ECLI:NL:RBGEL:2025:7308 - Rechtbank Gelderland - 28 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/448212 / KG ZA 25-63
Vonnis in kort geding van 28 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres], wonende te [woonplaats] , eisende partij, hierna te noemen: [eiseres] , advocaat: mr. P.W.H. Stassen,
tegen
1 [gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde 1] advocaat: mr. R.J. Wybenga, 2. [gedaagde 2], wonende te [woonplaats] ( Portugal ), gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde 2] . advocaat: mr. B.J. Agteresch en mr. B. van Zanten.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaardingen met producties 1 tot en met 6,
-
de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] met producties 1 tot en met 11,
-
de akte vermeerdering van eis van [eiseres] (ingetrokken op 11 augustus 2025),
-
de producties 1 tot en met 4 van [gedaagde 1] ,
-
de gewijzigde akte vermeerdering van eis van [eiseres] ,
-
de aanvullende producties 12 tot en met 14 van [gedaagde 2] ,
-
de brieven met aanvullende producties 6 deel 1 en deel 2, 7 en 8 van [eiseres] ,
-
de mondelinge behandeling van 14 augustus 2025,- de pleitnota van [eiseres] , - de pleitnota van [gedaagde 1] ,
-
de pleitnota van [gedaagde 2] .
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1. [eiseres] is enig erfgenaam en voormalig geregistreerd partner van wijlen [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.2. [gedaagde 1] is een dochter van [naam 1] . Naast [gedaagde 1] liet [naam 1] nog vijf kinderen na, waaronder [naam 2] en [naam 3] .
2.3. [naam 4] (hierna: [naam 4] ) was een vriendin van [naam 1] en [gedaagde 1] . [gedaagde 2] is voormalig partner van wijlen [naam 4] .
2.4. [naam 1] heeft in 1991 de eigendom verkregen van een landgoed in Portugal , gelegen [adres 1] , kadastraal ingeschreven in [plaats] (hierna: het landgoed). Het landgoed bestaat uit een stuk grond met daarop gelegen een huis.
2.5. Op 17 maart 1997 heeft [naam 1] aan [gedaagde 1] een volmacht in de Portugese taal verleend om rechtshandelingen te verrichten, waaronder de bevoegdheid om het landgoed te verkopen. Voordat het landgoed kon worden verkocht moest de bouwvergunning van het op het landgoed gebouwde huis worden geregulariseerd.
2.6. In 1998 heeft [gedaagde 1] aan [naam 1] kenbaar gemaakt dat zij interesse had om het landgoed te kopen.
2.7. Bij de stukken bevindt zich een handgeschreven voorlopig koopcontract, gedateerd op 4 februari 2004 tussen [naam 4] en [gedaagde 1] , namens [naam 1] , waarbij het landgoed voor een koopprijs van € 230.000,00 zal worden verkocht aan [naam 4] en dat [naam 4] € 20.000,00 betaalt om de overeenkomst te bevestigen (productie 2 bij conclusie van antwoord van [gedaagde 2] ). Bij de stukken bevindt zich ook een handgeschreven kwitantie, gedateerd op 4 februari 2004, waarin [gedaagde 1] verklaart € 20.000,00 van [naam 4] te hebben ontvangen (productie 3 bij conclusie van antwoord van [gedaagde 2] ). Verder bevindt zich bij de stukken een verklaring van [gedaagde 1] waarin zij verklaart dat zij door de jaren heen van [naam 4] met een vaste regelmaat flinke sommen geld als voorschotten heeft gekregen die uiteindelijk in totaal het gehele bedrag vormde wat tot afronding van het koopcontract heeft geleid (productie 4 bij conclusie van antwoord van [gedaagde 2] ).
2.8. Op 25 november 2004 heeft [gedaagde 1] , in haar hoedanigheid van gevolmachtigde van [naam 1] , het landgoed verkocht aan [naam 4] . De eigendomsoverdracht is ingeschreven in het kadaster van [plaats] .
