [eiseres] bij de betaalomschrijving geschreven dat dit was voor de koop van de aandelen en/of lening(cursief door rechtbank*)*(zie r.o. 4.8.). Mede op basis daarvan mocht de apotheek naar het oordeel van de rechtbank verwachten dat bij het niet leveren van de aandelen sprake was van een lening van [eiseres] . Daarbij weegt de rechtbank mee dat deze betaling gedaan is in een periode waarin [eiseres] veelvuldig geld leende aan de apotheek. Het grootste deel van deze leningen is ook weer terugbetaald door de apotheek. [eiseres] deed dit omdat de apotheek dringend geld nodig had om te kunnen voldoen aan haar lopende verplichtingen. De vele leningen van [eiseres] aan de apotheek in de periode van januari 2017 t/m juli 2018 blijken uit onderstaand overzicht dat [eiseres] op 25 maart 2019 aan de apotheek heeft gestuurd:

4.17. Uit de gedragingen van de apotheek en [eiseres] ná het betalen van het bedrag van € 200.000,- blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook dat beide partijen er van uit zijn gegaan dat sprake was van een lening (voor het volledige bedrag) van [eiseres] .

4.18. Op 30 april 2018, 3 juli 2018 en 4 januari 2019 heeft [eiseres] namelijk overzichten gestuurd van het saldo van de totale uitstaande leningssom van [eiseres] aan de apotheek. Zie onderstaand overzicht van 30 april 2018:

4.19. Op elk overzicht was het op 31 januari 2017 betaalde bedrag van € 200.000,- opgenomen. Ook werd op elk overzicht gerefereerd aan de lening. [eiseres] heeft voldoende onderbouwd dat de apotheek bekend was met deze overzichten en dat de apotheek daartegen niet heeft geprotesteerd.

4.20. Bij e-mail van 28 april 2018 aan de bestuurders van de apotheek geeft [A] bovendien aan dat de apotheek een schuld bij [eiseres] heeft van € 330.000,- (waar het bedrag van € 200.000,- onderdeel van was).

4.21. Ook in een e-mail van 15 juni 2018 schrijft [A] het volgende:

Daarnaast word ik erg onzeker omtrent de onttrekking van gelden van de bankrekening van de apotheek, door de [onderneming 2] . Onzeker in de zin van terugbetaling van mijn lening aan de apotheek en ook onzeker of het de bedoeling is dat ik ook farmaceutisch verantwoordelijk blijf.”

(…)

Is het een bewuste actie dat zie ik graag mijn geleende 300.000,- euro terstond terugbetaald.

Ook hieruit blijkt dat wordt gesproken over de lening aan de apotheek.

4.22. Bij brief van 8 augustus 2018 van [gedaagde] , [onderneming 2] en de apotheek aan [eiseres] stellen zij zich op het standpunt dat het gehele bedrag van € 200.000,- al is terugbetaald. Ook wordt in de brief ontkend dat een koopovereenkomst op basis waarvan [eiseres] levering van 49% van de aandelen zou kunnen afdwingen, zou bestaan. [eiseres] heeft dus terecht aangevoerd dat het debat tussen partijen is gegaan over de vraag of het bedrag al was terugbetaald en niet is betwist dat het bedrag zou moeten worden terugbetaald. Ook hieruit blijkt dat niet alleen [eiseres] maar ook de apotheek er destijds vanuit is gegaan dat sprake was van een lening die zij moest terugbetalen.

4.23. Volgens de [gedaagde] kunnen de aandelen nog steeds geleverd worden en kan de koopovereenkomst worden nagekomen. Dat standpunt volgt de rechtbank niet omdat [eiseres] terecht heeft aangevoerd dat al in de hiervoor genoemde brief van 8 augustus 2018 door [gedaagde] en de apotheek is betwist dat überhaupt sprake zou zijn van een koopovereenkomst. Daarna is de overeenkomst door [eiseres] ontbonden (voor zover nodig). Dit blijkt uit de e-mail van 15 augustus 2018 van [eiseres] aan (onder andere) de apotheek die door [eiseres] is overgelegd tijdens de mondelinge behandeling. Aan het standpunt dat de aandelen nog steeds geleverd zouden kunnen worden, voor zover dat al een standpunt is dat [gedaagde] gerechtvaardigd kan innemen omdat hij geen partij is bij de overeenkomst, gaat de rechtbank dan ook voorbij.

