Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummers: NL25.26580 (beroep) en NL25.26850 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. C.G. Matze),

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het aanvullend besluit en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening.

1.1. Eiser heeft op 14 november 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 12 juni 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Op 16 juni 2025 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.

1.2. Eiser heeft zowel tegen het bestreden besluit (NL25.26580) als ook tegen het aanvullend besluit (NL25.26849) beroep ingesteld bij de rechtbank. Ter zitting heeft eiser het beroep tegen het aanvullend besluit ingetrokken omdat het beroep tegen het bestreden besluit van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van dat besluit[1]. Voorts heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL25.26850).

1.3. De rechtbank heeft het beroep (NL25.26580) en het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.26850) op 17 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Als tolk is verschenen M. Diallo.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

Het asielrelaas

  1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2000, heeft de Mauritaanse nationaliteit en behoort tot de [bevolkingsgroep] bevolkingsgroep. Eiser heeft – kort samengevat – het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Hij is gevlucht omdat hij voor zijn leven vreest in Mauritanië waar mensen worden gedood vanwege hun huidskleur of lang worden opgesloten. Eiser had geen vaste baan en kreeg heel weinig betaald. Eiser heeft veel onrecht meegemaakt in Mauritanië vanwege zijn etniciteit. Zo is eisers geld meerdere keren afgenomen toen hij op weg was naar, of terug kwam van, zijn werk en werd hij geslagen of opgepakt als hij geen geld had.

Het bestreden besluit

  1. Het asielrelaas van eiser bestaat volgens verweerder uit de volgende asielmotieven:

3.1. Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Dat eiser problemen heeft met de autoriteiten vindt verweerder niet geloofwaardig. De verklaringen van eiser over dit asielmotief vormen volgens verweerder geen samenhangend en aannemelijk geheel.[2] Verder vindt verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een vrees heeft voor vervolging[3] of reëel risico op ernstige schade loopt[4] bij terugkeer naar Mauritanië. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser verklaringen heeft afgelegd die zijn beoordeeld als kennelijk inconsequent en tegenstrijdig[5]. Verweerder heeft aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.[6]

Het aanvullend besluit

  1. Op 16 juni 2025 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen, waarin hij toelicht dat in het eerdere besluit van 12 juni 2025 per abuis ten onrechte is opgenomen dat eiser de uitspraak op zijn beroep in Nederland mag afwachten. Eiser mag de uitspraak niet in Nederland afwachten, maar kan de rechtbank wel vragen om een voorlopige voorziening.

Wat vindt eiser in beroep?

  1. Allereerst voert eiser aan dat het aanvullend besluit in strijd is met de Awb. Een aanvullende beschikking is volgens eiser geen bestaand rechtsfiguur nu de Awb dit begrip niet kent. De facto is een aanvullende beschikking een zelfstandige beschikking die moet voldoen aan de eisen van de Awb. In het geval van eiser is het aanvullende besluit een verslechtering van zijn rechtspositie, en daarom is er in juridische zin sprake van een intrekking of wijziging van de eerdere beschikking. Dit mag volgens eiser alleen onder strikte voorwaarden, maar aan die voorwaarden is volgens eiser niet voldaan. Met het uitbrengen van het aanvullend besluit is het bestreden besluit dan ook vernietigd of ingetrokken nu het in strijd is met de Awb. Verder vindt eiser dat de beschikking van 12 juni 2025 onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hij stelt dat zijn tweede asielmotief onjuist is omschreven, nu hij in Mauritanië wordt blootgesteld aan geweld, afpersing, slavernij en discriminatie vanwege zijn huidskleur en etniciteit, en omdat hij [etnische groep] is. Ook kan hij niet de bescherming inroepen van de autoriteiten. Volgens eiser onderbouwen de door hem overgelegde objectieve en deskundige bronnen zijn relaas over hedendaagse vormen van slavernij in Mauritanië, maar zijn deze ten onrechte niet door verweerder meegewogen. Daarbij is ook onvoldoende rekening gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden: hij is analfabeet, ongeschoold, spreekt geen Arabisch, en beschikt niet over het taalniveau en tijdsbesef om zeer precies te verklaren. Verder voert eiser aan dat de gehoren te kort en te sturend waren. Bovendien vonden deze plaats onder tijdsdruk en met beperkte beschikbaarheid van [bevolkingsgroep] -tolken. Hierdoor heeft eiser zijn verhaal niet volledig en in eigen woorden kunnen doen. Verweerder heeft daarom ten onrechte zijn verzoek om een aanvullend gehoor afgewezen. Eiser vindt dat zijn asielaanvraag dan ook onvolledig en onzorgvuldig is beoordeeld en dat is in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Daarnaast betwist eiser de geloofwaardigheidsbeoordeling en stelt hij dat zijn verklaringen worden ondersteund door externe bronnen over discriminatie en moderne slavernij in Mauritanië. Verweerder heeft ten onrechte aannames en stereotypen laten meewegen, in plaats van objectieve informatie.

