ECLI:NL:RBMNE:2025:4647 - Rechtbank Midden-Nederland - 25 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2601
[eiser] , uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: B.A.M. Slockers),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], de heffingsambtenaar (gemachtigde: mr. M.F.M. Boerlage).
Inleiding
-
De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 28 februari 2023 (het primaire besluit) op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] in [plaats] (de woning) voor het belastingjaar 2023 vastgesteld op € 354.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2022. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
-
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 22 februari 2024 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
-
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend met een taxatiematrix.
-
Partijen hebben toestemming verleend om uitspraak te doen zonder zitting.
[1] De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
- De WOZ-waarde van de woning is niet meer in geschil. Partijen hebben bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in de zin dat naar hun oordeel de waarde in het economisch verkeer, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022 moet worden vastgesteld op € 339.000,-.
Conclusie en gevolgen
- Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen en de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2022 voor het belastingjaar 2023 verlagen tot € 339.000,-.
Proceskosten en griffierecht
-
Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond. Dit betekent dat de heffingsambtenaar in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep wordt veroordeeld en het betaalde griffierecht moet vergoeden.
-
Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het eerste en tweede lid worden de te vergoeden proceskosten vermenigvuldigd met de daar bepaalde factor. Op grond van het overgangsrecht blijft deze wettelijke vermenigvuldigingsfactor voor wat betreft de proceskosten in bezwaar echter buiten toepassing, omdat de aanslag van voor 1 januari 2024 dateert.
[2] Voor wat betreft de proceskosten in beroep is artikel 30a Wet WOZ wel van toepassing, omdat de uitspraak op bezwaar dateert na 1 januari 2024. -
In zaken waarin artikel 30a, tweede lid, van de Wet WOZ wel van toepassing is op de beroepsfase, maar niet op de bezwaarfase, zal de rechtbank voor de beroepsfase in principe uitgaan van een gemiddeld gewicht, maar voor de bezwaarfase wel haar eigen uitgangspunten hanteren.
[3] In deze zaak gaat het over de WOZ-waarde van een woning en heeft gemachtigde van eiser gebruik gemaakt van een gestandaardiseerde werkwijze. Dit betekent dat de rechtbank een wegingsfactor van 0,25 hanteert voor de proceskosten in bezwaar. De proceskosten in beroep worden overeenkomstig artikel 30a, tweede lid, Wet WOZ vermenigvuldigd met de wettelijke factor 0,25. -
Dit leidt tot een totale proceskostenvergoeding van € 550,25. De rechtbank stelt de in bezwaar gemaakte proceskosten van eiser die de heffingsambtenaar moet betalen vast op € 323,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,- en een wegingsfactor van 0,25). De rechtbank stelt de proceskosten in beroep vast op € 226,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,-, een gemiddelde zwaarte van de zaak en een wettelijke factor 0,25). De heffingsambtenaar moet ook het griffierecht van € 51,- aan eiser betalen.
-
Op grond van artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ mag de heffingsambtenaar de in deze uitspraak toegekende proceskosten en het griffierecht uitsluitend uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiser.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-
verlaagt de waarde van de woning tot een bedrag van € 339.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2022;
-
bepaalt dat de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig wordt verminderd;
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
-
veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 550,25 aan proceskosten aan eiser;
-
bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Burggraaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Artikel IV, onder a, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
Zie hiervoor de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 augustus 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:4472 en de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481.