Artikel 3.1
1. Het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning anders dan bedoeld in het tweede lid alsmede het indienen van een aanvraag tot het wijzigen of verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft, tenzij:
a. de aanvraag naar het voorlopig oordeel van Onze Minister een herhaalde aanvraag betreft; of b. de aanvraag naar het voorlopig oordeel van Onze Minister kan worden afgewezen op de grond dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
2. Het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft, tenzij:
a. de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend nadat een eerdere opvolgende aanvraag definitief is afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, definitief niet-ontvankelijk is verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet of definitief als kennelijk ongegrond of als ongegrond is afgewezen met toepassing van artikel 30b of 31 van de Wet, en geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag; b. een eerdere aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 van de Wet en geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag; c. de vreemdeling die de aanvraag heeft ingediend, wordt overgeleverd of uitgeleverd hetzij aan een andere lidstaat uit hoofde van verplichtingen overeenkomstig een Europees aanhoudingsbevel of anderszins, hetzij aan internationale strafhoven of tribunalen; d. de vreemdeling die de aanvraag heeft ingediend, wordt overgeleverd of uitgeleverd aan een derde land; of e. de vreemdeling een eerste opvolgende aanvraag heeft ingediend louter teneinde de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen en de aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet.
3. De uitzonderingen, bedoeld in het tweede lid zijn niet van toepassing, indien uitzetting zou leiden tot een schending van het Vluchtelingenverdrag, Unierechtelijke verplichtingen, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of het Verdrag tegen foltering en andere wrede onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
4. Bij de beoordeling of sprake is van een aanvraag die louter is ingediend teneinde de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, worden alle omstandigheden van het geval betrokken, waaronder met name:
a. de termijn waarbinnen de vreemdeling zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kenbaar heeft gemaakt in het licht van zijn verklaringen hieromtrent; b. de omstandigheden waaronder de vreemdeling is aangetroffen dan wel zijn aanvraag kenbaar heeft gemaakt; c. of de vreemdeling in het Schengeninformatiesysteem ter zake van een inreisverbod gesignaleerd staat; d. de gestelde nationaliteit in het licht van de toepassing van artikel 30b, eerste lid, onder b van de Wet; e. de onderbouwing van de aanvraag.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop wordt beoordeeld of sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid en de wijze waarop een beslissing hieromtrent bekend wordt gemaakt.
Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd
ECLI:NL:RBDHA:2025:17558 - Opvolgende asielaanvraag: toch toetsing aan artikel 8 EVRM bij onthouden schorsende werking - 24 september 2025
De rechtbank oordeelt dat bij het besluit tot het onthouden van schorsende werking aan een opvolgende asielaanvraag, de minister op grond van artikel 3.1, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 wel degelijk moet nagaan of uitzetting leidt tot een schending van artikel 8 EVRM.
ECLI:NL:RBDHA:2025:15192 - Rechtbank Den Haag - 9 augustus 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:12163 - Rechtbank Den Haag - 9 juli 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:16748 - Rechtbank Den Haag - 10 september 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:16317 - Rechtbank Den Haag - 2 september 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:15089 - Rechtbank Den Haag - 13 augustus 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:14474 - Rechtbank Den Haag - 4 augustus 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:17212 - Herhaalde asielaanvraag vlak voor uitzetting misbruik van recht - 17 september 2025
De voorzieningenrechter oordeelt dat een opvolgende asielaanvraag, ingediend kort voor een geplande uitzetting, misbruik van recht kan zijn. Dit is het geval als er duidelijke aanwijzingen zijn dat de aanvraag enkel dient om het vertrek te frustreren, zoals het niet tijdig of onderbouwd indienen.
ECLI:NL:RBDHA:2025:17219 - Voorlopige voorziening afgewezen bij opvolgende asielaanvraag vlak voor uitzetting - 17 september 2025
De voorzieningenrechter wijst een verzoek om een voorlopige voorziening af. De opvolgende asielaanvraag, ingediend kort voor de geplande uitzetting en zonder onderbouwing, wordt beschouwd als een poging om het vertrek te frustreren, zoals bedoeld in artikel 3.1 Vreemdelingenbesluit en artikel 3.49 Voorschrift Vreemdelingen.
ECLI:NL:RBDHA:2025:17012 - Onvoldoende motivering voor aanmerking EVRM-aanvraag als MVV-aanvraag - 16 september 2025
De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom een brief met een verzoek om verblijf op grond van artikel 8 EVRM is aangemerkt als een MVV-aanvraag. Een dergelijk verzoek is in beginsel een reguliere aanvraag als bedoeld in artikel 14 Vw, die rechtmatig verblijf kan opleveren.
ECLI:NL:RBDHA:2025:11910 - Rechtbank Den Haag - 4 juli 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:11673 - Rechtbank Den Haag - 2 juli 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:17999 - Rechtbank Den Haag - 30 september 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:16896 - Niet-onderbouwde nieuwe feiten geen belemmering voor Dublin-overdracht - 12 september 2025
De voorzieningenrechter wijst een verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de asielzoeker zijn nieuwe stellingen, waaronder een zwangere vriendin en medische klachten, niet heeft onderbouwd. Zulke niet-onderbouwde feiten zijn niet relevant voor de rechtmatigheid van de voorgenomen overdracht aan Duitsland onder de Dublinverordening.