Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Utrecht

Kantonrechter

zaaknummers: zie de bijlage bij deze uitspraak

(gemachtigde: mr. Y. el Mathari)

en

de officier van justitie van het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie(CVOM), verweerder (gemachtigde: mr. E.M. Morsink).

1. Deze uitspraak gaat over de beroepen die eisers bij de rechtbank hebben ingesteld, omdat de officier van justitie niet tijdig zou hebben beslist op hun administratieve beroepen tegen de beschikkingen waarbij de officier van justitie een verkeersboete heeft opgelegd. Dit zijn zaken waarop de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) van toepassing is.

2. Het grote aantal Wahv-zaken dat op behandeling door de rechter wacht en de rol van gemachtigden in die procedures staan in de maatschappelijke belangstelling. Deze uitspraak is niet alleen voor deze 433 zaken relevant, maar ook voor de rechtsontwikkeling in bredere zin.

3. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het geen zin heeft om bij de rechter een procedure te voeren over niet tijdig beslissen in Wahv-zaken. Dat komt omdat de relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing zijn in Wahv-zaken. Er is daarom geen procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van de vraag of er op tijd is beslist.

4. De rechtbank gaat in de uitspraak ook in op de wijze waarop de professioneel gemachtigde van de eisers deze procedures voert.

Procesverloop

5. Vanaf medio maart 2024 heeft de gemachtigde een aantal keer een pakket met meerdere beroepen vanwege niet tijdig beslissen in Wahv-zaken naar de rechtbank gestuurd. In totaal zijn er ruim 500 beroepen ingesteld. De beroepen zijn rechtstreeks bij de rechtbank, team bestuursrecht, ingediend. Eisers vragen aan de rechtbank “de nodige maatregelen te treffen” en om de officier van justitie te veroordelen tot de “maximale dwangsom”.

6. De mogelijkheid om beroep in te stellen tegen niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan en de instrumenten die de bestuursrechter dan heeft, volgen uit de Awb. De vraag hoe die procedure zich principieel verhoudt tot Wahv-zaken is in de rechtspraak – voor zover de rechtbank kan nagaan – nog niet eerder beantwoord. Om die reden en omdat het om een groot aantal zaken gaat, zijn de zaken behandeld door een meervoudige kamer en is met voorrang een zitting gepland.

7. Op de administratie van de rechtbank zijn twee lijsten gemaakt van de ingestelde beroepen: een lijst met zaken waarbij de gedraging waarvoor de verkeersboete is opgelegd in het rechtsgebied van deze rechtbank heeft plaatsgevonden en een lijst met zaken waarbij de gedraging elders in Nederland heeft plaatsgevonden. Voor de zaken van de eerste lijst heeft de officier van justitie voor de zitting per zaak een standpunt ingenomen, dat in veel gevallen luidt dat er wel degelijk en tijdig een beslissing op het administratief beroep is genomen. Dat geldt ook voor een deel van de zaken van de tweede lijst. Voor de overige zaken van die lijst heeft de officier van justitie verzocht om op een later moment een standpunt in te kunnen nemen en om aanhouding gevraagd.

8. In reactie hierop heeft de gemachtigde van eisers een dag voor de zitting ruim 60 beroepen van de eerste lijst ingetrokken.

9. De beroepen zijn op 23 april 2024 op een zitting behandeld. Geen van de eisers was aanwezig; zij hebben zich laten vertegenwoordigen door [A] , de kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verder was de gemachtigde van de officier van justitie aanwezig.

10. Op de zitting heeft de gemachtigde nog een aantal beroepen van de eerste lijst ingetrokken. Na de zitting zijn de twee lijsten opgeschoond omdat enkele zaken dubbel waren geteld. De rechtbank doet nu uitspraak op de resterende 433 beroepen, waarvan de zaaknummers in de bijlage bij deze uitspraak staan. Gelet op de hierna te bespreken uitkomst in deze zaken heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen en de officier van justitie de gelegenheid te geven om nadere standpunten in te nemen.