4.24. De conclusie is dat de apotheek onder deze omstandigheden mocht verwachten dat sprake was van een lening van [eiseres] aan de apotheek ter hoogte van € 145.000,- op het moment dat de koopovereenkomst niet zou worden geëffectueerd (een voorwaardelijke terugbetalingsverplichting). Toen de koop niet door ging, moest de apotheek het bedrag van € 145.000,- terugbetalen aan [eiseres] .[2] Dit betekent ook - anders dan [eiseres] bepleitte - dat er geen sprake is van onverschuldigde betaling. Een vereiste voor een beroep op onverschuldigde betaling is immers dat de betaling zonder rechtsgrond is verricht (artikel 6:203 BW). Dat geen sprake kan zijn van een lening omdat de voorwaarden van terugbetaling niet zijn gespecificeerd, zoals [gedaagde] heeft betoogd, volgt de rechtbank niet. De enige voorwaarde voor het bestaan van een leningsovereenkomst is immers dat er een bedrag moet worden terugbetaald (zie hiervoor r.o. 4.13. en 4.14.).

4.25. Voor wat betreft het resterende bedrag van € 55.000,- (van de € 200.000,-) geldt het volgende. Het verweer van [gedaagde] dat deze betaling is gedaan ter voldoening van de koopsom gaat uiteraard niet op. De koopsom was immers € 145.000,-. [gedaagde] heeft de stellingen van [eiseres] dat het bedrag van € 55.000,- zou moeten worden terugbetaald onvoldoende weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank was sprake van een lening aan de apotheek die terugbetaald moet worden net zoals met alle andere bedragen die [eiseres] heeft uitgeleend en die weer zijn terugbetaald. De rechtbank verwijst naar overwegingen in r.o. 4.16 e.v. Dat sprake zou zijn van onverschuldigde betaling – zoals [eiseres] bepleitte – berust op een verkeerde rechtsopvatting omdat er wel degelijk een grondslag was, namelijk een leningsovereenkomst. Voor zover [gedaagde] het standpunt inneemt dat dit bedrag al is terugbetaald door de apotheek, geldt dat dit niet met feiten is onderbouwd.

4.26. De overige stellingen van [eiseres] en [gedaagde] hoeven niet verder te worden besproken.

De vordering van € 300,-

4.27. [eiseres] heeft onderbouwd aangevoerd dat er naast de € 200.000,- nog een schuld van € 300,- openstaat. Tegen het bedrag van € 300,- heeft [gedaagde] slechts aangevoerd dat als er een schuld van [eiseres] op de apotheek zou bestaan, dat die schuld al verrekend of terugbetaald is. Bij gebrek aan iedere feitelijke onderbouwing wordt het verweer van [gedaagde] verworpen. Dat betekent dat de apotheek een bedrag van € 300,- aan [eiseres] moet terugbetalen.

De betwiste vordering van € 3.051,15

4.28. De vordering van € 3.051,15 heeft volgens [eiseres] betrekking op de wettelijke rente over het bedrag van € 200.300,- over de periode van 7 dagen na de brief waarin de aandelenovereenkomst werd ontbonden tot de datum van het faillissement van de apotheek. Hiertegen heeft [gedaagde] slechts aangevoerd dat de vordering van € 200.300,- van [eiseres] niet bestaat en er daarom geen wettelijke rente verschuldigd is. Gelet op de beoordeling van de vordering van € 200.300,- houdt dat verweer geen stand.