2.9. Bij de stukken bevindt zich een voorlopig koopcontract, gedateerd op 25 november 2004, waarbij [naam 4] belooft het landgoed tegen een prijs van € 230.000,00 te verkopen aan [gedaagde 1] en [gedaagde 1] belooft het landgoed van [naam 4] te kopen. Daarin is opgenomen dat de definitieve koopakte zal worden gepasseerd bij de notaris op een door [gedaagde 1] gewenst tijdstip (productie 1 bij dagvaarding, door [eiseres] aangeduid als ‘koopoptie’).
2.10. Eind 2004 heeft [naam 1] , met hulp van [naam 2] , het landgoed verkocht aan derden. De levering van het landgoed aan deze derden heeft niet kunnen plaatsvinden vanwege de eerdere verkoop en levering aan [naam 4] .
2.11. Vervolgens is vanaf 2005 jarenlang geprocedeerd tussen [naam 1] en [gedaagde 1] over het landgoed. In eerste aanleg bij de rechtbank te Rotterdam heeft [naam 1] , kort samengevat, gevorderd dat [gedaagde 1] wordt veroordeeld om de koopprijs van € 230.000,00 te betalen. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de volmacht, door de door haar ontvangen koopsom niet door te betalen aan [naam 1] . In het tussenvonnis van 1 februari 2006 heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat het landgoed -zowel naar Nederlands als naar Portugees recht- rechtsgeldig op 25 november 2004 is verkocht en op 3 december 2004 is geleverd aan [naam 4] en in het eindvonnis van 20 september 2006 is [gedaagde 1] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam 1] een bedrag van € 230.000,00 te betalen vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 december 2004. Bij arrest van 5 april 2011 heeft het gerechtshof Den Haag het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2006 bekrachtigd en het eindvonnis van 20 september 2006 vernietigd, waarbij [gedaagde 1] is veroordeeld om aan [naam 1] een bedrag van € 195.929,73 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf 3 december 2004, te weten de koopsom van € 230.000,00, verminderd met door [gedaagde 1] voor de verkoop gemaakte kosten. In het tussenarrest van 29 september 2009 van het gerechtshof Den Haag is, voor zover van belang, verder nog het volgende opgenomen:
- (…) Partijen zijn het erover eens dat de levering door de moeder, vertegenwoordigd door de dochter, aan [naam 4] rechtsgeldig is geschied, althans is bekrachtigd door de moeder.
2.12. Op [datum] 2014 is [naam 1] overleden. Voorafgaand aan haar overlijden heeft zij een procesvolmacht ten aanzien van het landgoed aan [naam 2] , [naam 3] en [eiseres] verleend.
2.13. Op 4 juni 2014 heeft [naam 4] het landgoed overgedragen aan [gedaagde 2] .
2.14. Op [datum] 2014 is [naam 4] overleden.
2.15. Bij brief van 30 april 2024 heeft mr. Stassen, namens [eiseres] , [naam 2] en [naam 3] , [gedaagde 1] gesommeerd opgave te doen van haar binnen- en buitenlandse bronnen van inkomsten, vermogen en voor verhaal vatbare goederen.
2.16. Bij e-mailbericht van 8 mei 2024 heeft [naam 5] meegedeeld welke inkomstenbronnen [gedaagde 1] in Nederland heeft, dat zij geen buitenlandse bronnen van inkomsten heeft en geen vermogen in Nederland of het buitenland.
2.17. In november 2024 heeft mr. Stassen de concept kortgedingdagvaarding aan [naam 5] en aan [gedaagde 2] toegezonden.
2.18. Tot op heden heeft [eiseres] niet het volledige bedrag tot betaling waarvan [gedaagde 1] in het arrest van 11 april 2011 is veroordeeld, op haar kunnen verhalen.
