Uitspraak inhoud

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Nijmegen

Zaaknummer: 11756635 \ VV EXPL 25-46

Vonnis in kort geding van 21 augustus 2025

in de zaak van

de vennootschap naar Frans recht SOCIÉTÉ CIVILE DE PLACEMENT COLLECTIF IMMOBILIER A CAPITAL VARIABLE EFFIMO 1, gevestigd te Evry-Courcouronnes (Frankrijk), eisende partij, hierna te noemen: verhuurder, gemachtigde: mr. H. van Vliet,

tegen

1 [gedaagde 1] ,

statutair gevestigd in [vestigingsplaats] , 2. [gedaagde 2] , statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , gedaagde partijen, hierna afzonderlijk te noemen: huurder of [gedaagde 1] en onderhuurder of [gedaagde 2] , procederend in persoon. [gedaagde 1] is vertegenwoordigd door haar statutair bestuurder [naam 1] . Laatstgenoemde vertegenwoordigt op basis van een schriftelijke volmacht ook [gedaagde 2] .

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding met producties

  • de akte overlegging productie, tevens wijziging van eis.

1.2. De zaak is mondeling behandeld op 7 augustus 2025. Verschenen zijn mr. V.N. Gijlstra namens verhuurder en [naam 1] (voornoemd) De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.

1.3. De kantonrechter heeft de zaak één week aangehouden voor uitlating van partijen in verband met de op 8 augustus 2025 geplande vooroplevering van het gehuurde. Op 12 augustus 2025 zijn namens alle partijen e-mails ingekomen. Vervolgens is het vonnis bepaald op heden.

2 De feiten

2.1. Verhuurder is een in Frankrijk gevestigd vastgoedinvesteringsbedrijf ten behoeve van een Frans pensioenfonds.

2.2. Huurder exploiteert, althans exploiteerde, een onderneming in de verkoop van keukens. [gedaagde 2] exploiteert eveneens een onderneming in de verkoop van keukens.

2.3. Huurder huurt van verhuurder met ingang van 1 december 2019 de bedrijfsruimte ex artikel 7:290 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan [adres 1] (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is gesloten voor een duur van 10 jaar (tot en met 30 november 2029). De huur bedraagt thans € 5.409,67 per maand. Op grond van artikel 2.1 van de huurovereenkomst zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW, gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank te Den Haag op 2 oktober 2012 (hierna: AB) van toepassing.

2.4. In de huurovereenkomst zijn onder meer de volgende artikelen opgenomen:

4.10 De uit hoofde van deze huurovereenkomst door huurder aan verhuurder te verrichten periodieke betalingen als weergegeven in 4.8 zijn in één bedrag bij vooruitbetaling verschuldigd in euro’s en moeten vóór of op de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking hebben volledig zijn voldaan. (…) 12.27: Huurder is niet bevoegd het gehuurde geheel of gedeeltelijk te verhuren of op aan derde wijze aan een derde in gebruik te geven.

2.5. Relevant zijn verder de volgende artikelen uit de AB:

6.1 Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder is het huurder niet toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan derden in huur, onderhuur of gebruik af te staan, dan wel de huurrechten geheel of gedeeltelijk aan derden over te dragen of in te brengen in een maatschap, commanditaire vennootschap, vennootschap onder firma of rechtspersoon.

6.2 Ingeval huurder handelt in strijd met bovenstaande bepaling, verbeurt huurder aan verhuurder per kalenderdag dat de overtreding voortduurt een direct opeisbare boete, gelijk aan tweemaal de op dat moment voor huurder geldende huurprijs per dag, onverminderd het recht van verhuurder om nakoming dan wel ontbinding van de huurovereenkomst, alsmede schadevergoeding te vorderen. (…)

25.3 Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van EUR 300 per maand. (…)

30.1 In alle gevallen waarin verhuurder een sommatie, een ingebrekestelling of een exploot aan huurder doet uitbrengen, of in geval van procedures tegen huurder om deze tot nakoming van de huurovereenkomst of tot ontruiming te dwingen, is huurder verplicht alle daarvoor gemaakte redelijke kosten, zowel in als buiten rechte - (…) aan verhuurder te voldoen. De gemaakte redelijke kosten worden tussen partijen bij voorbaat vastgesteld op een bedrag dat als volgt wordt berekend: 15% over de hoofdsom met een maximum van EUR 15.000. Artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek leden 4 en 6, waaronder uitdrukkelijk begrepen de verwijzing naar het maximaal te vergoeden bedrag aan buitenrechtelijke kosten, zijn daarmee tussen partijen niet van toepassing.

