ECLI:NL:RBDHA:2025:17366 - Rechtbank Den Haag - 11 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
beschikking
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/677752 / HA RK 24-680
Beschikking van 11 september 2025
in de zaak van
-
**[verzoekster]**in haar hoedanigheid van bewindvoerder-vertegenwoordiger naar Belgisch recht van [naam 1] , wonende te [plaats 1] , België, en [naam 2] , wonende te [plaats 2] België,
-
**[verzoeker]**in zijn hoedanigheid van voogd ad hoc-vertegenwoordiger naar Belgisch recht van [naam 3] en [naam 4] , beiden wonende te [plaats 2] , België,
verzoekers, advocaten mrs. M.P.M. Verstappen en C.C.G. van Dooren te Eindhoven,
tegen
1 STICHTING [verweerster 1] te [vestigingsplaats] ,
-
[verweerster 2] B.V. te [vestigingsplaats] ,
-
[verweerster 3] B.V. te [vestigingsplaats]
-
[verweerder 1] te [woonplaats 1] ,
-
[verweerder 2] te [woonplaats 2] ,
-
[verweerder 3] te [woonplaats 3] ,
verweerders/belanghebbenden, advocaten mrs. F.C. van Spengler en S.S. Mollova te Voorburg.
Verzoekster 1 wordt aangeduid als [verzoekster] , verzoeker 2 als [verzoeker] Verzoekers worden gezamenlijk aangeduid als de bewindvoerders. Verweerders/belanghebbenden worden respectievelijk aangeduid als [verweerster 1] , [verweerster 2] , [verweerster 3] , [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] . Verweerders worden gezamenlijk aangeduid als de [verweerders]
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2. Op 28 april 2025 is een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij zijn door [verzoekster] spreekaantekeningen overgelegd.
1.3. Nadien zijn de volgende stukken ontvangen:
1.4. Op 21 mei 2025 heeft voortgezette behandeling plaatsgevonden via Teams. Nadien is nog ontvangen: de e-mail van 12 juni 2025 van [verzoekster]
1.5. De uitspraak is na enkele uitstellen uiteindelijk bepaald op vandaag.
2 De feiten
2.1. Op 17 februari 2017 heeft de heer [erflater] (hierna: erflater) [verweerster 1] opgericht. De aandelen in de holdingmaatschappijen [verweerster 2] en [verweerster 3] en diverse schuldvorderingen op deze vennootschappen zijn ingebracht in [verweerster 1] die daarvoor certificaten heeft uitgegeven. [verweerster 1] is aldus enig aandeelhouder van [verweerster 2] en [verweerster 3] en crediteur van gecertificeerde vorderingen. Deze holdingmaatschappijen zijn op hun beurt weer enig aandeelhouder en (middellijk) bestuurder van andere dochter- en kleindochter-vennootschappen die tezamen de [bedrijfsnaam] vormen. Bij oprichting van [verweerster 1] bestond het bestuur uit erflater en [verweerder 1] . Via [verweerster 1] zouden de vruchten uit het door erflater opgebouwde vermogen ten goede moeten komen aan zijn echtgenote, dochter en de drie kleinkinderen. Op 21 februari 2017 is erflater overleden. Sinds 28 november 2018 bestaat het bestuur van [verweerster 1] uit [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] .
2.2. [verweerster 1] heeft certificaten A, B, C en D uitgegeven. Certificaten A en B betreffen de aandelen van de holdingmaatschappijen, certificaten C en D betreffen de schuldvorderingen op de holdingmaatschappijen. Deze certificaten, dan wel het vruchtgebruik daarvan, zijn door middel van een schenkingsakte en het testament van 17 februari 2017 door erflater toegekend aan: [naam 1] en [naam 2] (de echtgenote respectievelijk de dochter van erflater; verder te noemen: [naam 1] , respectievelijk de dochter), voor wie [verzoekster] optreedt als bewindvoerder-vertegenwoordiger naar Belgisch recht), aan [naam 3] en [naam 4] (kleindochters van erflater: [naam 3] respectievelijk [naam 4] , voor wie mr. [verzoeker] optreedt als voogd ad hoc-vertegenwoordiger naar Belgisch recht) en aan [naam 5] ( [naam 5] , kleinzoon van erflater). [naam 3] en [naam 4] zijn nog minderjarig; [naam 5] is inmiddels meerderjarig.
