ECLI:NL:RBDHA:2025:18607 - Rechtbank Den Haag - 9 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/047689-25
Datum uitspraak: 9 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte], geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] , BRP-adres: [BRP-adres] , [postcode] te [plaats 1] , op dit moment gedetineerd in Justitieel Complex (JC) [locatie] te [plaats 2] ,
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 27 mei 2025, 15 augustus 2025 (pro forma) en 25 september 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kampen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.M. Krukziener naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door mr. F.J.M. Hamers namens de benadeelde partijen is aangevoerd en van de voorgedragen nabestaandenverklaring.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 25 september 2025. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3 De bewijsbeslissing
3.1. Inleiding
Op 25 augustus 2023 rond 19.10 uur wordt in het water bij de Uilenbomen in Den Haag een overleden man aangetroffen door voorbijvarende personen. De politie die ter plaatse komt herkent de man direct als [slachtoffer] . Na onderzoek aan het lichaam wordt ervan uitgegaan dat [slachtoffer] is overleden door een ongeval, te weten verdrinking.
Bijna anderhalf jaar later, op 13 februari 2025, wordt de verdachte aangehouden vanwege de verdenking van een winkeldiefstal. Op het politiebureau begint de verdachte plots te huilen en vertelt dat hij iets ergs heeft gedaan en betrokkenheid heeft gehad bij de dood van [slachtoffer] .
De verdachte heeft bij de politie, kortgezegd, verklaard dat hij [slachtoffer] bij de kade van de Pletterijkade heeft getroffen, er een discussie ontstond over geld en de verdachte vervolgens [slachtoffer] heeft geduwd waardoor [slachtoffer] in het water is gevallen. De verdachte heeft niet meer in het water gekeken en is direct vertrokken.
De verdachte wordt verweten dat hij de heer [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd dan wel dat de dood van [slachtoffer] aan zijn schuld te wijten is.
3.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van boos opzet, maar dat de verdachte de kans op de dood bewust heeft aanvaard.
3.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit, wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet. Ten aanzien van het subsidiaire feit heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van dood door schuld door roekeloosheid in de zin van artikel 307, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet wist dat het slachtoffer niet kon zwemmen.
3.4. Het primair ten laste gelegde: doodslag
De verdachte wordt primair doodslag op [slachtoffer] verweten. Voor een bewezenverklaring van doodslag is vereist dat de verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank overweegt dat nergens uit blijkt dat het handelen van de verdachte doelbewust gericht was op het van het leven beroven van [slachtoffer] . Er is dus geen sprake van vol opzet op het overlijden van [slachtoffer] . Dit laat onverlet dat sprake zou kunnen zijn van opzet in voorwaardelijke zin.
3.4.1 Voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het overlijden van [slachtoffer] – is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van dat gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' moet worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
3.4.2 Aanmerkelijke kans
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte [slachtoffer] op straat tegenkwam. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij [slachtoffer] aansprak omdat deze hem geld verschuldigd zou zijn. Ook heeft de verdachte bij de politie en tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] onder invloed van alcohol aan het schreeuwen was toen zij elkaar tegenkwamen. De verdachte en [slachtoffer] stonden op dat moment op de stoep nabij de kade. Op enig moment zou [slachtoffer] de verdachte hebben willen beetpakken. In reactie daarop gaf de verdachte [slachtoffer] een duw of trok aan hem, waarna deze vanaf de Pletterijkade in het water viel. Het incident zou volgens de verdachte slechts enkele seconden hebben geduurd.
Voorts is gebleken dat op de desbetreffende locatie aan de Pletterijkade de afstand tussen de kade tot de waterrand 1,88 meter was. Ook was het water direct langs de kade 90 centimeter en een meter uit de kade 1,95 meter diep. De afstand van de kade tot de overkant was 19,37 meter. De rechtbank kan op basis van het strafdossier niet vaststellen dat de verdachte zou hebben geweten dat [slachtoffer] niet kon zwemmen (zie hierna onder 3.5.3).
De rechtbank overweegt dat in het algemeen geldt dat mensen die in staat van dronkenschap verkeren, een vertraagd reactievermogen hebben en eenvoudig gedesoriënteerd, in paniek en in ademnood kunnen raken op het moment dat zij te water raken. Dit zijn te verwachten reacties die kunnen intreden wanneer men onder dergelijke omstandigheden te water raakt en die eenvoudig tot verdrinking kunnen leiden. Wanneer het te water raken bovendien onverhoeds gebeurt, maken voornoemde omstandigheden het nog lastiger om adequaat te kunnen reageren en om zelfstandig, zonder hulp van derden, aan een verdrinkingsdood te ontsnappen. Dit zou zelfs het geval kunnen zijn in ondiepe wateren.