2.6. Huurder heeft een huurachterstand laten ontstaan vanaf april 2023.

2.7. Op 28 mei 2024 heeft de gemachtigde van verhuurder per aangetekende brief een ingebrekestelling verstuurd aan huurder met het verzoek om de toenmalige huurachterstand van € 16.403,86 te voldoen. Vervolgens heeft contact tussen de gemachtigde van verhuurder en [naam 1] plaatsgevonden en hebben partijen tevergeefs geprobeerd een minnelijke regeling te treffen.

2.8. Huurder is vanaf juli 2024 volledig gestopt met het betalen van de huur. De huurachterstand was daardoor in januari 2025 opgelopen tot een bedrag van € 58.799,97. Verhuurder is toen een bodemprocedure gestart om te komen tot een beëindiging van de huurovereenkomst.

2.9. Huurder heeft op 30 januari, 7 februari, 17 februari en 26 februari 2025 steeds een bedrag van € 10.000,00 betaald aan verhuurder om een gedeelte van de huurachterstand te voldoen. De huurachterstand is daarna weer toegenomen. Ten tijde van de datum van de dagvaarding bedroeg de achterstand € 40.438,65 en op 5 augustus 2025 € 51.257,99.

2.10. Bij afzonderlijke dagvaarding heeft verhuurder [gedaagde 1] gedagvaard in een bodemprocedure. Die zaak is bij de kantonrechter aangebracht op 11 april 2025. Nadat [gedaagde 1] op 20 juni 2025 had geantwoord, is bepaald dat een mondelinge behandeling op 3 november 2025 zal plaatsvinden. De vorderingen van verhuurder in deze bodemprocedure zijn grotendeels gelijkluidend aan de vorderingen van verhuurder in dit kort geding.

3 Het geschil

3.1. Verhuurder vordert samengevat en na wijziging van eis - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: I. gedaagden ieder hoofdelijk veroordeelt het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen; II. huurder veroordeelt tot betaling van: a. de huurachterstand ter hoogte van € 51.257,99; b. de contractuele boete met betrekking tot de huurachterstand ex artikel 25.3 AB van € 10.052,71, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de dag van dagvaarding; c. de contractuele boete met betrekking tot de onderhuur ex artikel 6.2 AB van € 191.212,98, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de dag van dagvaarding; d. de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 7.688,70, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding; e. de maandelijks verschuldigde huurprijs van € 5.409,67 vanaf 1 september 2025 tot aan de dag van de ontruiming van het gehuurde, vermeerderd met de contractuele boete ex artikel 25.3 AB indien de huurprijs niet tijdig wordt voldaan; III. gedaagden ieder hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de eventueel verschuldigde wettelijke rente met ingang van 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis.

3.2. Verhuurder legt aan de vorderingen kort gezegd ten grondslag dat huurder ernstig tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen op basis van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst. Huurder heeft een forse huurachterstand laten ontstaan, heeft in strijd met artikel 12.27 van de huurovereenkomst het gehuurde onderverhuurd aan een derde en heeft nagelaten de promotiebijdrage aan de ondernemingsvereniging te betalen. Op basis van deze tekortkomingen is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter de huurovereenkomst tussen partijen zal ontbinden, aldus verhuurder. Gelet op de hoogte van de huurachterstand is ontruiming in deze kort gedingprocedure gerechtvaardigd. Huurder dient de huurachterstand aan verhuurder te voldoen en is daarnaast op basis van de artikelen 25.3 en 6.2 AB contractuele boetes verschuldigd en op grond van artikel 30.1 AB buitengerechtelijke incassokosten.