2.3. Krachtens de schenkingsakte zijn de schenkingen van erflater aan [naam 1] , dochter en kleinkinderen onder bewind gesteld. Dit geldt eveneens voor de krachtens het testament gelegateerde goederen aan [naam 1] , zijn dochter en kleinkinderen. Als bewindvoerder is telkens [verweerder 1] aangewezen.
2.4. Bij beschikking van 22 januari 2019 van het Vredegerecht van het [kanton] , België (hierna: het Vredegerecht) is [verzoekster] als bewindvoerder van [naam 1] aangesteld. Bij beschikking van 18 juli januari 2019 van het Vredegerecht is [verzoekster] als bewindvoerder van de dochter aangesteld. Bij beschikking van 16 april 2019 van het Vredegerecht is [verzoeker] als voogd ad hoc-vertegenwoordiger over de kleinkinderen van erflater aangesteld. Omdat kleinzoon [naam 5] inmiddels meerderjarig is, is de ad-hocbewindvoering over hem geëindigd.
2.5. Op verzoek van de bewindvoerders heeft het Vredegerecht bij beschikking van 4 november 2019 een bedrijfsrevisor aangewezen om de bewindvoerders bij te staan in hun opdracht en meer specifiek met het oog op de vereffening en verdeling van de nalatenschap van erflater. Op 9 oktober 2020 heeft de bedrijfsrevisor verslag uitgebracht aan het Vredegerecht. Daarin heeft de bedrijfsrevisor onder meer geconcludeerd dat het hem, ondanks constructieve gesprekken met de leden van de raad van het bestuur van [verweerster 1] , niet duidelijk is of het bestuur nog steeds handelt in belang van de certificaathouders als gevolg van mogelijke belangenconflicten.
2.6. Bij beschikking van 14 maart 2023 van het Vredegerecht is [verzoekster] gemachtigd om [naam 1] in rechte te vertegenwoordigen als eiser in een procedure in Nederland. Bij beschikking van 28 maart 2023 van het Vredegerecht is aan [verzoeker] eenzelfde machtiging verleend ten aanzien van [naam 3] en [naam 4] .
3 Het verzoek
3.1. De bewindvoerders verzoeken de rechtbank: I. De [verweerders] te bevelen binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking een afschrift te verstrekken van:
betreffende [verweerster 1] en de Raad van bestuur (hierna: RvB):
betreffende [verweerster 2] en [verweerster 3] :
Betreffende het pand aan de [straatnaam] in Den Haag:
- een overzicht van de schulden die op dit pand drukken en informatie met betrekking tot de voorgenomen verkoop en de stand van zaken van een eventuele verkoop;
Betreffende betalingen aan de raad van bestuur (RvB) van [verweerster 1] :
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat de [verweerders] in gebreke blijven om aan deze verplichting te voldoen;
II. althans subsidiair tot het verlenen van inzage in voorgenoemde stukken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat de [verweerders] in gebreke blijven om aan deze verplichting te voldoen.