3 Het geschil
3.1. [eiseres] vordert na tweede wijziging van eis dat de voorzieningenrechter, bij vonnis in kort geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: primair:
subsidiair:
-
zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] veroordeelt om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis opgave te doen van al het bekende voor verhaal vatbare vermogen van [gedaagde 1] , in het bijzonder – voor zover de betreffende gedaagde daarvan wetenschap heeft – opgave te doen van aanspraken op voor verhaal vatbare inkomsten en/of vermogen van [gedaagde 1] , waaronder ter zake van verevening van partnerpensioen en/of uit hoofde van partneralimentatie en waaronder mede begrepen latente voor verhaal vatbare inkomens of vermogensbestanddelen van [gedaagde 1] die voor [eiseres] verhaal vatbaar inkomen en/of vermogen gaan vormen indien [eiseres] op grond van artikel 3:45 BW en/of artikel 511 e.v. Código Civil Português in verband met de overdrachten van het landgoed de pauliana inroept respectievelijk nog zal inroepen en/of in verband met deze overdrachten een actie uit onrechtmatige daad instelt,
-
[gedaagde 2] veroordeelt om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis – voor zover [gedaagde 2] deze in zijn bezit heeft en/of hier toegang toe heeft – waarheidsgetrouwe kopieën van alle bankafschriften en/of andere concrete opname- en/of betaalbewijzen en/of overzichten van beschikbaar vermogen te overleggen aan de hand waarvan door [gedaagde 2] aannemelijk kan worden gemaakt dat de door hem in deze procedure aan de hand van akten en kwitanties gestelde contante betalingen ter zake van de koopprijs van het landgoed zoals volgens [gedaagde 2] voldaan door [naam 4] aan [gedaagde 1] , van [gedaagde 2] aan [naam 4] en van [naam 6] aan [gedaagde 2] daadwerkelijk hebben plaatsgehad,
meer subsidiair:
- een voorlopige voorziening treft die de voorzieningenrechter in goede justitie noodzakelijk acht met het oog op de in deze dagvaarding beschreven verhaalspositie van [eiseres] ,
primair, subsidiair en meer subsidiair: ten aanzien van alle vorderingen op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan waarop [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in gebreke blijven om aan deze veroordelingen in al haar onderdelen integraal te voldoen,
3.2. [eiseres] legt aan haar vorderingen - kort gezegd - het volgende ten grondslag. [gedaagde 1] heeft in 2004 door middel van een schijnconstructie het landgoed verkocht en geleverd aan [naam 4] , die het landgoed daarna heeft overgedragen aan [gedaagde 2] . Dit alles om te bewerkstelligen dat [naam 1] geen eigenaar meer zou zijn van het landgoed en [gedaagde 1] het landgoed alsnog in eigendom zou kunnen verkrijgen. [naam 4] en [gedaagde 2] waren van deze schijnconstructie op de hoogte en hebben hieraan meegewerkt. [gedaagde 1] , [naam 4] en [gedaagde 2] hebben onrechtmatig jegens [naam 1] ( [eiseres] ) gehandeld en haar benadeeld. [eiseres] maakt daarom aanspraak op schadevergoeding. [eiseres] is pas in januari 2025 bekend geworden met deze schijnconstructie. [gedaagde 1] heeft toen erkend dat zij geen koopprijs heeft ontvangen van [naam 4] en dat ook door [gedaagde 2] geen koopsom is betaald. Indien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen verhaal bieden, dan maakt [eiseres] aanspraak op schadevergoeding in natura, in die zin dat het landgoed aan haar dient te worden overgedragen. Voor zover het landgoed inmiddels door [gedaagde 2] zou zijn overgedragen aan zijn zoon [naam 6] , beroept [eiseres] zich op buitengerechtelijke vernietiging van deze overdracht wegens paulianeus handelen. [eiseres] stelt tevens dat de schijntransacties het doel hadden om [naam 1] ( [eiseres] ) te misleiden en daardoor nietig zijn, zodat [naam 1] ( [eiseres] ) eigenaresse is gebleven van het landgoed. Subsidiair wenst [eiseres] opgave van de inkomens- en vermogenspositie van [gedaagde 1] te ontvangen. Dit kwalificeert mede als een vorm van schadevergoeding en is mede gebaseerd op de redelijkheid en billijkheid, aldus [eiseres] . De exhibitievordering tegen [gedaagde 2] is gegrond op artikel 843a Rv (oud) en het onrechtmatig handelen van [gedaagde 2] . Het spoedeisend belang bij de vorderingen is gelegen in de hoge leeftijd van [eiseres] en [gedaagde 2] en de wens dat de onrechtmatige toestand wordt hersteld nu de betrokken partijen nog in leven zijn en tevens om te voorkomen dat het landgoed met een schijntransactie op naam van [naam 6] wordt gesteld.