3.3. Gedaagden erkennen de huurachterstand, maar wijzen erop dat geen sprake is van betalingsonwil. Volgens hen was het de bedoeling dat er een indeplaatsstelling zou komen waardoor [gedaagde 2] huurder zou worden van de winkelruimte, maar zijn zij misleid door de voormalig beheerder van verhuurder, waardoor de indeplaatsstelling uiteindelijk niet is gerealiseerd. Gedaagden maken daarom vooral bezwaar tegen de gevorderde boetes en rente.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1. Aangezien eisende partij in Frankrijk is gevestigd, kent dit geschil een internationaal karakter. Er is geen forumkeuzebeding opgenomen in de huurovereenkomst. Bij gebreke aan een forumkeuze is op grond van artikel 24 aanhef en onder 1 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad (Brussel-I), ongeacht de woonplaats van partijen, bij uitsluiting bevoegd het gerecht van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is. Aangezien het gehuurde in Nederlands is gelegen, is de Nederlandse rechter bevoegd. Gezien de ligging van het gehuurde, is de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Nijmegen, relatief bevoegd.

4.2. Er is geen rechtskeuzebeding opgenomen in de huurovereenkomst. Bij gebreke aan een rechtskeuze wordt op grond van artikel 4 lid 1 sub c van de Verordening (EG) Nr. 593/2008 Van het Europees Parlement en de Raad (Rome-I), de overeenkomst die de huur van een onroerend goed tot onderwerp heeft, beheerst door het recht van het land waar het onroerend goed gelegen is. Aangezien het gehuurde in Nederland gelegen is, is Nederlands recht van toepassing.

4.3. Het voorgaande is overigens tussen partijen niet in geschil.

De ontruiming

4.4. Het spoedeisend belang van de vordering tot ontruiming vloeit voort uit de stellingen van verhuurder.

4.5. De kantonrechter stelt in dit kader voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Een vordering tot ontruiming is slechts toewijsbaar, indien met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst in een (eventuele) bodemprocedure zal worden ontbonden. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.

4.6. Iedere tekortkoming van de huurder in de nakoming van een van zijn verplichtingen kan leiden tot gehele of gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.[1] Niet in geschil is dat sprake is van een tekortkoming van huurder. Huurder erkent immers de door verhuurder gestelde aanzienlijke huurachterstand. Gebleken is dat de achterstand tot en met de ten tijde van de zitting vervallen huurtermijn van augustus 2025 € 51.257,99 bedraagt. De huurachterstand is daarmee dermate hoog dat, gelet op het algemene uitgangspunt dat een huurachterstand van 3 maanden of meer een tekortkoming is die ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt, aannemelijk is dat de vorderingen in de bodemprocedure op die onderdelen worden toegewezen. Huurder heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of betekenis de gevorderde ontruiming niet rechtvaardigt. Er is niet gebleken dat huurder in staat is de huurachterstand op korte termijn in te lopen en toekomstige huurtermijnen tijdig te voldoen. Aangezien de huurachterstand reeds een reden vormt voor ontbinding van de huurovereenkomst, behoeven de andere gestelde tekortkomingen geen bespreking meer.

4.7. Vervolgens moet in het kader van dit kort geding een belangenafweging worden gemaakt tussen enerzijds het belang van verhuurder bij ontruiming en anderzijds het belang van huurder bij het voortzetten van de huur. De kantonrechter van oordeel dat het belang van verhuurder in dit geval zwaarder moet wegen. In de gegeven omstandigheden kan van verhuurder niet langer gevergd worden aan huurder nog langer het huurgenot te verschaffen, nog meer huurbetalingen te gaan derven dan nu al het geval is en daardoor verder financieel gedupeerd te raken.

4.8. Nu voorshands aannemelijk is dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden en de belangenafweging in het voordeel van verhuurder uitvalt, heeft verhuurder recht en belang bij een ontruiming van het gehuurde op korte termijn. Verhuurder wil het gehuurde zo spoedig mogelijk leeg hebben, zodat zij het aan een nieuwe huurder kan verhuren. Namens [gedaagde 1] is tijdens de zitting betoogd dat het niet realistisch is dat zij het gehuurde begin september 2025 oplevert. Ook is namens [gedaagde 1] verklaard dat zij een groot belang erbij heeft dat zij het gehuurde in goede staat kan opleveren, zodat zij aanspraak kan maken op de betaalde waarborgsom. De kantonrechter overweegt dat uit de begeleidende e-mail bij het na de zitting overgelegde vooropleveringsrapport volgt dat de beheerder van het gehuurde naar aanleiding van de vooroplevering verwacht “dat er zeker nog wel 4 werkweken benodigd zijn om de vloeren helemaal gaaf en lijmvrij op te kunnen leveren.” Gelet hierop acht de kantonrechter het reëel om de ontruimingstermijn te bepalen op 28 dagen na de datum van betekening van dit vonnis. De kantonrechter merkt hierbij op dat namens [gedaagde 1] tijdens de mondelinge behandeling is verklaard dat gepoogd wordt het gehuurde zo snel mogelijk te ontruimen. Aangezien het gehuurde feitelijk in gebruik is genomen door [gedaagde 2] , zal de ontruimingsvordering hoofdelijk worden uitgesproken.

