Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats Utrecht

Zaaknummer: C/16/585431 / HA ZA 24-615

Vonnis van 30 juli 2025

in de zaak van

1 [eiseres sub] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: [eiseres sub] ,2. [eiseres sub 2] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: [eiseres sub 2] , eisende partijen, hierna samen te noemen: Verkopers, advocaat: mr. R.J. van Betten,

tegen

1 [gedaagde sub 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,2. [gedaagde sub 2] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: [gedaagde sub 2] , gedaagde partijen, hierna samen te noemen: gedaagden, advocaat: mr. R.L.J. van der Meer.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding met producties,- de conclusie van antwoord met producties,- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald, en

  • de mondelinge behandeling van 12 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

1.2. Verkopers hebben tijdens de mondelinge behandeling hun eis verminderd, omdat een deel van de vorderingen na dagvaarding is voldaan. Het gaat om de volgende vorderingen op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] die Verkopers hebben ingetrokken:

• [gedaagde sub 1] : gebod om mee te werken aan de levering van de resterende 20% van de aandelen in [gedaagde sub 2] , op straffe van een dwangsom; • [gedaagde sub 1] : betaling van de koopsom van € 62.983,20 plus wettelijke rente voor deze resterende 20% van de aandelen in [gedaagde sub 2] ; • [gedaagde sub 1] : betaling van de waarborgsom (restitutie) van € 6.000,- plus wettelijke rente; • [gedaagde sub 2] : betaling (aflossing) van de rekening-courant leningen (€ 4.630,68 en € 4.343,74) plus wettelijke rente; en • [gedaagde sub 2] : betaling (aflossing) aan [eiseres sub] van de geldlening van € 5.000,- plus wettelijke rente.

1.3. Dit betekent dat de rechtbank nog moet beslissen over de volgende vorderingen van Verkopers op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] :

• [gedaagde sub 1] : betaling aan [eiseres sub] en [eiseres sub 2] (in gelijke delen) van de contractuele boete van € 20.250,- voor te late betaling en levering van het eerste deel (de eerste ‘tranche’) van de van Verkopers gekochte aandelen in [gedaagde sub 2] (hierna: de aandelen Tranche 1). De boete is berekend van 8 juni 2023 t/m 31 juli 2023; • [gedaagde sub 1] : betaling aan [eiseres sub] en [eiseres sub 2] (in gelijke delen) van de contractuele boete van € 93.750,- voor te late betaling en levering van het tweede deel (de tweede ‘tranche’) van de van Verkopers gekochte aandelen in [gedaagde sub 2] (hierna: de aandelen Tranche 2). De boete is berekend over de periode van 20 juli 2024 t/m 26 maart 2025; • [gedaagde sub 1] : betaling aan [eiseres sub] en [eiseres sub 2] (in gelijke delen) van de goederenvoorraad voor een bedrag van € 7.335,03 plus wettelijke rente; • [gedaagde sub 1] : betaling aan [eiseres sub] en [eiseres sub 2] (in gelijke delen) van de buitengerechtelijke incassokosten van € 23.538,- (primair) of € 2.263,- (subsidiair); • [gedaagde sub 1] : betaling aan [eiseres sub 2] van een schadevergoeding van € 14.503,- plus wettelijke rente voor misgelopen inkomsten; • [gedaagde sub 2] : betaling aan [eiseres sub] van facturen voor gewerkte uren voor een bedrag van € 6.751,81 plus wettelijke rente; • [gedaagde sub 2] : betaling aan [eiseres sub] en [eiseres sub 2] (in gelijke delen) van de buitengerechtelijke incassokosten van € 982,-; en • [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (hoofdelijk): betaling van de proceskosten.

1.4. De rechtbank heeft bepaald dat vandaag vonnis wordt uitgesproken.

2 De kern van de zaak

Verkopers zijn de persoonlijke holdingvennootschappen van mevrouw [A] ( [A] ) en mevrouw [B] ( [B] ). Verkopers hebben de horecaonderneming [gedaagde sub 2] verkocht aan [gedaagde sub 1] . Volgens Verkopers heeft [gedaagde sub 1] op verschillende punten niet aan de koopovereenkomst voldaan. Verkopers vorderen daarom van [gedaagde sub 1] onder meer betaling van contactuele boetes, betaling van de gekochte goederenvoorraad en een schadevergoeding voor misgelopen inkomsten. Van [gedaagde sub 2] vordert [eiseres sub] onder andere betaling van gewerkte uren. De rechtbank wijst de vorderingen van Verkopers grotendeels toe. De rechtbank voordeelt [gedaagde sub 1] onder andere tot betaling van de contractuele boetes (totaal € 102.375,-) en de goederenvoorraad (€ 7.335,03). De rechtbank veroordeelt [gedaagde sub 2] onder andere tot betaling van de door [eiseres sub] gewerkte uren (€ 6.751,81).