In dit geval heeft de verdachte de onder invloed verkerende [slachtoffer] vanaf een hoge kade in het water geduwd, hetgeen, naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op het verdrinken en daarmee overlijden van die persoon oplevert. De rechtbank is aldus van oordeel dat de aanmerkelijke kans aanwezig was dat [slachtoffer] zou kunnen komen te overlijden.
3.4.3 Bewuste aanvaarding
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij die kans bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid – en onder omstandigheden roekeloos – heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij [slachtoffer] had geduwd of aan hem had getrokken, is weggegaan zonder om te kijken. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij onder invloed was van cocaïne en dat hij in de (achteraf onjuiste) veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer] wel uit het water zou komen. Zo verklaarde hij in zijn eerste verhoor: “Ja, het gebeurde allemaal zo snel. Ik dacht het komt wel goed en ik ben weggegaan. Ik hoorde pas 1 of 2 dagen later wat er was gebeurd. Toen schrok ik er wel van eigenlijk”. In het tweede verhoor heeft de verdachte verklaard: “Ik ben pleite gegaan. Ik was op mijn level ook” en “Ik dacht die redt zich wel”. En ook: “Toen viel hij naar beneden. Op het moment dacht ik: Hier. Daarna ben ik weggegaan.”
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De verdachte ging ervan uit dat [slachtoffer] wel uit het water zou komen en dat het vreselijke gevolg, namelijk het overlijden van [slachtoffer] , niet zou intreden. Van bewuste aanvaarding van het risico op het overlijden van [slachtoffer] is daarmee geen sprake en daarmee ook niet van voorwaardelijk opzet.
3.4.4 Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
3.5. Het subsidiair ten laste gelegde: dood door schuld
3.5.1. Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het subsidiair tenlastegelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak van het bewezenverklaarde bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit geen standpunt ingenomen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023264988, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 160).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
-
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 september 2025;
-
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (eerste verhoor), opgemaakt op 13 februari 2025, met bijlage (p. 60-64);
-
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (tweede verhoor), opgemaakt op 14 februari 2025, met bijlagen (p. 68-76);
-
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 augustus 2023 (p. 8-9);
-
Het geschrift, te weten een proces-verbaal van forensisch overlijdensonderzoek plaats delict Uilebomen 9 ’s-Gravenhage (p. 10-15).
3.5.2 Bewijsoverwegingen
3.5.3 Wetenschap van de omstandigheid dat [slachtoffer] niet kon zwemmen
Een van de omstandigheden die de verdachte wordt verweten is dat hij [slachtoffer] heeft geduwd, waardoor deze in het water raakte, terwijl hij wist dat dat [slachtoffer] niet kon zwemmen.
De verdachte heeft hierover wisselende verklaringen afgelegd. In eerste instantie verklaarde de verdachte spontaan bij de politie dat hij had geweten dat [slachtoffer] niet kon zwemmen. In latere verhoren bij de politie nuanceerde de verdachte dit en verklaarde hij dat hij dit pas achteraf hoorde. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de verdachte hierover bevraagd en heeft hij wederom – stellig – verklaard dat hij pas na het incident bekend werd met het gegeven dat [slachtoffer] niet kon zwemmen.
Voorts heeft de verdachte verklaard over de wijze waarop zijn bekennende verklaring bij de politie tot stand is gekomen, namelijk dat zijn bekentenis spontaan voortkwam uit spijt en gewetenswroeging. Volgens de verdachte ging zijn verklaring gepaard met opgekropte emoties en kwam alles er ineens uit, waardoor hij onbedoeld heeft gezegd dat hij ten tijde van het duwen/trekken van [slachtoffer] wist dat hij niet kon zwemmen. Hij had echter bedoeld dat hij hier pas later achter is gekomen.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde wist dat [slachtoffer] niet kon zwemmen. Van dit deel van de tenlastelegging zal de verdachte worden vrijgesproken.
3.5.4 Mate van dronkenschap van [slachtoffer]
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat [slachtoffer] dronken was op het moment dat hij door de verdachte in het water werd geduwd. Evenwel ziet de rechtbank in het dossier onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat [slachtoffer] ‘extreem’ dronken was. Op basis van het voorliggend dossier is niet met zekerheid vast te stellen hoeveel alcohol [slachtoffer] voorafgaand aan het incident had genuttigd en in welk tijdsbestek hij dit had gedaan. Ook hiervan wordt de verdachte vrijgesproken.