Procesinleiding: de vordering van € 6.472,68

4.29. In de procesinleiding van 27 maart 2019 heeft [eiseres] ook een bedrag van € 6.472,68 gevorderd in verband met niet betaalde rente tot 1 maart 2019 over aan de apotheek verstrekte geldleningen. [eiseres] heeft die vordering niet ter verificatie ingediend in het faillissement van de apotheek. Omdat vorderingen tot voldoening uit de boedel op geen andere wijze tegen de gefailleerde kunnen worden ingesteld dan door aanmelding ter verificatie bij de curator, zal dat gedeelte van de vordering van [eiseres] worden afgewezen (zie artikel 26 en 110 Fw).

Conclusie

4.30. De conclusie luidt dat de vorderingen 12 en 13 op de lijst van voorlopig erkende concurrente schuldvorderingen van respectievelijk € 3.051,15 en € 200.300,- zullen worden erkend. De vorderingen zullen, zoals gevorderd, worden erkend als concurrente vorderingen.

De proceskosten

4.31. De proceskosten die [eiseres] heeft gemaakt vóór de faillietverklaring is een vordering die uit de boedel betaald moet worden. Die kosten had [eiseres] ter verificatie moeten aanmelden bij de curator. Dat geldt ook voor de kosten van het door [eiseres] gelegde conservatoire beslag. [eiseres] heeft dat niet gedaan, waardoor die kosten worden afgewezen.

4.32. Omdat [gedaagde] ongelijk krijgt, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld die zijn ontstaan na de faillietverklaring. [eiseres] vordert primair dat [gedaagde] en - naar de rechtbank begrijpt - mr. Boot worden veroordeeld in de volledige proceskosten, omdat de waarheidsplicht uit artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in deze procedure geschonden zou zijn.

4.33. Volgens vaste rechtspraak is vergoeding van de werkelijke proceskosten alleen toewijsbaar als er sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.

4.34. [eiseres] heeft haar stelling dat de waarheidsplicht geschonden zou zijn op geen enkele manier onderbouwd. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen is in deze procedure geen sprake. Ook een proceskostenveroordeling voor mr. Boot is niet aan de orde. De proceskosten aan de zijde van [eiseres] van na de faillietverklaring worden daarom begroot op € 2.714,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief VI) en € 178,00 aan nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).

Uitvoerbaar bij voorraad

4.35. De vordering van [eiseres] om dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren zal wat betreft de hoofdveroordeling worden afgewezen. De beslissing tot erkenning van de vordering van [eiseres] is namelijk een declaratoir vonnis en kan daarom niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Wat betreft de proceskostenveroordeling zal de uitvoerbaar bij voorraadverklaring worden toegewezen.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1. erkent de vordering die [eiseres] in het faillissement van [onderneming 1] B.V. als concurrente schuldeiser heeft ingediend (vordering nummer 12 op de lijst van voorlopig erkende concurrente schuldvorderingen) tot een bedrag van € 3.051,15,

5.2. erkent de vordering die [eiseres] in het faillissement van [onderneming 1] B.V. als concurrente schuldeiser heeft ingediend (vordering nummer 13 op de lijst van voorlopig erkende concurrente schuldvorderingen) tot een bedrag van € 200.300,00,

5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.892,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

5.4. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,

5.5. verklaart dit vonnis wat betreft de onder r.o. 5.3. en 5.4. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,

5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. van der Vos en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.

De rechtbank geeft hierbij de versie weer zoals de rechtbank begrijpt dat er staat na de doorgestreepte zinnen en bijgeschreven tekst.

Zie ook: Hof Arnhem-Leeuwarden 3 oktober 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8302, r.o. 3.12.


Voetnoten

De rechtbank geeft hierbij de versie weer zoals de rechtbank begrijpt dat er staat na de doorgestreepte zinnen en bijgeschreven tekst.

Zie ook: Hof Arnhem-Leeuwarden 3 oktober 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8302, r.o. 3.12.