3 De beoordeling

[gedaagde sub 1] moet een totaalbedrag van € 102.375,- aan contractuele boetes betalen

Verkopers kunnen nakoming vragen van de verbintenis en het daaraan verbonden boetebeding

3.1. Partijen hebben op 4 oktober 2022 een koopovereenkomst gesloten, waarin is afgesproken dat Verkopers de horecaonderneming [gedaagde sub 2] verkopen aan [gedaagde sub 1] (hierna: ‘de Koopovereenkomst’).[1] In de Koopovereenkomst is ook afgesproken dat Verkopers de aandelen in de – op dat moment nog op te richten – besloten vennootschap ( [gedaagde sub 2] ) aan [gedaagde sub 1] leveren in twee delen (de aandelen Tranche 1 en Tranche 2). [gedaagde sub 1] betaalt daarvoor een koopprijs in twee delen.[2] De Koopovereenkomst bevat ook een boetebeding, waarvan Verkopers in deze procedure nakoming vorderen. Dit beding staat in artikel 10.1 van de Koopovereenkomst en luidt als volgt:

“Indien één van beide partijen, na bij aangetekend schrijven in gebreke te zijn gesteld, gedurende zeven dagen nalatig blijft één of meer verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst na te komen, heeft de wederpartij de keus tussen:Nakoming van deze overeenkomst, in welk geval de nalatige na afloop van voormelde termijn van zeven dagen, voor elke sindsdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijke opeisbare boete verschuldigd is van 2‰ (zegge: twee promille) van de totale koopsom (€ 187.500,--) inclusief het variabele deel per dag ofDe overeenkomst zonder rechtelijke tussenkomst te ontbinden in welk geval de andere partij een onmiddellijke opeisbare boete verschuldigd is ter hoogte van 15‰ van de koopsom (€ 187.500,--) inclusief het variabele deel) hetgeen het recht op schadevergoeding, indien deze hoger is, onverlet laat.”

3.2. Verkopers vorderen in deze procedure nakoming van het boetebeding én nakoming van de verbintenis waaraan dit boetebeding is verbonden. Artikel 6:92 lid 1 BW bepaalt dat deze combinatie in beginsel niet kan. Maar in dit geval zijn partijen van die bepaling afgeweken. Verkopers hebben terecht aangevoerd dat de boete een prikkel tot nakoming is geweest en dat de boete in dit geval niet in de plaats komt van de verbintenis zelf. Verkopers kunnen dus zowel nakoming vragen van als aanspraak maken op de contractuele boete, want dat is zo afgesproken in artikel 10.1 van de koopovereenkomst. De rechtbank ziet geen aanleiding waarom Verkopers geen beroep kunnen doen op het boetebeding.

De contractuele boete van de aandelen Tranche 1 bedraagt € 20.250,-

3.3. [gedaagde sub 1] is namelijk nalatig geweest in de nakoming van haar verplichtingen uit de Koopovereenkomst. [gedaagde sub 1] heeft pas meegewerkt aan de betaling en levering van de aandelen Tranche 1 nadat zij in kort geding was gedagvaard. Dit betekent dat zij een boete moet betalen. [gedaagde sub 1] voert aan dat Verkopers zelf steken hebben laten vallen, maar dit beroep op schuldeisersverzuim slaagt niet. De rechtbank zal dit toelichten.

3.4. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde sub 1] de koopsom voor de aandelen Tranche 1 aan Verkopers zal voldoen op 1 oktober 2022 of zoveel later als partijen overeenkomen (niet later dan 31 oktober 2022).[3] Betaling en levering van de aandelen kon alleen in oktober 2022 niet plaatsvinden, want de besloten vennootschap [gedaagde sub 2] is uiteindelijk pas op 21 november 2022 opgericht. Daarvoor werd de onderneming geëxploiteerd via een vennootschap onder firma (vof).