3.3. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren afzonderlijk verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Bevoegdheid
4.1. Gelet op het internationale karakter van de zaak zal allereerst moeten worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen en zo ja, welk recht vervolgens van toepassing is.
4.2. [gedaagde 1] is woonachtig in Nederland. De voorzieningenrechter acht zich daarom op grond van artikel 4 Brussel I bis-Verordening ten aanzien van [gedaagde 1] bevoegd. [gedaagde 2] is woonachtig in Portugal . Er is sprake van een nauwe band tussen de vorderingen op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Een goede rechtsbedeling vraagt daarom om gelijktijdige behandeling en berechting. Op grond van artikel 8 lid 1 Brussel I bis-Verordening acht de voorzieningenrechter zich daarom voorshands ook bevoegd ten aanzien van [gedaagde 2] . De primaire vorderingen
4.3. De primaire vorderingen komen er -samengevat- op neer dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om het landgoed via een Portugese notaris op naam te stellen van [eiseres] en om daarvoor alle medewerking aan de notaris te verlenen die noodzakelijk is.
4.4. In de stelling van [eiseres] dat zij gegronde vrees heeft dat [gedaagde 2] op korte termijn voornemens is het landgoed middels een schijnconstructie over te dragen aan zijn zoon is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang gelegen.
Toepasselijk recht
4.5. Partijen twisten over het toepasselijk recht. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat Nederlands recht van toepassing is, maar baseert haar stelling dat de overdracht van het landgoed aan [naam 4] nietig is op Portugees recht. [gedaagde 1] refereert zich ten aanzien van het toepasselijke recht aan het oordeel van de voorzieningenrechter. Volgens [gedaagde 2] is Portugees recht van toepassing. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het antwoord op de vraag welk recht van toepassing is in het midden kan blijven, aangezien zoals hierna wordt overwogen de kortgedingprocedure zich niet leent voor een beslissing op het geschil van partijen.
4.6. Aan de vorderingen legt [eiseres] het volgende, naar Portugees recht, ten grondslag. Op 28 januari 2025 heeft [gedaagde 1] voor het eerst ondubbelzinnig verklaard dat zij het landgoed middels schijnconstructies en zonder het voldoen van een koopprijs op grond van de verkoopvolmacht aan [naam 4] heeft overgedragen. Dat [gedaagde 1] geen koopprijs heeft ontvangen voor het landgoed in 2004 van [naam 4] was tot dat moment niet bekend bij [eiseres] en evenmin dat [gedaagde 2] hierin een cruciale rol heeft gespeeld. Aangezien [gedaagde 1] het landgoed graag wilde kopen en destijds bleek dat het landgoed aan derden zou worden verkocht, heeft zij door middel van de koopoptie het landgoed bij [naam 4] willen parkeren zodat zij op een later moment de koopovereenkomst weer kon afdwingen. Ook zijn in dit verband door [gedaagde 1] en [naam 4] valse kwitanties opgesteld van betalingen aan [gedaagde 1] door [naam 4] . De schijntransacties, zowel ten aanzien van de overdracht aan [naam 4] als aan [gedaagde 2] , zijn vervolgens ingeschreven in de Portugese registers met als doel om zich in te dekken tegen [eiseres] als enig erfgenaam en het frustreren van verhaal. Juridisch kwalificeert dit als een onrechtmatige daad. Een onrechtmatige daad is per definitie in strijd met de wet en vormt geen geldige titel en zowel het Nederlands als het Portugees recht vereisen voor een overgang van eigendom een geldige titel. Daar komt bij dat ook het Portugees recht het leerstuk van de wilsgebreken kent. In dat verband is artikel 240 lid 2 Código Civil Português van belang. Dat artikel bepaalt dat als er een opzettelijke discrepantie bestaat tussen wat partijen bij het aangaan van de rechtshandeling verklaren en wat zij daadwerkelijk willen, die rechtshandeling nietig is als partijen met deze rechtshandeling de bedoeling hebben om een derde te misleiden. De rechtstoestand, namelijk dat [naam 1] eigenaresse was van het landgoed, is gelet op het voorgaande niet gewijzigd. Nu het gaat om een voortdurende onrechtmatige situatie en sprake is van nietigheid is verjaring niet aan de orde, aldus [eiseres] .