3.2. Daartoe voeren de bewindvoerders het volgende aan. Erflater was de oprichter van de [bedrijfsnaam] . Voor zijn overlijden heeft erflater [verweerster 1] opgericht, schenkingen gedaan en een testament opgesteld, met als doel het financieel verzorgd achterlaten van zijn echtgenote, dochter en kleinkinderen. Het vermoeden bestaat echter dat door de [verweerders] niet wordt gehandeld in overeenstemming met deze wil van erflater, door het niet of gebrekkig behartigen van de belangen van de familieleden van erflater. De bewindvoerders hebben daarom informatie opgevraagd over de gang van zaken binnen [verweerster 1] , maar op deze verzoeken wordt slechts gedeeltelijk of helemaal niet gereageerd. Het contact met [verweerder 1] en de overige bestuurders verloopt moeizaam. Door de onwil om informatie te verstrekken die van belang is voor de familieleden van erflater is wantrouwen ontstaan jegens het bestuur van [verweerster 1] . Het rapport van de door het Vredegerecht aangestelde bedrijfsrevisor heeft de twijfels of de belangen van de familieleden van erflater wel voldoende worden behartigd door het huidige bestuur van [verweerster 1] versterkt. De praktijk wijst uit dat [verweerster 1] eenzijdige besluiten neemt, zoals het verlagen van de van de rente op de vordering van [verweerster 1] , het staken van betalingen van deze rente en het verhogen van toelages aan bestuurders van [verweerster 1] . Daarbij komt de dubbelrol die [verweerder 1] heeft als zowel bestuurder van [verweerster 1] , van [verweerster 2] en [verweerster 3] , en gevolmachtigde voor meerdere (klein)dochtervennootschappen. Deze omstandigheid brengt naar mening van de bewindvoerders een belangenconflict met zich in het kader van bestuurdersbezoldigingen, verlagen van rente en toekenning van dividenden. Gelet op de behoefte aan informatie over de gang van zaken binnen [verweerster 1] en de weigerachtige houding van het bestuur van [verweerster 1] om de bewindvoerders te informeren, zien de bewindvoerders geen andere mogelijkheid dan zich te wenden tot de Nederlandse rechter met onderhavig verzoek.
3.3. De [verweerders] voeren verweer tegen het verzoek. Dat verweer wordt hierna, voor zover relevant, besproken.
4 De beoordeling
4.1. Voor zover verweerders bepleiten dat de bewindvoerders in dit geding niet als verzoekers kunnen optreden bij gebreke van aan daartoe strekkende wettelijke taak en bevoegdheid, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Dat [verzoekster] die bevoegdheid niet zou hebben, hebben verweerders niet behoorlijk beargumenteerd. Voor zover over [verzoeker] wordt aangedragen dat hij alleen bevoegd zou zijn een vordering (of verzoek) in rechte in te stellen (te doen) als hij handelt tezamen met [verweerder 1] , acht de rechtbank dat verweer niet terecht. Een belangrijk element in het standpunt van verzoekers is dat er sprake is van een (potentieel) tegenstrijdig belang bij [verweerder 1] , omdat hij [verweerster 1] -bestuurder is en tegelijkertijd in feite (al of niet indirect) de scepter zwaait in [verweerster 2] en [verweerster 3] en de daaronder liggende vennootschappen. Op basis van deze – zeker niet ogenschijnlijk evident ongegronde – observatie kan van [verzoeker] niet verlangd worden dat hij bij een poging in rechte in het belang van de minderjarigen, wier (vermogensrechtelijke) belangen hij geacht wordt te behartigen, inlichtingen te verkrijgen van [verweerster 1] en de gelieerde vennootschappen, samen met [verweerder 1] optrekt. Voor zover dat wel het (wettelijk) uitgangspunt zou zijn geldt dat [verweerder 1] en de overige verweerders zich daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kunnen beroepen.
Onverminderd vruchtgebruik van [naam 1] en dochter?
4.2. Verweerders betogen dat het vruchtgebruik van [naam 1] en de dochter is komen te vervallen als gevolg van een vervalclausule in het testament van de erflater. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verzoekers op goede gronden, op basis van een onderbouwing van notaris [naam 6] (productie 34), aangetoond dat het vruchtgebruik onverminderd in stand is.
Kenmerken van de rechtspositie van de certificaathouders
4.3. De bewindvoerders vertegenwoordigen certificaathouders C en D: [naam 1] en de dochter zijn vruchtgebruikers van de certificaten C en D; [naam 3] en [naam 4] hebben de ‘bloot eigendom’ van dezelfde certificaten. Deze certificaten geven een recht op de (vruchten van de) twee vorderingen, meer precies 50% van de vordering op [verweerster 2] (circa 4,9 miljoen euro) en 50% van de vordering op [verweerster 3] (circa 2,5 miljoen euro). Terecht wijzen verweerders er met enige nadruk op dat er geen sprake is van certificaten die aan aanspraak geven op uitkering van gerealiseerde winsten door [verweerster 2] en [verweerster 3] en hun dochtervennootschappen: het gaat om certificaten op schuldvorderingen, niet om certificaten van aandelen.