3.5. Partijen hebben vervolgens afgesproken dat betaling en levering van de aandelen Tranche 1 zou plaatsvinden op 28 december 2022. Deze afspraak is [gedaagde sub 1] niet nagekomen. Op 27 december 2022 laat de heer [C] , indirect bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde sub 1] (hierna: [C] ), in een e-mail aan Verkopers weten dat de geplande overdracht niet kan doorgaan. Volgens [C] staan er nog punten open, zoals dat de aandeelhouders van [gedaagde sub 1] nog niet zijn gewijzigd. Ook wil hij eerst bevestiging ontvangen dat geen aanvullende vergunning nodig is en dat het restaurant open kan blijven.[4] Op 21 december 2022 zijn namelijk wel de exploitatievergunning en horecavergunning verleend aan [gedaagde sub 2] (de vanwege de Koopovereenkomst nieuw opgerichte vennootschap), maar de terrasvergunning nog niet. Daarvoor moest eerst nog een omgevingsvergunning worden gekregen voor het afwijken van het bestemmingsplan.[5] Verkopers hadden bij het aangaan van de Koopovereenkomst wel een terrasvergunning, maar die was gekoppeld aan een tijdelijke omgevingsvergunning tot 1 november 2022.

3.6. Verkopers vinden dat deze omstandigheden niet aan de afgesproken aandelenoverdracht in de weg stonden. Wijziging van de aandeelhouders van [gedaagde sub 1] was weliswaar een ontbindende voorwaarde van de Koopovereenkomst,[6] maar juist aan de zijde van Verkopers. Verkopers waren niet van plan daarop een beroep te doen. Ook was er geen reden om aan te nemen dat het restaurant niet open kon blijven, want de daarvoor vereiste vergunningen waren verleend.[7] Volgens Verkopers is de terrasvergunning niet noodzakelijk voor de exploitatie van het restaurant en was vanuit de gemeente bevestigd dat dit ook geen problemen zou opleveren. Volgens Verkopers was dus voldaan aan de garanties in de Koopovereenkomst dat in het nieuw opgerichte [gedaagde sub 2] alle vergunningen terecht zouden komen die nodig waren het restaurant zonder onderbreking open te laten.[8] Verkopers hebben [gedaagde sub 1] daarom verzocht om alsnog vóór het einde van het jaar over te gaan tot betaling, zodat de levering nog in 2022 kon plaatsvinden.[9] Dat is niet gebeurd.

3.7. Op 2 januari 2023 hebben Verkopers [gedaagde sub 1] daarom in een aangetekende brief in gebreke gesteld en gesommeerd de Koopovereenkomst alsnog binnen zeven dagen na te komen.[10] [gedaagde sub 1] reageerde op 6 januari 2023 met de boodschap dat dit niet zou gebeuren, omdat juist Verkopers ‘de zaakjes’ niet op orde hadden.[11] Met name de terrasvergunning, die op dat moment nog niet was verleend, was voor [gedaagde sub 1] aanleiding om de overdracht van de aandelen uit te stellen. Ook de omstandigheid dat nog een ‘Wet Bibop-procedure’ (kortgezegd een extra integriteitsonderzoek vanuit de overheid) zou moeten worden doorlopen, zou volgens [gedaagde sub 1] nog niet goed genoeg geregeld zijn. [gedaagde sub 1] voert aan dat Verkopers zich daarom zelf niet aan de afspraken hielden. Volgens [gedaagde sub 1] hoefde zij daarom niet te voldoen aan haar eigen verplichtingen in het kader van de aandelenoverdracht.

3.8. Op 28 februari 2023 is de terrasvergunning alsnog verleend.[12] Partijen hebben vervolgens nog met elkaar gesproken over aanvullende afspraken, onder meer over de Bibop-procedure die [gedaagde sub 1] als nieuwe eigenaar van [gedaagde sub 2] zou moeten doorlopen. Maar, deze aanvullende afspraken zijn niet tot stand gekomen. Op het laatste voorstel van Verkopers is door [gedaagde sub 1] niet meer gereageerd. De bepalingen zoals vastgelegd in de Koopovereenkomst zijn daarom het uitgangspunt. In de Koopovereenkomst is geen bepaling opgenomen over de Bibop-procedure, zodat Verkopers op dat punt geen afspraak hadden gemaakt die zij zelf niet zijn nagekomen.

3.9. Op 31 mei 2023 hebben Verkopers [gedaagde sub 1] opnieuw in gebreke gesteld en gesommeerd om de verplichtingen uit de Koopovereenkomst na te komen.[13] Voor zover de rechtbank al zou meegaan met het standpunt van [gedaagde sub 1] dat op enig moment sprake was van een verzuim aan de kant van Verkopers, dan was dat in ieder geval vanaf 11 april 2023 niet meer aan de orde. Alle vergunningen, waaronder de terrasvergunning, waren op dat moment namelijk onherroepelijk verleend. Ook als de terrasvergunning wèl onderdeel was van de garantie dat [gedaagde sub 2] beschikt over alle vergunningen die voor de exploitatie noodzakelijk zijn, dan was die tekortkoming op 11 april 2023 opgelost.[14] Ook had geen onderbreking plaatsgevonden in de exploitatie van het restaurant van [gedaagde sub 2] . Aan alle verplichtingen van Verkopers uit de Koopovereenkomst was dus – in ieder geval vanaf toen – voldaan.[15] Toch heeft [gedaagde sub 1] ook daarna geen gehoor gegeven aan de herhaalde sommatie van Verkoper van 31 mei 2023 om de Koopovereenkomst binnen 7 dagen (vóór 8 juni 2023) alsnog na te komen.