3.5.5 Mate van schuld
De rechtbank is – met de raadsvrouw van de verdachte – van oordeel dat het handelen van de verdachte niet kan worden aangemerkt als ‘roekeloosheid’. De verdachte heeft [slachtoffer] van de kade geduwd/getrokken en heeft daarna niet meer naar hem omgekeken. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van de verdachte moet worden aangemerkt als grovelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig.
3.6 De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 25 augustus 2023 te ’s-Gravenhage grovelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig
-
vanaf de Pletterijkade [slachtoffer] in het water heeft geduwd en/of getrokken, althans die [slachtoffer] heeft geduwd en/of aan die [slachtoffer] heeft getrokken terwijl die dichtbij de waterrand stond als gevolg waarvan die [slachtoffer] te water is geraakt,
-
terwijl hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] dronken was en
-
vervolgens weg is gegaan en die [slachtoffer] in het water achter heeft gelaten zonder te controleren hoe het met hem ging of hulp te verlenen, danwel in te schakelen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden;
4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
5 De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van zodanige verminderde toerekenbaarheid van de verdachte dat strafvermindering op zijn plaats zou zijn. Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat strafvermindering passend is, omdat de verdachte het feit spontaan heeft bekend, hij berouw heeft getoond en bereid is zich te laten behandelen. Vervolgens heeft de raadsvrouw verzocht om de oplegging van de door deskundigen geadviseerde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden en geen (langdurige) gevangenisstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit De verdachte heeft het slachtoffer geduwd of getrokken, terwijl het slachtoffer aan de rand van de kade stond. Hierdoor viel het slachtoffer langs de kade naar beneden en raakte hij te water. De verdachte is vervolgens direct weggelopen zonder zich te bekommeren om het lot van het slachtoffer. De hoogte van de kade tot het water was zo’n 1,88 meter en het water was één meter vanaf de kade zo’n 1,95 meter diep. Het slachtoffer was op dat moment onder invloed van alcohol. Het slachtoffer is door de val in het water verdronken.
De laatste momenten van het slachtoffer moeten hebben bestaan uit paniek en angst. Het is een feit van algemene bekendheid dat verdrinking een nare en pijnlijke wijze van overlijden betreft. Het op deze wijze overlijden van het slachtoffer en het verlies van hun dierbare heeft bij de nabestaanden – zoals bleek uit de ter terechtzitting voorgedragen nabestaandenverklaring – onmetelijke gevoelens van verdriet en gemis teweeggebracht.
Dat het handelen van de verdachte dit heeft veroorzaakt rekent de rechtbank de verdachte aan.
Proceshouding van de verdachte De verdachte heeft spontaan een bekentenis afgelegd bij de politie en openheid van zaken gegeven, zonder dat daartoe een directe aanleiding bestond. Zonder de bekennende verklaring van de verdachte, was de ware toedracht rondom het overlijden van het slachtoffer hoogstwaarschijnlijk nooit aan het licht gekomen. De verdachte heeft gedurende het onderzoek zijn medewerking verleend. Ook komt hij oprecht over in zijn gevoelens van berouw. Dit zal de rechtbank in strafmatigende zin meewegen.
Strafblad De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 juni 2025 en neemt in aanmerking dat de verdachte is veroordeeld voor strafbare feiten na de pleegdatum van het onder 3.6 bewezen verklaarde feit. Verder is de verdachte in 2022 veroordeeld voor (onder meer) bedreiging met zware mishandeling. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee.
Persoon van de verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte lijdt aan (ernstige) verslavingsproblematiek en dat hij de wens heeft geuit om zijn leven te beteren en behandelingen daarvoor te ondergaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapporten van de heer [naam 1] , NRGD-geregistreerd psychiater (hierna: de psychiater), en mevrouw [naam 2] , NRGD-geregistreerd GZ- psycholoog (hierna: de psycholoog) van 21 mei 2025.
Beide gedragsdeskundigen concluderen in hun rapportages dat er bij de verdachte sprake is van stoornissen, namelijk in het gebruik van cocaïne en alcohol, een persisterende depressieve stoornis, een posttraumatische-stressstoornis en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, met gemengde persoonlijkheidstrekken.
Vervolgens concluderen beide gedragsdeskundigen dat deze stoornissen ten tijde van het bewezenverklaarde feit aanwezig waren en dat deze de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het bewezenverklaarde hebben beïnvloed. De psychiater specificeert dat het hierbij gaat om de stoornissen in het gebruik van cocaïne en alcohol, de depressieve stoornis en de persoonlijkheidsstoornis.