Overwegingen over de bevoegdheid van de rechtbank

In Wahv-zaken staat beroep open bij niet tijdig beslissen

11. Op grond van de Wahv kan een administratieve sanctie (een verkeersboete) worden opgelegd, waartegen administratief beroep open staat bij de officier van justitie. Dit soort zaken vallen onder het bestuursrecht. Zowel de administratieve sanctie als de beslissing op het administratief beroep zijn besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

12. Bij de bestuursrechter kun je in beroep gaan tegen besluiten, maar ook bij het niet tijdig nemen van besluiten. Dat volgt uit artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb. Deze bepaling is in de Wahv niet uitgezonderd. Dit betekent dat er beroep open staat bij de bestuursrechter, als de officier van justitie niet tijdig een beslissing neemt op een administratief beroep in een Wahv-zaak.

De kantonrechter is de bevoegde bestuursrechter

13. Om vast te stellen welke rechtsgang openstaat tegen het niet tijdig nemen van een besluit, moet worden gekeken naar de mogelijkheden die zouden openstaan, als een reëel besluit zou zijn genomen. Dat volgt uit de parlementaire geschiedenis van de Awb.[1] In deze zaken moet dus gekeken worden naar de rechtsgang die voor eisers zou open staan, als de officier van justitie een beslissing op hun administratieve beroepen zou hebben genomen.

14. Tegen de beslissing op een administratief beroep in een Wahv-zaak staat beroep open bij de kantonrechter van de rechtbank, die daartoe als bestuursrechter wordt aangemerkt. Dat volgt uit artikel 9 van de Wahv, in samenhang met artikel 1:4, derde lid, van de Awb. De kantonrechter is daarom als bijzondere bestuursrechter ook bevoegd bij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een administratief beroep in een Wahv-zaak.

15. Eisers hebben hun beroepen ingesteld bij de algemene bestuursrechter van de rechtbank. Uit de rechtspraak volgt dat de rechtbank ambtshalve moet beoordelen of de algemene of een bijzondere bestuursrechter van de rechtbank bevoegd is, of dat de bestuursrechter in het geheel niet bevoegd is.[2] Gelet hierop zijn de beroepen in behandeling genomen door de kantonrechter, als bijzondere bestuursrechter van de rechtbank.

16. De volgende vraag is of de kantonrechter van déze rechtbank bevoegd is. In Wahv-zaken moet daarbij ofwel gekeken worden of de gedraging waarover de verkeersboete gaat, is verricht in het rechtsgebied van de rechtbank, ofwel of de betrokkene in dat rechtsgebied woont. Dat volgt uit artikel 10 van de Wahv en geldt ook voor beroepen tegen niet tijdig beslissen.

17. Deze rechtbank is in ieder geval voor een deel van de zaken bevoegd: het gaat om de 3 resterende zaken van de eerste lijst, waarbij de gedraging in dit rechtsgebied is gepleegd en om de zaken van de tweede lijst waarbij de eisers in dit rechtsgebied wonen.

18. Er zijn ook zaken van de tweede lijst waarvoor deze rechtbank niet bevoegd is, omdat de eisers buiten het rechtsgebied wonen en de gedraging ook niet daarbinnen is gepleegd. De rechtbank zal deze zaken desondanks behandelen. Beide partijen hebben op de zitting nadrukkelijk gevraagd om dat te doen en het is uit het oogpunt van proceseconomie niet wenselijk om een deel van de zaken alsnog door te sturen naar andere rechtbanken. De rechtbank heeft daarbij meegewogen dat alle zaken door dezelfde gemachtigde zijn aangebracht en dat het steeds om dezelfde rechtsvraag gaat.

Eisers mochten zich direct tot de rechtbank richten

19. De Wahv kent een bijzondere regeling voor het instellen van een beroep: dat moet niet bij de kantonrechter zelf worden ingediend, maar bij de officier van justitie die op het administratief beroep heeft beslist. De officier van justitie brengt het beroepschrift vervolgens ter kennis van de bevoegde rechtbank. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, en artikel 10 van de Wahv.