3.10. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] in ieder geval vanaf 8 juni 2023 in verzuim verkeerde en dat is gebleven tot 31 juli 2023, het moment waarop de aandelen Tranche 1 (80% van de in [gedaagde sub 2] gehouden aandelen) is betaald en geleverd. De rechtbank is het eens met Verkopers dat [gedaagde sub 1] over deze periode de in de Koopovereenkomst afgesproken contractuele boete moet betalen. [gedaagde sub 1] heeft geen verweer gevoerd tegen de stelling dat de boete € 375,- per dag bedraagt. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] een boete moet betalen van (53 dagen x € 375,- =) € 20.250,- voor de te late betaling en levering van de aandelen Tranche 1.

De contractuele boete van de aandelen Tranche 2 bedraagt € 82.125,-

3.11. Ook in de betaling en levering van de aandelen Tranche 2 is [gedaagde sub 1] nalatig geweest en ook daarvoor is zij aan Verkopers een boete verschuldigd. In de Koopovereenkomst is namelijk overeengekomen dat Verkopers op 31 december 2023 de resterende 20% van de aandelen (de aandelen Tranche 2) in [gedaagde sub 2] kunnen verkopen aan [gedaagde sub 1] voor een koopsom van 20% over 42% van de jaaromzet van 2023 exclusief btw. Als Verkopers van die mogelijkheid gebruik wilden maken, was [gedaagde sub 1] verplicht de aandelen te kopen.[16] Op 16 november 2023 laten Verkopers (via hun advocaat) weten dat zij inderdaad gebruik willen maken van deze verkoopoptie.[17] Omdat de koopprijs is gebaseerd op de cijfers over 2023, moesten deze cijfers eerst worden vastgesteld. De cijfers over 2023 zijn goedgekeurd tijdens een algemene vergadering van aandeelhouders op 20 juni 2024.[18] Op dat moment stond partijen dus niets meer in de weg om de Koopovereenkomst na te komen voor wat betreft de overdracht van de aandelen Tranche 2. Toch hebben Verkopers op 12 juli 2024 opnieuw een ingebrekestelling moeten sturen en [gedaagde sub 1] moeten sommeren mee te werken aan de betaling en levering van de aandelen binnen 7 dagen.[19] [gedaagde sub 1] heeft vervolgens geen gehoor gegeven aan die sommatie. Daardoor is [gedaagde sub 1] vanaf 20 juli 2024 in verzuim.

3.12. [gedaagde sub 1] heeft uiteindelijk pas op 24 februari 2025 de koopprijs voor de aandelen Tranche 2 betaald.[20] Tot dat moment was zij nalatig en heeft zij dus de afgesproken boete verbeurd. De stelling van [gedaagde sub 1] dat sprake was van schuldeisersverzuim gaat ook niet op voor de aandelen Tranche 2. De omstandigheden die [gedaagde sub 1] aanvoert ter onderbouwing van haar stelling dat sprake was van schuldeisersverzuim, zien namelijk op de periode voorafgaand aan de betaling en levering van de aandelen Tranche 1 en niet op de periode daarna. Ook de omstandigheid dat partijen nog aan het onderhandelen waren over een totaaldeal, zo heeft [gedaagde sub 1] nog aangevoerd, staat nakoming van de Koopovereenkomst niet in de weg. Het komt dan ook voor rekening en risico van [gedaagde sub 1] dat zij pas op 24 februari 2025 de koopprijs voor de aandelen Tranche 2 heeft betaald. Tot die datum is zij de contractuele boete verschuldigd.