Verder adviseren beide gedragsdeskundigen om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Uit het rapport volgt verder dat de psychiater het risico op gewelddadig gedrag op matig-hoog (korte termijn) en op matig (lange termijn) inschat. Het recidiverisico op specifiek ernstig lichamelijk letsel of het overlijden van een ander wordt ingeschat als laag. De psycholoog schat het recidiverisico ten aanzien van geweld in het algemeen in op matig-hoog. Het risico op een levensdelict, wordt ingeschat op een lager niveau, namelijk matig.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 11 augustus 2025, waaruit volgt dat sprake is van problematiek op diverse leefgebieden. Ook wordt het recidiverisico ten aanzien van geweld in het algemeen door de reclassering ingeschat als hoog. Daarbij merkt de reclassering op dat het risico op een levensdelict wordt ingeschat als matig. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte aan hem op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden,
De rechtbank neemt bovenvermelde bevindingen en de conclusies van de deskundigen over en zal deze betrekken bij de aan verdachte op te leggen straf.
Strafoplegging De rechtbank stelt voorop dat zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. Het bewezenverklaarde feit is strafbaar gesteld in artikel 307, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De wetgever heeft in dit artikel een strafmaximum opgenomen van twee jaren gevangenisstraf, waardoor de rechtbank gehouden is dit als maximale straf te nemen bij de strafoplegging.
Gelet op al het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank zal aan de verdachte een gevangenisstraf van twintig maanden opleggen, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Nu hetgeen waarvoor de verdachte wordt veroordeeld een strafmaximum van twee jaren kent, kan de rechtbank aan de verdachte geen tbs-maatregel of een maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen.
7 De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , met uitzondering van de nader te onderbouwen schade voor een eventueel hoger beroep. Ten aanzien van de nader te onderbouwen schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze posten in de respectievelijke vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij de gezamenlijke erfgenamen van [slachtoffer] , namelijk [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 1] .
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen allereerst niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze naar haar oordeel een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor zover de vorderingen wel ontvankelijk zijn, heeft de raadsvrouw ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zich op het standpunt gesteld dat de schokschade moet worden afgewezen, omdat deze zorg vanuit de basisverzekering wordt vergoed. Ook de post ten aanzien van de zorgkosten moet worden afgewezen, omdat deze niet is onderbouwd met betalingsafschriften. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] moeten de cateringkosten worden afgewezen, nu het op de factuur genoemde bedrijf niet is ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en er geen betalingsbewijs van deze kosten aanwezig is.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
7.3.1 De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 25.727,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 727,50 aan materiële schade, € 20.000,00 aan immateriële schade alsmede € 5.000,00 aan nader te onderbouwen schade voor een eventueel hoger beroep.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post schokschade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien zij op grond van het voorliggend dossier niet naar objectieve maatstaven kan vaststellen dat er bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende bekend is over de – door de raadsvrouw van de verdachte betwiste – deskundigheid van de registertherapeut, wiens verklaring ter onderbouwing van de schokschade bij de vordering van de benadeelde partij is gevoegd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde zorgkosten in het kader van de behandeling door voornoemde registertherapeut, is de rechtbank van oordeel dat deze gemotiveerd zijn betwist door de raadsvrouw van de verdachte en namens de benadeelde partij onvoldoende zijn onderbouwd. Zo ontbreken facturen voor de in de verklaring van de registertherapeut genoemde consulten. Gelet op het voormelde, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze betrekking heeft op voornoemde zorgkosten. Ook hiervoor geldt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post medische verschotten ter hoogte van € 75,00, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3.6 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 25 augustus 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.3.2 De schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde partij 1]
De verdachte zal voor de onder 3.6 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 75,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde partij 1] .
7.3.3 De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 27.603,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 2.603,00 aan materiële schade, € 20.000 aan immateriële schade alsmede € 5.000,00 aan nader te onderbouwen schade voor een eventueel hoger beroep.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post schokschade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, gelet op hetgeen zij reeds heeft overwogen omtrent deze post onder 7.3.1 van dit vonnis. Naar het oordeel van de rechtkomt is hetgeen daarover reeds is overwogen van overeenkomstige toepassing op de post zoals deze is gevorderd door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] . De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde zorgkosten in het kader van de behandeling door voornoemde registertherapeut, welke post en onderbouwing eveneens overeenkomt met de post en onderbouwing zoals die is geformuleerd in de vordering van [benadeelde partij 1] , zal de rechtbank deze overeenkomstig hetgeen reeds onder 7.3.1 is overwogen niet-ontvankelijk verklaren. Vervolgens zal de rechtbank, voor zover deze betrekking heeft op de post van cateringkosten, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van deze post gemotiveerd is betwist door de raadsvrouw van de verdachte en namens de benadeelde partij in zoverre onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan deze delen van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post medische verschotten ter hoogte van € 75,00, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3.6 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 25 augustus 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.3.4 De schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde partij 2]
De verdachte zal voor de onder 3.6 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 75,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde partij 2] .
