ECLI:NL:RBDHA:2025:17296 - Rechtbank Den Haag - 19 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.28654 (beroep) en NL25.28655 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: mr. N.F. van der Gouw).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1. Eiser heeft op 28 november 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 23 juni 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 5 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en mr. F. van den Berg, als waarneemster van eisers gemachtigde, deelgenomen. Ook de gemachtigde van verweerder was aanwezig. Als tolk is verschenen A. Baban.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
- Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en stelt de Palestijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft ondervonden met Hamas. Eiser had een tuktuk en was binnen zijn familie de enige die geld verdiende. De helft van de opbrengsten moest eiser afstaan aan Hamas onder de noemer belasting. Ook heeft Hamas eiser drie keer opgepakt en mishandeld. Eiser heeft hier littekens aan over gehouden. Bij terugkeer vreest eiser voor de oorlog en voor Hamas.
Het bestreden besluit
- Het asielrelaas van eiser bestaat volgens verweerder uit de volgende asielmotieven:
3.1. Verweerder vindt beide asielmotieven geloofwaardig. Verweerder vindt echter niet dat eiser vluchteling is zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Volgens verweerder is de uitsluitingsgrond van artikel 1(D) van dat verdrag niet op eiser van toepassing omdat hij geen bescherming of bijstand heeft genoten van de ‘United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East’ (hierna: UNRWA) kort voor of direct voorafgaand aan zijn asielaanvraag in Nederland. Ook vindt verweerder dat de geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden niet te herleiden zijn tot een van de gronden uit het Vluchtelingenverdrag.
Wat vindt eiser in beroep?
- Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn asielaanvraag en voert – kort samengevat – het volgende aan. Hij verzoekt allereerst om hetgeen hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen.
4.1. Verder heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat de uitsluitingsgrond van artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag niet op eiser van toepassing is. Eiser is Palestijn afkomstig uit Gaza en kan de bescherming van de UNRWA niet inroepen. Hij is daarom van rechtswege vluchteling op grond van de tweede volzin van artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder had de aanvraag dan alleen als kennelijk ongegrond mogen afwijzen als sprake zou zijn geweest van een bijzonder ernstig misdrijf.
4.2. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder ten onrechte de door eiser overgelegde documenten, waaruit blijkt dat hij persoonlijk problemen heeft met en vervolgd werd door Hamas, niet heeft meegenomen. Verweerder had nader door moeten vragen naar aanleiding van deze documenten, zeker nu de redenen voor vervolging volgens eiser te herleiden zijn tot het Vluchtelingenverdrag.
4.3. Ook betwist eiser dat hij een gevaar is voor de gemeenschap; hij wordt ten onrechte vanwege zijn psychische problemen als onberekenbaar gezien. Verweerder verwijst ten onrechte naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag
4.4. Voor het geval de rechtbank eiser niet volgt in het voorgaande -althans zo leest de rechtbank de brief van eiser van 25 juli 2025- voert eiser het volgende aan. Het opleggen van een signalering is niet nuttig nu deze maatregel niet in werking zal treden omdat eiser niet wordt uitgezet. Afgezien daarvan had de signalering niet opgelegd mogen worden omdat eiser geen inreisverbod opgelegd heeft gekregen
Wat is het oordeel van de rechtbank?
- De rechtbank beoordeelt of verweerder eisers aanvraag kon afwijzen als
kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank geeft eiser gelijk. Hieronder legt de rechtbank dat uit.
- De rechtbank overweegt allereerst dat door het in algemene zin herhalen en
inlassen van wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, zij niet kan afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Het enkel verwijzen naar argumenten in de zienswijze kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot de bespreking van de gronden die in beroep zijn aangevoerd.
Mocht verweerder vinden dat eiser geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag?
-
Ingevolge artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag zijn Palestijnse vreemdelingen die bescherming of bijstand genieten van de UNRWA uitgesloten van de vluchtelingenstatus.