4.4. Hoewel ook voor certificaathouders van een schuldvordering van belang kan zijn op de hoogte te blijven van het financiële wel en wee van de debiteur omdat de kredietwaardigheid van belang is voor de continuïteit van de rentebetalingen en (uiteindelijk) de terugbetaling van de schulden, is de positie duidelijk anders dan die van certificaathouders (al of niet met vergaderrecht) op aandelen. Voor laatstgenoemden zijn de aan de certificaten ontleende aanspraken op de uitkering van winsten direct afhankelijk van de (resultaten van de) bedrijfsvoering van de rechtspersonen met wier uitgegeven aandelen de rechten van de certificaathouders rechtstreeks zijn verbonden. Certificaathouders van aandelen hebben bijvoorbeeld – onder zekere voorwaarden – het enquêterecht in relatie tot de kapitaalvennootschap, zie artikel 2:346 BW. Het informatierecht van certificaathouders is – afhankelijk van de omstandigheden waarin die certificaathouders zich tot (de leiding van) [verweerster 1] en de kapitaalvennootschap wier aandelen gecertificeerd zijn, verhouden – in de rechtspraak ook erkend, zie bijvoorbeeld Gerechtshof Amsterdam (OK) 14 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:328, (Steenfabriek De Rijswaard). Verzoekers kunnen zich niet zonder meer beroepen op eenzelfde (voorwaardelijk) informatierecht ontleend aan het bepaalde in artikel 2:8 BW, tenzij een dergelijk informatierecht is overeengekomen; van dat laatste is niet gebleken.
4.5. Kenmerkend voor de situatie waarin verzoekers ( [naam 1] en de dochter) zich bevinden is dat erflater een structuur heeft opgetuigd waarin de revenuen van de familievennootschap in de toekomst binnen de familie blijven, zijn kleinzoon [naam 5] een leidende rol is toebedacht, maar [naam 1] , de dochter en [naam 3] en [naam 4] zijn op afstand geplaatst doordat zij certificaathouders van schuldvorderingen zijn ( [naam 3] en [naam 4] ) respectievelijk vruchtgebruikers van die certificaten zijn ( [naam 1] en dochter). Vooralsnog zijn de teugels van de onderneming in handen gegeven aan [verweerder 1] , die bestuurder is van [verweerster 1] , en het bestuur voert over [verweerster 2] en [verweerster 3] en de onderliggende vennootschappen. De medebestuurders in [verweerster 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] , zijn (conform de statutaire regeling in [verweerster 1] ) benoemd door [verweerder 1] ; op de samenstelling van het bestuur hebben verzoekers geen enkele invloed.
4.6. Per saldo betekent dit dat [verweerder 1] een sleutelrol vervult in de (familie)vennootschap, doordat de erflater voor [verweerder 1] de ruimte heeft gecreëerd in [verweerster 1] en de vennootschappen (mede) de scepter te zwaaien. Voor het behartigen van de belangen van [naam 1] , de dochter, [naam 3] en [naam 4] is in de governance van [verweerster 1] geen voorziening getroffen bijvoorbeeld door hen invloed te geven op de samenstelling van het [verweerster 1] -bestuur.