20. De rechtbank oordeelt dat eisers in deze zaken niet kan worden tegengeworpen dat zij de beroepen direct bij de rechtbank hebben ingediend. Daarvoor zijn drie redenen. In de eerste plaats vindt de rechtbank het bezwaarlijk dat van iemand die klaagt over het stilzitten van een bestuursorgaan, een daartegen gericht rechtsmiddel bij datzelfde bestuursorgaan zou moeten instellen. Daarmee zou diegene immers afhankelijk zijn van de voortvarendheid waarmee de officier van justitie het beroep aan de rechtbank doorgeleidt, terwijl het geschil juist gaat over het gebrek aan voortvarend handelen. In de tweede plaats blijkt uit de parlementaire geschiedenis dat deze regeling uit de Wahv een procedurele achtergrond heeft, vanuit de gedachte dat bepaalde administratieve handelingen rondom een ingesteld beroep eenvoudiger en efficiënter door het parket van de officier van justitie kunnen worden verricht.[3] Die handelingen zijn in procedures over niet tijdig beslissen niet aan de orde. In de derde plaats zou een strikte toepassing van de Wahv voor de nu ingestelde beroepen tot onnodige formalisering leiden. Een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is immers niet aan een termijn gebonden, op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb. Als de rechtbank de beroepen nu niet in behandeling zou nemen, kunnen eisers hun beroepen op ieder moment alsnog of opnieuw bij de officier van justitie instellen, waarna die ze opnieuw ter kennis van de rechtbank zou moeten brengen. Hetzelfde zou gelden als de rechtbank de beroepen door zou sturen naar het parket van de officier van justitie. Daar is niemand bij gebaat.

Overwegingen over niet tijdig beslissen in Wahv-zaken

Beslistermijn voor administratief beroep en bestuurlijke dwangsom

21. De officier van justitie moet binnen zestien weken beslissen op een administratief beroep tegen een op grond van de Wahv opgelegde een administratieve sanctie. Die periode kan met tien weken worden verlengd. Dat volgt uit artikel 7:24, eerste en vierde lid, van de Awb.

22. Een administratief beroep geldt als een aanvraag om een besluit te nemen, in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Als de officier van justitie niet tijdig op een administratief beroep beslist, verbeurt hij aan de indiener een dwangsom voor ten hoogste 42 dagen. De maximale dwangsom bedraagt € 1.442,-. De officier van justitie is pas een dwangsom verschuldigd nadat eerst een schriftelijke ingebrekestelling is verstuurd en er twee weken zijn verstreken. Dit volgt uit artikel 4:17, eerste tot en met derde lid, van de Awb.

23. De officier van justitie moet een dwangsom vanwege niet tijdig beslissen zelf vaststellen in een beschikking, binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. Dat volgt uit artikel 4:18 van de Awb.

24. In Wahv-zaken zijn van de Awb de algemene bepalingen over besluiten (hoofdstuk 3), de bijzondere bepalingen over besluiten (hoofdstuk 4), de algemene bepalingen over bezwaar en beroep (hoofdstuk 6) en de bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep (hoofdstuk 7) – met een enkele uitzondering – onverkort van toepassing. De Wahv kent verder eigen procesregels voor de beroepsprocedure bij de kantonrechter, die staan in hoofdstuk V van de Wahv. De algemene procesregels van een procedure bij de bestuursrechter uit hoofdstuk 8 van de Awb zijn integraal en expliciet uitgezonderd. Dat volgt uit artikel 9, eerste lid, laatste volzin, van de Wahv. De uitspraakmogelijkheden die de kantonrechter heeft, zijn het ontvankelijk of niet-ontvankelijk verklaren en het (gedeeltelijk) gegrond of ongegrond verklaren van het beroep. Bij het (gedeeltelijk) gegrond verklaren, vernietigt of wijzigt de kantonrechter dan de bestreden beslissing. Dit volgt uit artikel 13, eerste lid, van de Wahv.

25. De Wahv zelf geeft niet de uitspraakmogelijkheden die de algemene bestuursrechter in hoofdstuk 8 van de Awb wel heeft. Voor reguliere Awb-beroepen is dat in aanvulling op de hiervoor genoemde afdoeningsopties bijvoorbeeld de mogelijkheid om bij een gegrond beroep een opdracht te geven aan het bestuursorgaan en daarbij te bepalen dat het bestuursorgaan een (rechterlijke) dwangsom verbeurt als daaraan niet wordt voldaan. Dat volgt uit artikel 8:72, vierde en zesde lid, van de Awb. Voor beroepen tegen niet tijdig beslissen biedt artikel 8:55d van de Awb de algemene bestuursrechter bovendien de specifieke mogelijkheid om het bestuursorgaan een opdracht te geven om alsnog een besluit bekend te maken, om daaraan een (rechterlijke) dwangsom te verbinden of om in bijzondere gevallen een andere voorziening te treffen. Al deze instrumenten staan in hoofdstuk 8 van de Awb maar zijn dus uitgezonderd in Wahv-zaken, op grond van artikel 9, eerste lid, laatste volzin van die wet.