3.13. De rechtbank is van oordeel dat de boete is verbeurd tot 24 februari 2025, maar niet over de periode daarna (tot 26 maart 2025 zoals gevorderd door Verkopers). Verkopers hebben de gevorderde contractuele boete namelijk gebaseerd op het niet voldoen aan de verplichting tot betaling en levering van de aandelen (Tranche 1 en) Tranche 2, en dus niet op het niet-nakomen van andere verplichtingen uit de Koopovereenkomst. Vanaf 24 februari 2025 was wat betreft de aandelenoverdracht geen prikkel tot nakoming meer nodig, want op die dag had [gedaagde sub 1] de koopsom van de aandelen Tranche 2 betaald. Uit de overgelegde correspondentie tussen [gedaagde sub 1] en Verkopers volgt dat juist [gedaagde sub 1] vervolgens een snelle levering van de aandelen wilde.[21] De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de boete te berekenen tot een later moment dan 24 februari 2025. Uitgaande van een boete van € 375,- per dag, want daartegen heeft [gedaagde sub 1] geen verweer gevoerd, komt de rechtbank uit op een boete van (219 dagen x € 375 = ) € 82.125,- voor de te late betaling en levering van de aandelen Tranche 2.

Geen reden tot matiging van de boetes

3.14. [gedaagde sub 1] doet een beroep op matiging van de contractuele boetes, maar dat beroep slaagt niet. Matiging van een contractuele boete is expliciet geregeld in artikel 6:94 BW. Deze bepaling schrijft voor dat de rechter pas mag matigen ‘als de billijkheid dit klaarblijkelijk eist’. Volgens de Hoge Raad is hiervan alleen sprake als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt.[22] Het is niet gebleken dat in dit geval toepassing van het boetebeding tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt.

3.15. De argumenten die [gedaagde sub 1] hiervoor aandraagt, zijn onvoldoende om over te gaan tot matiging. [gedaagde sub 1] stelt namelijk dat sprake was van schuldeisersverzuim, althans dat de vertraging ook is veroorzaakt door Verkopers, en dat de gevorderde boete (daarom) niet reëel is. Volgens [gedaagde sub 1] duurde de nakoming van haar verplichtingen langer, omdat zij wilde dat ‘alles’ eerst in orde was. Zoals hiervoor is overwogen, hadden Verkopers in ieder geval aan alle verplichtingen voldaan vanaf het moment dat de vergunningen onherroepelijk waren verleend (aandelen Tranche1 1) en de cijfers over 2023 vaststonden (aandelen Tranche 2). Verkopers vorderen geen boetes over de periodes daarvóór. De rechtbank overweegt dat Verkopers er alles aan hebben gedaan om eventuele vertragingen aan hun zijde zo snel mogelijk weg te nemen. Het betoog dat de vertraging ook aan Verkopers is te wijten, wordt dus niet gevolgd. Het is juist [gedaagde sub 1] die pas de koopsom van de aandelen voldoet nadat zij daartoe was gedagvaard. [gedaagde sub 1] heeft de aandelen Tranche 1 namelijk pas betaald nadat Verkopers een kortgedingprocedure waren gestart en de aandelen Tranche 2 pas nadat Verkopers deze procedure aanhangig hebben gemaakt.

3.16. Ook de stelling van [gedaagde sub 1] dat de boete niet in verhouding staat tot de door Verkopers geleden schade, is in dit geval geen reden voor matiging. De boete is hoog, maar dat komt doordat [gedaagde sub 1] veel tijd heeft laten verstrijken tussen de ingebrekestelling en de nakoming van de Koopovereenkomst. Zij heeft het bedrag dus zelf laten oplopen. De schade van Verkopers is niet vastgesteld op een geldbedrag, maar dat is ook niet nodig voor de toepassing van een boetebeding. De schade van Verkopers bestaat in ieder geval uit de gemaakte kosten, waaronder de advocaatkosten die zij hebben moeten maken om [gedaagde sub 1] ertoe te bewegen de Koopovereenkomst na te komen. Daarnaast hebben Verkopers vanwege de vertraging langer gewerkt bij [gedaagde sub 2] dan afgesproken[23] en is [B] , die al was geëmigreerd naar Zanzibar, teruggekeerd naar Nederland om ervoor te zorgen dat geen onderbreking van de exploitatie van [gedaagde sub 2] zou plaatsvinden. Dat was namelijk een van de voorwaarden voor de overdracht van de onderneming. Verkopers verkeerden langere tijd in onzekerheid en zij voelden zich, naar eigen zeggen, gevangen in de situatie. Ook wat betreft de aandelen Tranche 2 hebben Verkopers veel moeite moeten doen om [gedaagde sub 1] ertoe te bewegen zich te houden aan de afspraken uit de Koopovereenkomst. De gang van zaken heeft hen tijd en energie gekost, die zij liever aan andere zaken hadden willen besteden. Deze omstandigheden maken dat de contractuele boetes in volle omvang worden toegewezen, zoals hiervoor berekend.