4.7. Verzoekers wijzen er in het bijzonder op dat de certificaten recht geven op de betaling van de rente die [verweerster 2] en [verweerster 3] verschuldigd zijn over de geldvorderingen van [verweerster 1] , maar dat de hoogte van de rente krachtens de geldleningsovereenkomst van tijd tot tijd kan worden bijgesteld, en in feite ook is bijgesteld doordat deze van 4% naar 2% is verlaagd, welke verlaging direct een aanzienlijk gevolg heeft voor de hoogte van de inkomsten die de vruchtgebruikers ontvangen. Wat verzoekers vooral problematisch vinden is dat [verweerder 1] , als [verweerster 1] -bestuurder, een dubbelrol vervult doordat hij ook (direct of indirect) verantwoordelijk is voor het bestuur van de beide holdings en de onderliggende vennootschappen. Zo is er sprake van (kan er sprake zijn van) een tegenstrijdig omdat hij als bestuurder van de vennootschappen belang kan hebben bij betaling van een zo laag mogelijke rente op de beide schuldvorderingen. Een soortgelijk tegenstrijdig belang kan bestaan bij de beide andere [verweerster 1] -bestuurders voor zover deze ook werkzaam zijn in of voor een van de vennootschappen in de groep; of dat zo is, is de rechtbank niet geheel duidelijk. Of de aanwezigheid van dat (potentieel) tegenstrijdig belang heeft geleid tot benadeling kan de rechtbank niet beoordelen en staat in deze procedure ook niet centraal. Wel is voor te stellen dat de bewindvoerders (ten minste) vraagtekens plaatsen bij deze gang van zaken.
4.8. Verzoekers menen, mede tegen de achtergrond van het voorgaande, dat zij onvoldoende geïnformeerd worden over de gang van zaken in [verweerster 1] en de vennootschappen. Hun op 843a Rv (oud) gebaseerde verzoek strekt ertoe dat zij informatie ontvangen opdat zij zich zelf een beeld kunnen vormen over de wijze waarop [verweerster 1] en de vennootschappen worden geleid en hoe er met hun belangen rekening wordt gehouden, en of maatregelen getroffen moeten worden die ertoe leiden dat de behartiging van hun belangen in de toekomst beter plaats vindt.
4.9. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestuur van [verweerster 1] onder de geschetste omstandigheden een zekere ruimhartigheid te betrachten ten aanzien van de verstrekking van informatie. Tegenover de certificaathouders B en C is de grondslag daarvoor het bepaalde in artikel 2:8 BW, tegenover de vruchtgebruikers zo nodig op grond van het bepaalde in artikelen 6:2 en 6:248 BW. De rechtbank kan niet overzien of en waarom de informatieverstrekking tegenover de bewindvoerders niet goed verloopt. Het onder de gegeven omstandigheden aan de bewindvoerders toekomende recht op informatie kan bestaan in een aanspraak op afgifte van of inzage in bescheiden. Het gaat erom dat de bewindvoerders in staat worden gesteld te beoordelen of hun belangen voldoende gediend worden en om zich een beeld te vormen of voldoende wordt gewaakt over het behoud van de onderliggende vorderingsrechten (de vorderingen op [verweerster 2] en [verweerster 3] ). De informatieaanspraken die verzoekers toekomen gaan echter niet zover als die van de eerder genoemde certificaathouders van aandelen ten opzichte van de kapitaalvennootschappen: de relatie van [naam 1] , de dochter en de certificaathouders B en C tot de kapitaalvennootschappen is nu eenmaal anders van aard, zij staan op grotere afstand van [verweerster 2] en [verweerster 3] en de onderliggende vennootschappen en de activiteiten in die vennootschappen.
Beoordelingskader exhibitieverzoek
4.10. Het gaat verzoekers in dit geding om inzage, afschrift of uittreksel, gebaseerd op artikel 843a Rv (oud), van specifieke bescheiden. Het verzoek is ingediend op 24 december 2024 en dient dus te worden beoordeeld aan de hand van de op dat moment geldende wetgeving. Het recht op (kort gezegd) inzage is er wanneer:
Artikel 843a lid 4 Rv bepaalt dat degene die de stukken tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft niet gehouden is aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Beoordeling exhibitieverzoek
4.11. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van verzoekers gedeeltelijk kan worden toegewezen. Dat oordeel wordt hierna aan de hand van de cumulatieve eisen van artikel 843a Rv (oud) nader toegelicht.