26. Artikel 8:55d is met afdeling 8.2.4a aan de Awb toegevoegd met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, die op 1 oktober 2009 in werking is getreden. De specifieke procedure uit de Wahv voor beroep bij de kantonrechter bestond toen al, terwijl de wetgever met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen aan de Wahv niets heeft gewijzigd. De integrale uitzondering in de Wahv van hoofdstuk 8 van de Awb is toen dus blijven bestaan. Uit de parlementaire geschiedenis is niet af te leiden wat de wetgever voor ogen heeft gehad bij de verhouding tussen de gewijzigde procedure bij niet tijdig beslissen en de ongewijzigde procedure in Wahv-zaken. Er zijn meerdere scenario’s denkbaar. Aan de ene kant zijn er argumenten die pleiten vóór het kunnen toepassen van de instrumenten uit artikel 8:55d van de Awb. Een procedure vanwege niet tijdig beslissen heeft immers weinig zin zonder de mogelijkheid om een opdracht te geven om alsnog een besluit te nemen en daaraan als prikkel een rechterlijke dwangsom te verbinden. Er zijn echter ook tegenargumenten: namelijk het geringe (geldelijke) belang in dit soort zaken en de enorme hoeveelheid van die zaken waarop de officier van justitie moet beslissen. Ten slotte is het bij het ontbreken van een toelichting de vraag of de wetgever deze argumenten voor en tegen überhaupt heeft afgewogen.

27. Eisers willen (ook) dat de rechtbank vaststelt dat de officier van justitie een dwangsom heeft verbeurd vanwege het niet tijdig beslissen. Dat is de (bestuurlijke) dwangsom die in overweging 22 is beschreven. De Wahv geeft de rechtbank echter geen mogelijkheden om een dergelijke dwangsom vast te stellen. Die mogelijkheid is er voor de algemene bestuursrechter wel op grond van artikel 8:55c van de Awb: op verzoek stelt de rechter de bestuurlijke dwangsom dan vast. Dat is een bijkomende beslissing bij de hoofdbeslissing op grond van artikel 8:55d.

28. De rechtbank wijst er voor de volledigheid op dat de eisers hiermee geen rechtsbescherming wordt ontnomen. De officier van justitie moet zelf een dwangsombeschikking nemen en doet dat in de praktijk in de beslissing op het administratief beroep. In het beroep tegen dat besluit kan bij de rechter niet alleen geklaagd worden over de verkeersboete, maar ook over (het ontbreken van) de vaststelling van de bestuurlijke dwangsom.

Toepassen van buitenwettelijke instrumenten is te verstrekkend

29. Zonder door de wetgever aan de rechter gegeven mogelijkheden, ziet de rechtbank geen ruimte om artikel 8:55d of artikel 8:55c van de Awb naar analogie toe te passen in Wahv-zaken. Daarvoor zijn de met deze bepalingen gegeven deze instrumenten naar hun aard te verstrekkend. De rechtbank oordeelt dan ook dat zij bij een beroep tegen niet tijdig beslissen in een Wahv-zaak gebonden is aan de (uitspraak)mogelijkheden die hoofdstuk V van die wet haar geeft.

30. De rechtbank benadrukt dat dit géén oproep aan de wetgever is om alsnog te regelen dat de rechter in Wahv-zaken (meer) mogelijkheden krijgt bij niet tijdig beslissen, bijvoorbeeld door afdeling 8.2.4a van de Awb in die zaken van toepassing te verklaren. Het is aan de wetgever om hierover desgewenst een nadere afweging te maken, maar het is goed om in dat kader mee te geven dat de rechtbank een enorme hoeveelheid inhoudelijke Wahv-beroepen heeft, waarin al wel een beslissing door de officier van justitie is genomen. Mensen die het met zo’n beslissing over hun verkeersboete niet eens zijn, moeten nu al lang op een behandeling van hun zaak door de rechter wachten. Bij de rechtbank Midden-Nederland gaat het om duizenden zaken en er komen per jaar meer Wahv-beroepen binnen dan de rechtbank jaarlijks kan behandelen. Het is daarom de vraag of het openstellen van de rechterlijke instrumenten voor niet tijdig beslissen in Wahv-zaken daadwerkelijk tot een versnelling zou leiden. Dit vergt een afweging over de prioritering van de inzet van schaarse rechterlijke capaciteit.

31. De rechtbank is bekend met het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 april 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:3508), over een procedure bij niet tijdig beslissen in een Wahv-zaak. Daarin heeft het gerechtshof een opdracht gegeven de beslissing op het administratief beroep bekend te maken en is de bestuurlijke dwangsom door de rechter vastgesteld. In dit arrest is echter niet gemotiveerd ingegaan op de grondslag van de bevoegdheid van de rechter voor deze wijze van afdoening. In het licht van het voorgaande ziet de rechtbank hiervoor geen ruimte.

Beslissing van de rechtbank in de 433 zaken

32. Als iemand terecht beroep instelt tegen niet tijdig beslissen, is de enige mogelijke uitkomst – gelet op het hiervoor gegeven oordeel – dat de rechtbank dat beroep gegrond verklaart en dat zij het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigt. Die uitkomst is in feite niet meer dan een vaststelling van het feit dat er te laat is beslist, maar dat brengt iemand niet in een andere rechtspositie ten opzichte van de officier van justitie. Zonder opdracht van de rechtbank aan de officier van justitie – en die opdracht mag de rechtbank dus niet geven doordat hoofdstuk 8 van de Awb is uitgesloten – werkt een dergelijke uitspraak in juridische zin niet versnellend voor de afdoening van de administratieve beroepen. Een uitspraak op een beroep tegen niet tijdig beslissen in een Wahv-zaak is dan niet meer dan een symbolische verklaring voor recht. Iemand kan echter alleen bij de bestuursrechter terecht als diegene een resultaat met feitelijke betekenis kan bereiken. Dat wordt aangeduid als het procesbelang.

33. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat eisers geen reëel belang hebben bij de uitkomst van deze procedures. Het procesbelang bij hun beroepen ontbreekt. De rechtbank zal de beroepen daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dat betekent dat niet inhoudelijk wordt beoordeeld of de officier van justitie te laat is met zijn beslissing. 34. De officier van justitie hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Procesbeslissing voor de zaken waarin de officier van justitie inmiddels heeft beslist

35. Als er inmiddels alsnog inhoudelijke beslissingen op administratieve beroepen zijn genomen waar een van de eisers het niet mee eens is, dan moet hij of zij daartegen separaat beroep instellen bij het parket van de officier van justitie. Die zal dat beroep dan naar de rechtbank sturen, waarna de zaak op een reguliere Wahv-zitting wordt gepland. De rechtbank legt de verantwoordelijkheid voor het instellen van beroep tegen een inhoudelijke beslissing dus bij (de gemachtigde van) de eisers.

36. De rechtbank is zich ervan bewust dat dit afwijkt van wat de wet voorschrijft. Als er al een procedure vanwege niet tijdig beslissen loopt, heeft dat beroep van rechtswege namelijk ook betrekking op een alsnog genomen inhoudelijk besluit. Dat volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Vanwege de hoeveelheid zaken die de gemachtigde van eisers heeft aangebracht en de wijze waarop hij dat heeft gedaan (zie hierna), is op dit moment niet duidelijk in welke zaken de gemachtigde verder wil procederen over de verkeersboete. De rechtbank vindt het niet wenselijk om deze uitspraak over niet tijdig beslissen daarop te laten wachten.

Nadere overwegingen over de gemachtigde

37. Vanwege de rechtsontwikkeling vond de rechtbank het belangrijk om de rechtsvraag over niet tijdig beslissen in Wahv-zaken te beantwoorden. Om die reden heeft de rechtbank geen nader onderzoek gedaan naar de manier waarop de gemachtigde procedeert of naar zijn bevoegdheid tot procederen. Met het oog op de procesvoering van (het kantoor van) de gemachtigde van eisers wil de rechtbank in dat kader wel het volgende meegeven.

De wijze waarop de gemachtigde van eisers procedeert

38. De rechtbank heeft moeite met de wijze waarop de gemachtigde deze procedures voert. Van een professioneel gemachtigde mag verwacht worden dat deze een deugdelijke beoordeling van zijn zaken maakt. Het heeft er echter alle schijn van dat de gemachtigde zonder vooraf enige selectie te maken een groot aantal procedures is gestart, simpelweg door ze over de schutting van de rechtbank te gooien. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat een groot deel van de zaken net zo gemakkelijk weer werd ingetrokken, toen bleek dat in die zaken wel degelijk al een beslissing op het administratief beroep is genomen. Er zijn ruim 500 zaken aangebracht waarvan nu vastgesteld kan worden dat veelal vóór het instellen van beroep bij de rechtbank al een beslissing genomen was of inmiddels een beslissing genomen is. Dat de gemachtigde in al die zaken niet op de hoogte zou zijn van die beslissingen vanwege problemen met de verzending vindt de rechtbank niet erg aannemelijk. Door deze manier van procederen, wordt de administratie van de rechtbank én die van het parket van de officier van justitie met veel onnodig werk opgezadeld, want iedere zaak moet met gegevens worden geregistreerd, aan iedere individuele zaak moet een zaaknummer worden toegekend en er moet een procesdossier worden aangemaakt. Het is niet zo dat de rechtbank ingeschakeld kan worden voor werk dat door de gemachtigde zelf gedaan moet worden.

39. Het voorgaande zou zonder meer aanleiding zijn om te oordelen over de vraag of de gemachtigde op deze manier de behoorlijke rechtsbedeling in gevaar brengt, wat in de rechtspraak een ernstig bezwaar oplevert op grond waarvan de bestuursrechter de bijstand door diegene kan weigeren.[4] Het gedrag van de gemachtigde geeft ook reden om te onderzoeken of het rechtsmiddel van beroep bij niet tijdig beslissen evident is gebruikt zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Dat wordt in de rechtspraak van de bestuursrechter aangemerkt als zwaarwichtige grond om misbruik van procesrecht aan te nemen.[5]

De machtiging van My Legal Consultancy

40. De Wahv voorziet niet in een regeling voor het instellen van beroep door een gemachtigde. In de rechtspraak wordt artikel 8:24, tweede lid, van de Awb daartoe naar analogie toegepast.[6] Daaruit volgt dat de rechtbank van een gemachtigde een toereikende schriftelijke machtiging mag verlangen en dat de gemachtigde de kans moet krijgen om het ontbreken daarvan te herstellen.

41. De beroepen zijn ingesteld door de gemachtigde, die werkt voor My Legal Consultancy B.V. De rechtbank beschikt niet over de procesdossiers van de administratieve beroepen, maar op de zitting heeft de gemachtigde van de officier van justitie een voorbeeld verstrekt van de machtiging die de eisers in deze zaken hebben ondertekend.

42. De verstrekte machtiging is door een eiser verleend aan het bedrijf Bonnetje B.V. en heeft betrekking op “het voeren van verweer” tegen de verkeersboete met het in de machtiging aangeduide nummer. Bonnetje B.V. machtigt op haar beurt vervolgens My Legal Consultancy B.V. om “rechtshandelingen te verrichten inzake alle procedures betreft juridische zaken”, waarmee alle rechtshandelingen worden bedoeld die “gevolmachtigde noodzakelijk lijken om een positief resultaat te bereiken”.

43. De rechtbank vindt dat deze wijze van doormachtigen vragen oproept en zonder verdere uitleg ontoereikend is voor deze procedures over niet tijdig beslissen. De eisers hebben Bonnetje gemachtigd om verweer te voeren tegen hun verkeersboetes. Een procedure vanwege niet tijdig beslissen is iets anders dan het voeren van verweer tegen de verkeersboete. De doormachtiging van Bonnetje aan My Legal Consultancy is dan ook veel ruimer dan de machtiging die eisers aan Bonnetje hebben gegeven. Op de zitting heeft de kantoorgenoot van eisers gemachtigde toegelicht dat de eisers niet actief benaderd zijn om hen te informeren over deze procedures vanwege niet tijdig beslissen. De rechtbank vraagt zich dan ook af het wel de bedoeling was van de eisers om deze procedures te voeren.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. J.O Zuurmond en mr. G. Schnitzler, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2024.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, Afdeling Strafrecht, locatie Utrecht, o.v.v. Mulderzaken, postbus 16005, 3500 DA Utrecht. De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in uw beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting vraagt waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.

Bijlage: overzicht zaaknummers

Zaken waarbij de gedraging waarvoor de verkeersboete is opgelegd in het arrondissement Midden-Nederland heeft plaatsgevonden

Overige zaken

Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 119-120.

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0722.

Kamerstukken II 1995/96, 23 689, nr. 6, p. 10.

Zie het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1730.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2321.

Zie bijvoorbeeld het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 december 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10521.


Voetnoten

Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 119-120.

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0722.

Kamerstukken II 1995/96, 23 689, nr. 6, p. 10.

Zie het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1730.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2321.

Zie bijvoorbeeld het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 december 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10521.