[gedaagde sub 1] moet € 7.335,03 betalen voor de overgenomen goederenvoorraad

3.17. Verkopers vorderen in deze procedure ook nakoming van artikel 13.2 van de Koopovereenkomst. In dat artikel is bepaald dat de goederenvoorraad van [gedaagde sub 2] door [gedaagde sub 1] tegen factuurwaarde (80% van € 9.168,79), moet worden gekocht en dat deze niet in de koopprijs is inbegrepen. Volgens artikel 13.2 van de Koopovereenkomst moest dit bedrag van € 7.335,03 binnen twee dagen worden voldaan. De rechtbank wijst daarom de vordering van Verkopers tot betaling van dit bedrag van € 7.335,03 toe. [gedaagde sub 1] heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zij deze contractuele bepaling niet hoeft na te komen.

3.18. [gedaagde sub 1] voert hiertoe aan dat artikel 13.2 van de Koopovereenkomst uitgaat van de situatie dat de levering plaatsvond op 1 september 2022, terwijl de daadwerkelijke levering pas plaatsvond op 31 juli 2023. Het standpunt van [gedaagde sub 1] is dat moet worden gekeken naar de daadwerkelijke leveringsdatum en de op dat moment aanwezige en betaalde voorraad. Volgens [gedaagde sub 1] bleek de voorraad bij de daadwerkelijke levering grotendeels nog niet betaald te zijn en moest dat alsnog gebeuren, wat bij toewijzing van het gevorderde bedrag zou betekenen dat [gedaagde sub 1] in feite dubbel betaalt voor een groot deel van de goederenvoorraad.

3.19. De rechtbank deelt het standpunt van [gedaagde sub 1] niet. In de Koopovereenkomst is overeengekomen dat de aandelen met terugwerkende kracht, per 1 september 2022, worden geleverd.[24] Dat de feitelijke levering pas later plaatsvond, doet dus niet ter zake. [gedaagde sub 1] is expliciet akkoord gegaan met het overeengekomen bedrag van € 7.335,03 voor de goederenvoorraad zoals vermeld op de ‘stocklist’ bij de Koopovereenkomst.[25] [gedaagde sub 1] heeft op het moment van afspreken van dit geldbedrag kennelijk geen aanleiding gezien onderzoek of navraag bij Verkopers te doen naar welke goederen op de stocklist wel of niet waren betaald. [gedaagde sub 1] heeft een vaste prijs afgesproken voor de goederenvoorraad zoals die was (‘as is’) en heeft daarbij geen enkel voorbehoud gemaakt. Ook is wat betreft de goederenvoorraad door Verkopers geen garantie afgegeven dat alles al zou zijn betaald. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het in overeenstemming met artikel 13.2 van de Koopovereenkomst gevorderde bedrag.

[gedaagde sub 1] hoeft geen schadevergoeding te betalen vanwege misgelopen inkomsten van [eiseres sub 2]

3.20. [eiseres sub 2] vordert daarnaast van [gedaagde sub 1] een schadevergoeding van € 14.503,00, omdat [B] door toedoen van [gedaagde sub 1] – doordat de aandelenoverdracht steeds is uitgesteld – een lange tijd en tegen een laag tarief heeft moeten doorwerken voor [gedaagde sub 2] . Volgens [B] had zij elders meer kunnen verdienen. [eiseres sub 2] meent dat daarom sprake is van inkomstenderving waarvoor [gedaagde sub 1] aansprakelijk is. De rechtbank volgt dit standpunt niet. [eiseres sub 2] heeft onvoldoende concreet gemaakt dat daadwerkelijk schade is geleden, hoe hoog die schade is en waarom [gedaagde sub 1] hiervoor aansprakelijk moet worden gehouden. De enkele stelling dat inkomen is gemist van € 36,26 per uur (het verschil tussen het uurloon dat [A] in die periode elders verdiende en het uurloon van [B] bij [gedaagde sub 2] ) is hiervoor onvoldoende. Niet gebleken is dat [B] daadwerkelijk een kans op de arbeidsmarkt tegen dit uurloon is misgelopen.

3.21. Bovendien is niet gebleken dat zij deze schade kan vorderen naast de toe te wijzen contractuele boete. Het uitgangspunt in artikel 6:92 lid 2 BW is namelijk dat wat door een boetebeding verschuldigd is, in de plaats treedt van de schadevergoeding op grond van de wet (ook wel ‘het cumulatieverbod’). Het is niet gebleken dat partijen op dit punt zijn afgeweken van deze wettelijke bepaling. Eventuele schade die [eiseres sub 2] heeft geleden vanwege de vertraging in het verkoopproces, wordt in dit geval gecompenseerd door de toe te wijzen contractuele boete. De vordering tot betaling van misgelopen inkomsten wordt dan ook afgewezen.