4.7. [gedaagde 1] erkent dat door [naam 4] nooit een koopprijs voor het landgoed is betaald en dat er in dat kader valse kwitanties van betalingen en een valse verklaring door [gedaagde 1] en [naam 4] zijn opgemaakt. Het is nooit haar bedoeling geweest om [naam 1] te benadelen. De intentie was dat [gedaagde 1] recht zou worden gedaan en gemaakte afspraken zouden worden nagekomen. Daaronder valt de afspraak die [gedaagde 1] in 1998 met [naam 1] had gemaakt om het landgoed te kopen. Toen in 2004 bleek dat [naam 2] bezig was met de verkoop van het landgoed aan derden, is de eigendomsoverdracht aan [naam 4] door [gedaagde 1] in gang gezet om dit te voorkomen. [gedaagde 2] en [naam 4] waren hiervan volledig op de hoogte. Het voorgaande is volgens [gedaagde 1] echter ook al tijdens de eerdere procedures naar voren gebracht en niet pas voor het eerst op 28 januari 2025 zoals [eiseres] stelt. Ook verwijst [gedaagde 1] , net als [gedaagde 2] , naar overweging 5 van het tussenarrest van 29 september 2009 van het hof Den Haag, zie onder 2.11. Daaruit volgt dat [naam 1] , en ook [eiseres] als haar rechtsopvolger, afstand heeft gedaan van het recht om terug te komen op de geldigheid van de levering aan [naam 4] , aldus [gedaagde 1] .
4.8. [gedaagde 2] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij weet had van de gestelde schijnconstructie. Hij voert aan dat de beslissingen van de rechtbank en het hof gezag van gewijsde hebben. Dit betreft onder meer de beslissing dat [naam 4] de koopprijs heeft voldaan en de beslissing dat de koopovereenkomst tussen [naam 1] en [naam 4] rechtsgeldig is. Ook volgt uit de koopovereenkomst, de overgelegde kwitanties en de verklaring van [gedaagde 1] (zie onder 2.7) dat de koopprijs door [naam 4] is voldaan. [gedaagde 2] betwist dat deze kwitanties en verklaring vals zijn. Gelet hierop heeft [naam 4] het landgoed in 2014 dus ook rechtsgeldig aan [gedaagde 2] geleverd. De stelling van [eiseres] dat sprake is van misleiding en een wilsgebrek is bovendien in strijd met hetgeen [naam 1] heeft gesteld tijdens eerdere procedures. Verwezen wordt in dat verband naar overweging 5 van het tussenarrest van 29 september 2009. Ook wordt betwist dat [gedaagde 2] [gedaagde 1] heeft geholpen bij de transacties van het landgoed. Van onrechtmatig handelen dan wel misleiding door hem is dan ook niet gebleken. [eiseres] probeert volgens [gedaagde 2] op deze manier louter haar vordering alsnog te innen omdat gebleken is dat [gedaagde 1] geen verhaal biedt. [gedaagde 2] beroept zich verder op verjaring van de vordering van [eiseres] nu het vermeend onrechtmatig handelen in 2004 heeft plaatsgevonden, dus meer dan 20 jaar geleden. Bovendien heeft hij het landgoed in 2022 verkocht en geleverd aan zijn zoon [naam 6] en kan op basis daarvan ook niet aan de vordering worden voldaan. Daar komt bij dat [naam 6] , die thans eigenaar is, gelet op het voorgaande bij deze procedure betrokken had moeten worden, aldus [gedaagde 2] .