4.12. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een rechtmatig belang bij (een deel van) de verzochte informatie. Het verweer van de [verweerders] dat het inzageverzoek een fishing expedition betreft om slechts loos geuite vermoedens te onderbouwen wordt gepasseerd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verzoekers voldoende concreet gemaakt waarom ze de indruk hebben dat hun belangen als certificaathouders/vruchtgebruikers niet in voldoende mate gediend worden door [verweerster 1] . Daartoe hebben verzoekers naar voren gebracht waarop hun stellingen berusten dat zowel zij als de door het Vredegerecht aangewezen bedrijfsrevisor vraagtekens hebben bij: ten eerste de economische noodzaak voor de door [verweerster 1] doorgevoerde renteverlaging, ten tweede de vermoedens dat de bestuurders van [verweerster 1] ten onrechte en ten koste van de certificaathouders te veel uren schrijven en daarmee een te ruime bestuurdersbezoldiging ontvangen en ten derde dat er sprake is van een mogelijk tegenstrijdig belang door de dubbelrol van [verweerder 1] . Verzoekers hebben daarom naar het oordeel van de rechtbank een rechtmatig belang bij informatie die hen in staat stelt om na te gaan of de belangen van de certificaathouders B en C en de vruchtgebruikers daarvan voldoende worden behartigd binnen [verweerster 1] . Dat rechtmatig belang strekt zich verder uit dan de stukken waar de bewindvoerders volgens de [verweerders] recht op hebben blijkens de oprichtingsakte van [verweerster 1] . Op welke stukken de bewindvoerders recht hebben wordt hierna besproken.
4.13. Naar het oordeel van de rechtbank is dat rechtmatig belang er niet waar het gaat om de RC-vorderingen die [naam 1] heeft op [verweerster 2] en [verweerster 3] . Ten aanzien van deze vorderingen is [naam 1] aan te merken als een ‘gewone’ crediteur die geen bijzondere relatie heeft met [verweerster 1] . Als crediteur van beide vennootschappen zijn er geen bijzondere feiten of omstandigheden aangedragen die dat rechtmatig belang kunnen verschaffen. Evenmin is dat er waar het het pand aan de [straatnaam] betreft.
4.14. Naar het oordeel van de rechtbank zijn verzoekers partij bij de rechtsbetrekking waar de stukken op zien. Die rechtsbetrekking bestaat tussen de certificaathouders B en C en de vruchtgebruikers. Die rechtsbetrekking krijgt mede gestalte door de zojuist aan de orde gekomen maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
4.15. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen verzoekers in het licht van het voorgaande en met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid jegens [verweerster 1] aanspraak maken op afschriften van:
-
documentatie waaruit blijkt hoe het bestuur van [verweerster 1] c.q. leden van het bestuur van [verweerster 1] invulling hebben gegeven aan hun zorgvuldigheidsplicht bij transacties of besluiten waarbij een tegenstrijdig belang speelde in de periode 1 januari 2017 tot en met heden, dat wil zeggen vastlegging van de beraadslagingen daarover;
-
een overzicht van (het verloop van) de rekeningen-courant van [naam 1] en de dochter met [verweerster 1] vanaf 1 januari 2017 tot en met heden;
-
een overzicht van alle arbeids- of managementcontracten die gesloten zijn tussen een of meer vennootschappen van de Van den Berg-groep en een of meer leden van het bestuur van [verweerster 1] ;
4.16. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het inzageverzoek ten delen, en alleen tegen [verweerster 1] , zal worden toegewezen. De rechtbank ziet aanleiding om aan deze veroordelingen tot afgifte van stukken dwangsommen te verbinden. Deze zullen worden gematigd en gemaximeerd als na te melden. De rechtbank zal, om [verweerster 1] voldoende tijd te geven om aan volledig aan haar verplichtingen te kunnen voldoen, de termijn voor afgifte vaststellen op vier weken na betekening van deze beschikking.
4.17. De verzoeken gericht tegen alle andere verweerders dan [verweerster 1] zullen worden afgewezen nu geen rechtsgrond bestaat voor een veroordeling van die verweerders tot afgifte.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1. gebiedt [verweerster 1] om binnen vier weken na betekening van deze beschikking aan de bewindvoerders afschriften te verstrekken van de stukken genoemd hierboven in paragraaf overweging 4.15;
5.2. bepaalt dat [verweerster 1] een dwangsom verbeurt van € 250,-- per dag dat zij in gebreke blijft met afgifte van enig afschrift, met een maximum van € 25.000,--;
5.3. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2025.
type: 2184