[gedaagde sub 2] moet € 6.751,81 betalen aan [eiseres sub] voor de gewerkte uren

3.22. Partijen hebben in artikel 18.1 van de Koopovereenkomst afgesproken dat tijdens de overgangsperiode van 1 september 2022 tot 1 maart 2023, Verkopers circa 16 uur per week zullen werken voor [gedaagde sub 2] tegen een tarief van € 22,50 per uur. [eiseres sub] heeft destijds, toen nog bestuurder van [gedaagde sub 2] , niet alle gewerkte uren aan zichzelf uitbetaald, omdat leveranciers voorrang kregen. Niet gebleken is dat [eiseres sub] afstand heeft gedaan van haar vordering op [gedaagde sub 2] . [eiseres sub] heeft voldoende gesteld dat zij in de maanden december 2022 en januari, februari en maart 2023 werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde sub 2] en dat daarvoor facturen zijn verstuurd.[26] Het gaat om een totaal van 248 uren, tegen een uurtarief van € 22.50 exclusief btw, wat neerkomt op een totaalbedrag van € 6.751,81 inclusief btw, wat door [gedaagde sub 2] moet worden betaald.

3.23. [gedaagde sub 2] betwist de vordering en voert aan dat inzicht in de gemaakte uren ontbreekt. Dit volgt de rechtbank niet. De gewerkte uren zijn door [eiseres sub] geregistreerd in een urenregistratiesysteem van [gedaagde sub 2] waartoe [eiseres sub] sinds 31 juli 2023 geen toegang meer heeft. [eiseres sub] verkeert daarmee in bewijsnood, terwijl [gedaagde sub 2] wel toegang heeft tot het urenregistratiesysteem. Het had dan ook op de weg van [gedaagde sub 2] gelegen met stukken, met behulp van dit systeem, te onderbouwen dat de gevorderde uren niet zijn gewerkt. Dit heeft [gedaagde sub 2] niet gedaan. Sterker nog, [C] heeft tijdens de mondelinge behandeling namens [gedaagde sub 2] verklaard dat hij niet eens in het urenregistratiesysteem heeft gekeken. Dit had op zijn minst wel van hem kunnen worden verwacht, gelet op de stelling van [eiseres sub] dat de uren daaruit blijken. De enkele stelling van [gedaagde sub 2] dat haar personeel de door [eiseres sub] opgevoerde uren niet herkent, is tegen deze achtergrond onvoldoende. Overigens heeft de rechtbank ook daarvan geen onderbouwing gezien. Die onderbouwing had [gedaagde sub 2] wel kunnen geven, bijvoorbeeld door verklaringen van personeel te overhandigen. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de door [eiseres sub] gefactureerde uren. Daarbij is ook relevant dat die uren gemiddeld genomen overeenkomen met de in de Koopovereenkomst afgesproken 16 uur per week, waardoor de rechtbank uitgaat van de juistheid van de stelling van [eiseres sub] dat zij deze uren heeft gewerkt.

De gevorderde wettelijke rente wordt afgewezen

3.24. Verkopers vorderen wettelijke rente over de betaling van de goederenvoorraad en [eiseres sub] vordert rente over de betaling van de facturen voor de gewerkte uren.

3.25. De gevorderde wettelijke rente zal worden afgewezen. Op grond van artikel 6:92 lid 2 BW treedt hetgeen ingevolge een boetebeding verschuldigd is, in de plaats van de schadevergoeding op grond van de wet (het cumulatieverbod dat ook hiervoor al aan de orde is gekomen). Het is niet gebleken dat partijen zijn afgeweken van deze wettelijke bepaling. In de Koopovereenkomst is geregeld dat wanneer een partij nalatig blijft één of meer verplichtingen uit hoofde van de Koopovereenkomst na te komen, de andere partij zowel nakoming kan verlangen als betaling van een boete (het boetebeding zoals overeengekomen in artikel 10.1 Koopovereenkomst). Verkopers vorderen in deze procedure betaling van de contractuele boete. Weliswaar baseren zij de boete enkel op het niet naleven van de verplichtingen rondom de aandelentransactie, maar het boetebeding is ook van toepassing als er meerdere verplichtingen niet worden nagekomen. Dit volgt uit de letterlijke tekst van het boetebeding (‘één of meerdere verplichtingen’). De geldsommen waarover Verkopers de wettelijke rente berekenen, zijn verplichtingen die voortvloeien uit de Koopovereenkomst.[27] Uit het boetebeding blijkt niet dat naast de boete ook vertragingsschade (de wettelijke rente) kan worden gevorderd, zodat de gevorderde wettelijke rente niet toewijsbaar is.