4.9. Gelet op de hiervoor weergegeven uiteenlopende standpunten van partijen en de betwistingen over en weer kan binnen het bestek van dit kort geding niet worden vastgesteld of door [naam 4] al dan niet een koopprijs voor het landgoed is voldaan en zo nee, in hoeverre [naam 1] dan wel [eiseres] daarvan reeds op de hoogte waren tijdens eerdere procedures waarin beslissingen zijn genomen, die tussen [naam 1] en [gedaagde 1] mogelijk gezag van gewijsde hebben gekregen. Anders dan [eiseres] aanvoert, komt niet alleen aan beslissingen in het dictum gezag van gewijsde toe, maar ook aan de dragende overwegingen van een beslissing. Bovendien betwist [gedaagde 1] dat zij pas in 2025 heeft erkend dat zij geen koopsom van [naam 4] heeft ontvangen en voert zij aan dat zij al in 2006 in de procedure bij de rechtbank te Rotterdam openheid van zaken heeft gegeven, hetgeen overigens ook lijkt te volgen uit overweging 5.3 van het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2006. [eiseres] betoogt weliswaar dat niet relevant is of sprake is van gezag van gewijsde van de beslissingen omdat sprake was van misleiding en dat daardoor de overeenkomst(en) met betrekking tot de verkoop en levering van het landgoed aan [naam 4] en de overdracht van het landgoed aan [gedaagde 2] naar Portugees recht nietig is, zodat [naam 1] (en thans [eiseres] ) eigenaar is gebleven van het landgoed, maar dat sprake was van misleiding van [naam 1] met de bedoeling haar te benadelen is gemotiveerd betwist door zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] . Om het een en ander te kunnen vaststellen is nader onderzoek naar de feiten en mogelijk bewijslevering nodig, waarvoor zich een procedure in kort geding niet leent. Een bodemprocedure is daarvoor de geëigende weg.
4.10. Bovendien kan in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld of [gedaagde 2] het landgoed al dan niet rechtsgeldig heeft verkocht en overgedragen aan zijn zoon [naam 6] . Zowel [eiseres] als [gedaagde 2] hebben daartoe in de Portugese taal gestelde stukken overgelegd, maar uit die (niet vertaalde) stukken kan de voorzieningenrechter niet zonder meer afleiden dat [naam 6] geen eigenaar is geworden van het landgoed, zoals [eiseres] stelt en [gedaagde 2] betwist. Onder die omstandigheden is onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan het primair gevorderde kunnen voldoen. Bovendien heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat [naam 6] kennis heeft gehad van de vermeende schijntransactie(s) en is van belang dat [naam 6] – als mogelijk eigenaar van het landgoed – geen partij is in deze procedure. Het beroep van [eiseres] op buitengerechtelijke vernietiging van deze overdracht op grond van pauliana treft dan ook vooralsnog geen doel.
4.11. Gelet op al het vorenstaande kan de uitkomst van een bodemprocedure niet met grote mate van waarschijnlijkheid worden voorspeld. Dat is hier wel nodig omdat toewijzing van de gevorderde voorzieningen verstrekkende en onomkeerbare gevolgen hebben.