[10] Is die bescherming of bijstand door de UNRWA echter opgehouden, dan hebben deze personen automatisch, ongeacht het asielrelaas, recht op de vluchtelingenstatus, uitzonderingen daargelaten[11] . Artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag heeft rechtstreekse werking.[12] Dit maakt dat in ieder asielbesluit getoetst dient te worden aan dit artikel. Indien dit artikel niet van toepassing is, dient alsnog getoetst te worden of de vreemdeling op basis van zijn asielrelaas een gegronde vrees heeft voor vervolging[13] . -
De rechtbank overweegt dat uit recente jurisprudentie volgt dat voor het antwoord op de vraag of de vreemdeling binnen de reikwijdte van artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag valt, niet zozeer doorslaggevend is of hij is geregistreerd bij de UNRWA, maar vooral of hij kort vóór het indienen van een asielverzoek daadwerkelijk bijstand van de UNRWA heeft ontvangen.
[14] Dit criterium volgt uit het arrest El Kott[15] van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin is bepaald dat de uitsluitingsclausule ook van toepassing is op diegenen die de bijstand daadwerkelijk hebben genoten kort vóór het indienen van een asielverzoek in een lidstaat. Indien de vreemdeling is geregistreerd bij de UNRWA, is dan ook onderzoek nodig naar de vraag of de vreemdeling daadwerkelijk bescherming van UNRWA heeft genoten.
8.1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de vraag of eiser daadwerkelijk bescherming van UNRWA heeft genoten. Verweerder heeft eiser slechts één keer, tijdens het aanmeldgehoor, bevraagd naar de bescherming van UNRWA. Op de vraag of eiser om bescherming heeft verzocht bij een VN-organisatie heeft eiser bevestigend geantwoord en gespecificeerd dat dat bij de UNRWA was.
-
Los van het nader onderzoek naar de bescherming door UNRWA zelf, draagt de rechtbank verweerder ook op om in het nieuwe besluit een standpunt in te nemen over welk moment het toetsingsmoment moet zijn voor de vraag of bescherming kort voor of direct voorafgaand aan een asielaanvraag is genoten. Verweerder dient daarbij te motiveren of dit in het geval van eiser zijn asielaanvraag in Griekenland of in Nederland is. Eiser heeft Gaza op 27 november 2020 verlaten
[20] en heeft op 2 februari 2021 in Griekenland een verblijfsvergunning asiel aangevraagd[21] . Op 17 maart 2021 heeft Griekenland eiser een tijdelijke verblijfsvergunning asiel verleend[22] . Eiser heeft vervolgens op 18 november 2023 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend. Op basis van het bovenstaande constateert de rechtbank dat eiser zijn eerste verzoek om internationale bescherming al in 2021 kenbaar heeft gemaakt toen hij in Griekenland asiel aanvroeg. Met inachtneming van het criterium dat voor toepassing van artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag iemand kort vóór het indienen van een asielverzoek in een lidstaat[23] bijstand van UNRWA moet hebben genoten, dient verweerder in het nieuwe besluit nader te onderbouwen welke asielaanvraag bepalend is voor het toetsingsmoment. -
In beroep heeft eiser verder aangevoerd dat uit de door hem overgelegde documenten volgt dat zijn persoonlijke problemen met Hamas aan het Vluchtelingenverdrag raken en dat verweerder die documenten ten onrechte niet heeft betrokken in de besluitvorming. De rechtbank is van oordeel dat het besluit inderdaad niet zorgvuldig tot stand is gekomen nu verweerder eiser ten onrechte niet heeft bevraagd over de door eiser overgelegde documenten en ze niet kenbaar bij de beoordeling zijn betrokken. Ter zitting heeft verweerder erkend dat in het nader gehoor geen vragen gesteld zijn over deze stukken maar gesteld dat deze wel zouden zijn betrokken in de besluitvorming. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. In het bestreden besluit wordt slechts herhaald wat eiser in de zienswijze heeft gesteld over de door hem overgelegde documenten.
[24] Verweerder gaat niet inhoudelijk in op die documenten en op welke wijze deze zijn betrokken in de besluitvorming. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de door eiser afgelegde verklaringen over zijn gestelde mishandeling[25] en de inhoud van de documenten, aanleiding had moeten zien om eiser hierover te bevragen tijdens het nader gehoor en in het voornemen en het besluit duidelijk kenbaar had moeten maken hoe deze documenten in de beoordeling zijn betrokken. Door dat na te laten, is naar het oordeel van de rechtbank ook op dit punt sprake van een zorgvuldigheidsgebrek. Met het standpunt van verweerder ter zitting is dit gebrek niet weggenomen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om dit gebrek te passeren. -
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Alleen daarom al is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit in aanmerking voor vernietiging, zonder dat de overige gronden van beroep nog bespreking behoeven. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder het antwoord op de vraag of eiser valt onder de toepassing van artikel 1(D) of op basis van een van de andere gronden een vluchtelingenstatus krijgt, relevant weet omdat dan voor een eventuele afwijzing van eisers asielaanvraag als kennelijk ongegrond op basis van de openbare orde, sprake moet zijn van een bijzonder ernstig misdrijf
[26] . -
De rechtbank zal verweerder opdragen om eiser binnen acht weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te horen waarbij de door eiser overgelegde documenten betrokken moeten worden en rekening gehouden moet worden met wat de rechtbank heeft overwogen onder rechtsoverwegingen 7. tot en met 10. De termijn waarbinnen verweerder daarna een nieuw besluit dient te nemen op eisers asielaanvraag, stelt de rechtbank vast op acht weken.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel.
[27] De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Verweerder moet eiser binnen acht weken opnieuw horen. Voorts moet verweerder binnen acht weken een nieuw besluit nemen op de aanvraag en daarbij rekening houden met deze uitspraak.[28] -
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
-
Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €2.721,-.
[29]
Beslissing
De rechtbank:
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.C. Bakx, griffier.
Deze beslissing in uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.
Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
Op grond van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Uitspraak van 2 januari 2025 van de rechtbank Zeeland-West-Braband, ECLI:NL:RBZWB:2025:15.
Op grond van paragraaf A4/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Zoals volgt uit paragraaf C2/7.10.3 van de Vc.
Uitspraak van 23 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9075.
Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening 2018/1861 (SIS-verordening).
Richtlijn 2008/115/EG.
Een asielaanvraag wordt dan afgewezen voor wat betreft de ‘a’-grond uit artikel 29, eerste lid, van de Vw. De toets aan de ‘b’-grond uit datzelfde artikel dient nog wel op de gebruikelijke wijze plaats te vinden.
Bijvoorbeeld wanneer sprake is van een andere uitsluitingsgrond, zoals artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
Zie ook artikel 12 van de Kwalificatierichtlijn (2011/95/EU).
Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1129, bevestigd in de uitspraak van 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3202.
Uitspraak van 19 december 2012, ECLI:EU:C:2012:826, r.o. 52.
Verslag van het gehoor aanmeldfase van 6 februari 2024, p. 12.
Idem.
WI 2021/13, p. 3, 8, 10.
WI 2021/13, p. 9.
Verklaring Hogere Autoriteit voor Stammenzaken van 13 juli 2021.
Dossierstuk 40 | Resultaat bevraging systeem obv biometrie, p. 2.
Idem.
Wat volgt uit het El Kott arrest, ECLI:EU:C:2012:826.
Bestreden besluit van 23 juni 2025, p. 2.
Verslag van het nader gehoor van 11 november 2024, p. 5.
Op grond van paragraaf C2/7.10.3 van de Vc.
Op grond van artikelen 3:46 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank geeft hierbij toepassing aan artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.
1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.