[gedaagde sub 1] moet € 2.263,- betalen en [gedaagde sub 2] moet € 982,- betalen ter vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten

3.26. Verkopers vorderen betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. De vorderingen moeten worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De hoofdsommen zijn namelijk gegrond op een geldsom die voortvloeit uit een overeenkomst (betaling van de contractuele boete, de goederenvoorraad en de facturen van [eiseres sub] ). De rechtbank stelt vast dat Verkopers voldoende hebben gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De rechtbank ziet in wat Verkopers naar voren hebben gebracht alleen onvoldoende aanleiding een hoger bedrag toe te kennen dan op grond van het Besluit, zoals Verkopers primair hebben gevorderd. Het subsidiair van [gedaagde sub 1] gevorderde bedrag (€ 2.263,-) en het van [gedaagde sub 2] gevorderde bedrag (€ 982,-) aan buitengerechtelijke incassokosten komen overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zullen daarom worden toegewezen.

[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten de proceskosten betalen

3.27. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom (hoofdelijk) de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Verkopers worden begroot op:

3.28. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4 De beslissing

De rechtbank

4.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan Verkopers (in gelijke delen) te betalen een bedrag van € 102.375,00 aan contractuele boete(s),

4.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan Verkopers (in gelijke delen) te betalen een bedrag van € 7.335,03 voor de goederenvoorraad,

4.3. veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan Verkopers (in gelijke delen) te betalen een bedrag van € 2.263,00 ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten,

4.4. veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiseres sub] te betalen een bedrag van € 6.751,81 voor gewerkte uren,

4.5. veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan Verkopers (in gelijke delen) te betalen een bedrag van € 982,00 ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten,

4.6. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (hoofdelijk) in de proceskosten van € 12.340,87, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,

4.7. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (hoofdelijk) tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,

4.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

4.9. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.J. van Yperen en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.

SB5790

Productie 10 bij dagvaarding.

Artikel 1.1 Koopovereenkomst.

Artikel 3.1 Koopovereenkomst.

Productie 14 bij dagvaarding.

Productie 11 bij dagvaarding.

Artikel 15.4 Koopovereenkomst.

Productie 15 bij dagvaarding.

Artikel 4.1 en 4.4 Koopovereenkomst.

Productie 17 bij dagvaarding.

Productie 18 bij dagvaarding.

Productie 19 bij dagvaarding.

Productie 21 bij dagvaarding.

Productie 22 bij dagvaarding

Artikel 4.1 Koopovereenkomst

Artikel 4.4 Koopovereenkomst.

Artikel 3.2 en 3.3 Koopovereenkomst.

Productie 30 bij dagvaarding.

Productie 49 bij dagvaarding.

Productie 50 bij dagvaarding.

Productie 1 bij conclusie van antwoord.

Productie 2 bij conclusie van antwoord.

Hoge Raad 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638.

Artikel 18.1 Koopovereenkomst.

Artikel 18.4 Koopovereenkomst.

Productie 10 bij dagvaarding.

Productie 60 bij dagvaarding.

Artikel 13.2 Koopovereenkomst en artikel 18.1 Koopovereenkomst.


Voetnoten

Productie 10 bij dagvaarding.

Artikel 1.1 Koopovereenkomst.

Artikel 3.1 Koopovereenkomst.

Productie 14 bij dagvaarding.

Productie 11 bij dagvaarding.

Artikel 15.4 Koopovereenkomst.

Productie 15 bij dagvaarding.

Artikel 4.1 en 4.4 Koopovereenkomst.

Productie 17 bij dagvaarding.

Productie 18 bij dagvaarding.

Productie 19 bij dagvaarding.

Productie 21 bij dagvaarding.

Productie 22 bij dagvaarding

Artikel 4.1 Koopovereenkomst

Artikel 4.4 Koopovereenkomst.

Artikel 3.2 en 3.3 Koopovereenkomst.

Productie 30 bij dagvaarding.

Productie 49 bij dagvaarding.

Productie 50 bij dagvaarding.

Productie 1 bij conclusie van antwoord.

Productie 2 bij conclusie van antwoord.

Hoge Raad 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638.

Artikel 18.1 Koopovereenkomst.

Artikel 18.4 Koopovereenkomst.

Productie 10 bij dagvaarding.

Productie 60 bij dagvaarding.

Artikel 13.2 Koopovereenkomst en artikel 18.1 Koopovereenkomst.