4.12. Bij deze stand van zaken is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het landgoed op grond van nietigheid of een ongeldige titel in eigendom is gebleven van [naam 1] ( [eiseres] ) zodat dit geen grondslag biedt voor toewijzing van de vorderingen. Daar komt bij dat – voor zover op het onderhavige kort geding Nederlands recht van toepassing is – ook nog andere door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] naar voren gebrachte stellingen aan toewijzing van de vorderingen in de weg staan. Zo is door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een beroep gedaan op het gezag van gewijsde van beslissingen in eerdere procedures. Ook is aangevoerd dat – voor zover sprake is van een wilsgebrek – op grond van artikel 3:44 lid 1 BW slechts de vernietigbaarheid kan worden ingeroepen en de mogelijkheid van een beroep daarop reeds is verjaard op grond van artikel 3:52 BW.
4.13. De conclusie is dat de primaire vorderingen zullen worden afgewezen.
De (meer) subsidiaire vorderingen
Toepasselijk recht
4.14. Partijen hebben zich ten aanzien van deze vorderingen niet uitgelaten over het toepasselijk recht. De voorzieningenrechter gaat daarom, mede gelet op de op het Nederlandse recht gebaseerde stellingen van partijen, uit van een stilzwijgende rechtskeuze door partijen voor Nederlands recht.
4.15. Vordering 3) komt er – samengevat – op neer dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om opgave te doen van het voor verhaal vatbaar vermogen en inkomen van [gedaagde 1] , in het bijzonder opgave van eventueel recht op partneralimentatie en verevening van partnerpensioen.
4.16. Een schuldenaar is in beginsel verplicht een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem verkreeg, inlichtingen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen te verschaffen (Hoge Raad 20 september 1991 (Tripels/Masson), ECLI:NL:HR:1991:ZC0338, r.o. 4.1.). In artikel 475g Rv is de verplichting opgenomen van de schuldenaar om zijn bronnen van inkomsten op te geven en op grond van artikel 475aa Rv dient de schuldenaar verplicht op te geven welke bank geldmiddelen van hem onder zich heeft. De verplichting van artikel 475g Rv is beperkt tot het opgeven van bronnen van inkomsten (zie Hoge Raad 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1776, r.o. 3.3.).
4.17. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde 1] aan voorgaande criteria heeft voldaan. Bij e-mailbericht van 8 mei 2024 heeft zij reeds opgave van haar inkomen gedaan. Zij heeft verder onvoldoende weersproken aangevoerd dat zij geen recht meer heeft op partneralimentatie, nu de echtscheiding meer dan 12 jaar geleden heeft plaatsgevonden, en dat haar ex-echtgenoot als zelfstandige geen pensioen heeft opgebouwd, zodat er geen sprake is van pensioenverevening. Zij heeft daarom terecht aangevoerd dat zij geen opgave kan doen van inkomsten en vermogen, die er niet zijn. [eiseres] heeft niet aannemelijk gemaakt dat [gedaagde 2] over informatie over de vermogenspositie van [gedaagde 1] beschikt. [gedaagde 2] heeft dat betwist. Bovendien heeft [gedaagde 1] ter zitting verklaard dat zij sinds 2011 dan wel 2012 geen contact meer met [gedaagde 2] heeft gehad en dat [gedaagde 2] daarom ook geen informatie over haar inkomen en vermogen kan verstrekken. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.18. Vordering 4) betreft een vordering jegens [gedaagde 2] om afschrift van (betalings- )gegevens en/of bewijzen te verstrekken waaruit volgt dat ten aanzien van de overdracht van het landgoed aan [naam 4] , [gedaagde 2] en [naam 6] een koopprijs is voldaan.