7.3.5 De vordering van de gezamenlijke erfgenamen van [slachtoffer]
Ten slotte hebben de gezamenlijke erfgenamen van [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen een schadevergoeding van € 8.028,62, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3.6 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 25 augustus 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.3.6 De schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de gezamenlijke erfgenamen van [slachtoffer]
De verdachte zal voor de onder 3.6 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij (de gezamenlijke erfgenamen) aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.028,62, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van de gezamenlijke erfgenamen van [slachtoffer] .
8 De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 307 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
9 De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 20 (TWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 4 (VIER) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
-
zich gedurende de proeftijd meldt bij het Leger des Heils Midden Nederland aan de Zeehaenkade 30, 3526 LC te Utrecht of een andere door de reclassering aan te wijzen adres en op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht en daarbij:
-
de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is;
-
de reclassering inzage geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
-
zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
-
meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
en
- zich – indien dat tijdens de proeftijd noodzakelijk is en de veroordeelde daarmee instemt – voor een time-out laat opnemen door een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of door een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de veroordeelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
en
- niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zal afreizen, zonder daaraan voorafgegane toestemming van de reclassering;
en
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen in een forensische verslavingskliniek, althans een soortgelijke intramurale instelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven. De opname start direct na detentie en het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
en
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering in samenspraak met de kliniek die hiertoe een woonprofiel opstelt, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld. Het verblijf duurt zo lang de reclassering dat nodig acht;
en
- zich gedurende de proeftijd inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
en
- gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van harddrugs, cannabis en alcohol. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
-
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 75,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 augustus 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde partij 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde partij 1] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 75,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald*,*ten behoeve van [benadeelde partij 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 75,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 augustus 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde partij 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde partij 2] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 75,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald*,*ten behoeve van [benadeelde partij 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
de vordering van de benadeelde partij gezamenlijke erfgenamen van [slachtoffer] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij (te weten [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 1] ) toe tot een bedrag van € 8.028,62 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 augustus 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan de gezamenlijke erfgenamen van [slachtoffer] (te weten [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 1] );
de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de gezamenlijke erfgenamen van [slachtoffer] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.028,62, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald*,*ten behoeve van de gezamenlijke erfgenamen van [slachtoffer] (te weten [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 1] );
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 75 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Zandbergen, voorzitter, mr. T.A.B. Mentink, rechter, mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.D. Jongen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2025.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Hij op of omstreeks 25 augustus 2023 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- die [slachtoffer] vanaf de Pletterijkade en/of de Uilebomen en/of de Boomsluiterskade in het water te duwen en/of trekken, althans die [slachtoffer] te duwen en/of aan die [slachtoffer] te trekken, althans een beweging te maken met/tegen het lichaam van die [slachtoffer] terwijl die
dichtbij de waterrand stond als gevolg waarvan die [slachtoffer] te water is geraakt,
-
terwijl hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] niet kon zwemmen,
-
terwijl hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] extreem dronken was en/of
-
( vervolgens) weg te gaan en die [slachtoffer] in het water achter te laten zonder te controleren hoe het met hem ging of hulp te verlenen, danwel in te schakelen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 augustus 2023 te ’s-Gravenhage roekeloos, in elk geval grovelijk, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig
- vanaf de Pletterijkade en/of de Uilebomen en/of de Boomsluiterskade [slachtoffer] in het water heeft geduwd en/of getrokken, althans die [slachtoffer] heeft geduwd en/of aan die [slachtoffer] heeft getrokken, althans een beweging te maken met/tegen het lichaam van die [slachtoffer] terwijl die dichtbij de waterrand stond als gevolg waarvan die [slachtoffer] te
water is geraakt,
-
terwijl hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] niet kon zwemmen,
-
terwijl hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] extreem dronken was en/of
-
( vervolgens) weg is gegaan en die [slachtoffer] in het water achter heeft gelaten zonder te controleren hoe het met hem ging of hulp te verlenen, danwel in te schakelen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden;