ECLI:NL:RBDHA:2025:17012 - Onvoldoende motivering voor aanmerking EVRM-aanvraag als MVV-aanvraag - 16 september 2025
Uitspraak
Essentie
De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom een brief met een verzoek om verblijf op grond van artikel 8 EVRM is aangemerkt als een MVV-aanvraag. Een dergelijk verzoek is in beginsel een reguliere aanvraag als bedoeld in artikel 14 Vw, die rechtmatig verblijf kan opleveren.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23734
V-nummer: [nummer], (gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en
(gemachtigde: mr. P. Loijenga).
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van de vernieuwing van het vreemdelingendocument van eiseres. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
Procesverloop
- Eiseres heeft op 19 januari 2025 een aanvraag ingediend voor vernieuwing van haar vreemdelingendocument omdat de geldigheidsduur van haar document zou verlopen. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 13 maart 2025 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 mei 2025 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
Wat vinden partijen?
3. Op 19 januari 2025 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor vernieuwing van haar vreemdelingen identiteitsbewijs, deze aanvraag is op 13 maart 2025 afgewezen. De reden van de afwijzing is dat eiseres op dat moment niet, op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet (Vw), rechtmatig in Nederland verbleef. Eiseres meent dat dit niet klopt nu zij al op 13 juli 2023 een 8 EVRM
3.1. In het verweerschrift en tijdens de zitting is namens de minister toegelicht dat in het bestreden besluit ten onrechte geen aandacht is besteed aan de aanvraag die op 13 juli 2023 is gedaan. Omdat de aanvraag via een algemene brief is gedaan is de aanvraag niet als zodanig onderkend. Pas na het nemen van het bestreden besluit is de aanvraag opgepakt. Dit maakt volgens de minister de uitkomst in deze procedure echter niet anders. De aanvraag moet namelijk gezien worden als een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV). Een MVV aanvraag is een aanvraag als bedoeld in artikel 2k van de Vw en levert geen rechtmatig verblijf op zoals bedoeld in artikel 8 van de Vw. Eiseres heeft dus geen recht op een vreemdelingendocument, zij moet de uitkomst van de MVV aanvraag buiten Nederland afwachten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
-
Op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw heeft een vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist. Een 8 EVRM aanvraag is een reguliere aanvraag zoals bedoeld in artikel 14 van de Vw.
[2] Op grond van artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit blijft uitzetting in dit geval achterwege. -
De rechtbank is van oordeel dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag die eiseres met haar brief van 13 juli 2023 heeft gedaan enkel als een MVV aanvraag is bestempeld. Eiseres verbleef al in Nederland ten tijde van het indienen van de aanvraag en zij heeft niet het formulier
[3] ingevuld dat bedoeld is voor de MVV aanvraag. Verder blijkt uit de brief van 13 juli 2023 duidelijk dat zij verblijf bij haar kinderen op grond van artikel 8 EVRM wil. Zonder nadere motivering valt dan ook niet in te zien dat deze aanvraag enkel moet worden aangemerkt als een MVV TEV aanvraag en niet als een reguliere aanvraag als bedoeld in artikel 14 van de Vw. Gelet hierop bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Het besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet gelet op de aard van het gebrek geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen.
6.1. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
- Omdat beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht € 907,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden.
Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145.
Zie artikel 1.24 van het Vreemdelingenbesluit.