4.19. [eiseres] heeft de onderhavige procedure ná 1 januari 2025 bij deze rechtbank aanhangig gemaakt. Dat betekent dat zij zich niet (meer) kan beroepen op artikel 843a BW en dat op de onderhavige procedure het nieuwe bewijsrecht van toepassing is. Als een wederpartij of een derde niet meewerkt aan een buitengerechtelijk inzageverzoek kan ingevolge het bepaalde in artikel 197 lid 1 Rv in spoedeisende gevallen het verzoek om inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde gegevens aan de voorzieningenrechter worden gedaan. In dat geval gelden de criteria van artikel 196 lid 2 Rv: de rechter wijst het verzoek toe, tenzij hij van oordeel is dat: a. de informatie die verlangd wordt, niet voldoende bepaald is, b. onvoldoende belang bij de voorlopige bewijsverrichting bestaat, c. het verzoek om voorlopige bewijsverrichtingen in strijd is met de goede procesorde, d. sprake is van misbruik van bevoegdheid, of e. andere gewichtige redenen bestaan die zich verzetten tegen de voorlopige bewijsverrichting. De afwijzingscriteria vormen geen van elkaar afgescheiden criteria, maar lopen min of meer in elkaar over en kunnen om die reden naast elkaar van toepassing zijn**.**
4.20. Ter onderbouwing voert [eiseres] aan dat zij met die gegevens de ondubbelzinnige verklaring van [gedaagde 1] over het onrechtmatig handelen kan bewijzen en deze gegevens zekerheid kunnen bieden over de vraag of een procedure uit hoofde van onrechtmatige daad tegen [gedaagde 2] voldoende proceskansen heeft. Gelet op het hiernavolgende zal deze vordering eveneens worden afgewezen.
4.21. Behoudens de kwitanties en de verklaring van [gedaagde 1] (zie onder 2.7) voert [gedaagde 2] aan dat hij geen andere gegevens onder zich heeft waaruit volgt dat de koopprijs door [naam 4] in 2004 is voldaan. De voorzieningenrechter acht dat aannemelijk, gelet op het tijdsverloop van 21 jaar na de overdracht aan [naam 4] in 2004. [eiseres] heeft in het licht van het voorgaande onvoldoende aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat [gedaagde 2] over deze gegevens beschikt of kan beschikken. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat [eiseres] op dit moment onvoldoende belang heeft bij inzage in de gegevens. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen liggen immers eerst een aantal andere punten ter beoordeling voor alvorens wordt toegekomen tot het leveren van bewijs ten aanzien van voldoening van de koopprijs. Uit de door [gedaagde 2] overgelegde stukken volgt bovendien dat hij het landgoed in 2022 heeft overgedragen aan zijn zoon, terwijl [gedaagde 2] pas in 2024 of 2025 door [eiseres] is aangeschreven wegens vermeend onrechtmatig handelen. Op grond daarvan ziet de voorzieningenrechter op dit moment ook onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat [gedaagde 2] en [naam 6] ten tijde van de overdracht in 2022 wetenschap hebben gehad van de mogelijke benadeling van [eiseres] en dus paulianeus hebben gehandeld. Onder deze omstandigheden komt de voorzieningenrechter tot het voorshands oordeel dat de vordering tot inzage in een te prematuur stadium is ingesteld en hij daarbij onvoldoende (spoedeisend) belang heeft.
4.22. De subsidiaire vorderingen en meer subsidiaire vordering zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.23. [eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten tussen [eiseres] en [gedaagde 1] zullen, gelet op het verzoek van [gedaagde 1] , worden gecompenseerd.
4.24. De rechtbank ziet geen aanleiding om [eiseres] in de daadwerkelijk door [gedaagde 2] gemaakte proceskosten te veroordelen. Van misbruik van procesrecht door [eiseres] is onvoldoende gebleken. [eiseres] zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 2] conform het liquidatietarief. Deze worden tot op heden begroot op:
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2. compenseert de proceskosten tussen [eiseres] en [gedaagde 1] , in die zin dat ieder de eigen kosten draagt,
5.3. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde 2] van € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling ten aanzien van [gedaagde 2] uitvoerbaar bij voorraad.
1780