De geldvorderingen

4.9. Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts dan plaats, als het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is en er daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van belangen mede betrokken dient te worden de vraag naar het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling.

De huurachterstand

4.10. Omdat het bestaan en de hoogte van de huurachterstand vast staat en niet aangevoerd of gebleken is dat er een restitutierisico is, is er, gelet op de aard van de vordering, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter voldoende spoedeisend belang bij toewijzing van het bedrag van € 51.257,99 aan huurachterstand.

De huur vanaf 1 september 2025

4.11. Zolang de huurovereenkomst niet is ontbonden en het gehuurde niet is ontruimd, is huurder voor het gebruik daarvan huur verschuldigd. De kantonrechter zal de daarop gerichte vordering daarom toewijzen. Aangezien niet vast staat dat huurder tekort zal schieten in betaling van eventuele verdere toekomstige huur tot de ontruiming, is een toekomstige boete hierover niet opeisbaar, zodat dat deel van de vordering wordt afgewezen.

De contractuele boetes

4.12. De gevorderde contractuele boetes zal de kantonrechter afwijzen. [gedaagde 1] heeft in de onderhavige kort gedingprocedure verwezen naar het uitgebreide verweer in de conclusie van antwoord in de bodemprocedure, waarin op 3 november 2025 een mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Nu op relatief korte termijn uitsluitsel in een bodemprocedure zal worden verkregen ter zake de verschuldigdheid van de contractuele boetes, neemt de kantonrechter, zoals ter zitting reeds aan partijen meegedeeld, geen voldoende spoedeisend belang aan bij die gelijkluidende vorderingen in dit kort geding. Die vorderingen zal de kantonrechter daarom afwijzen.

De buitengerechtelijke incassokosten

4.13. Verhuurder vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Partijen zijn in artikel 30.1 AB een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten overeengekomen die van de wettelijke regeling afwijkt. Omdat huurder heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, mag van de wettelijke regeling, in het bijzonder het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit), worden afgeweken. Op grond van de contractuele regeling vordert verhuurder € 7.688,70 (15% over de hoofdsom van € 51.257,99). De door verhuurder gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten komt op grond van de contractuele regeling in beginsel voor toewijzing in aanmerking. In dit geval ziet de kantonrechter echter aanleiding om de vergoeding op grond van het bepaalde in artikel 242 Rv ambtshalve te matigen tot het toepasselijke tarief van het Besluit, welk tarief wordt geacht redelijk te zijn. Niet gesteld of voorshands gebleken is dat de werkelijke kosten van verhuurder hoger zijn dan dit tarief. De kantonrechter verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1868 (rov. 3.5.3 en 3.5.7). De kantonrechter zal de buitengerechtelijke (incasso)kosten dan ook toewijzen over de toewijsbare hoofdsom van € 51.257,99 en wel tot het wettelijke tarief, zodat een bedrag van € 1.287,58 zal worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal ook worden toegewezen.

De proceskosten

4.14. Gedaagden zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van verhuurder worden begroot op:

4.15. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.16. De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5 De beslissing

De kantonrechter

rechtdoende als voorzieningenrechter

5.1. veroordeelt gedaagden hoofdelijk om binnen 28 dagen na betekening van dit vonnis het pand aan [adres 1] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van verhuurder zijn, en de sleutels af te geven aan verhuurder,

5.2. veroordeelt huurder om te betalen aan verhuurder:

a. a) € 51.257,99 aan achterstallige huur tot 1 september 2025,

b) € 5.409,67 per maand vanaf 1 september 2025 tot en aan de dag van ontruiming van het gehuurde,

c) de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.287,58, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,

5.3. veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten van € 2.535,10, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als gedaagden niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,

5.4. veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,

5.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.

41245 \ 51588

Artikel 6:265 lid 1 BW.


Voetnoten

Artikel 6:265 lid 1 BW.