Verder stelt eiser dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van vluchtelingschap, omdat hij gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege zijn ras en het behoren tot een bepaalde sociale groep, namelijk [groepsnaam] . Hij is meerdere keren slachtoffer geweest van mishandeling, afpersing en willekeurige arrestaties door autoriteiten en gewapende groepen, zonder enige mogelijkheid tot bescherming. Ook betoogt eiser dat hij bij terugkeer reëel risico loopt op onmenselijke behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Hij wijst erop dat de algemene landeninformatie en zijn ervaringen en individuele kenmerken onvoldoende zijn meegenomen in de risicobeoordeling. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder dan ook ten onrechte een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd nu deze in strijd zijn met het verbod op refoulement.[7] In dit kader verwijst eiser naar een uitspraak van 7 januari 2025 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond.[8] Hij verzoekt de rechtbank te bepalen dat hij niet kan worden uitgezet totdat de prejudiciële vragen van deze uitspraak over de ambtshalve refoulementbeoordeling door het Hof[9] zijn beantwoord. Tot slot voert eiser aan dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond omdat eiser geen inconsequente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

  1. Zoals eerder overwogen heeft het beroep tegen het bestreden besluit in deze zaak van rechtswege ook betrekking op het aanvullende besluit.[10] De rechtbank is van oordeel dat met artikel 6:19, eerste lid van de Awb de bevoegdheid van verweerder tot het wijzigen van een eerder genomen besluit is gegeven.[11] In de onderhavige zaak heeft verweerder gebruik gemaakt van deze bevoegdheid door het bestreden besluit te wijzigen met het aanvullend besluit. De beroepsgronden inhoudende dat het bestreden besluit moet worden geacht te zijn ingetrokken en het aanvullend besluit nietig is dan wel moet worden vernietigd, slagen daarom niet.

  2. Ter zitting heeft verweerder als reactie op de vragen van de rechtbank zich op het standpunt gesteld dat hij de asielaanvraag van eiser ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat de door eiser afgelegde verklaringen, die aanvankelijk als kennelijk tegenstrijdig werden aangemerkt, bij nader inzien niet als kennelijk inconsequent en tegenstrijdig kunnen worden beschouwd. Nu verweerder de aanvraag niet als kennelijk ongegrond had mogen afdoen, is het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en moet het worden vernietigd. Ook het aanvullend besluit komt voor vernietiging in aanmerking nu dat besluit een wijziging was van het eerder genomen besluit.

  3. Omdat de bestuursrechter het geschil zoveel mogelijk definitief beslecht[12], zal de rechtbank hierna onderzoeken of zij aanleiding ziet om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of dat zij aanleiding ziet om zelf in de zaak te voorzien.

Is het besluit zorgvuldig tot stand gekomen?

  1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om het door eiser aangevoerde asielmotief, namelijk dat hij slachtoffer is van slavernij, geweld en afpersing op basis van zijn etniciteit en huidskleur, als losstaand asielmotief te beoordelen.

9.1. Ten eerste waren er naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijke indicaties tijdens het aanmeldgehoor en het nader gehoor dat eiser zijn etnische achtergrond aanmerkt als oorzaak van zijn problemen. Eiser heeft verklaard dat hij tot de [bevolkingsgroep] bevolkingsgroep behoort en vreest voor zijn leven vanwege raciale discriminatie door de autoriteiten in Mauritanië. Op de vraag waarom eiser Mauritanië heeft verlaten, heeft eiser onder meer verklaard: “Ik ben gevlucht uit Mauritanië omdat ik vrees voor mijn leven. In mijn dorp heb ik gezien hoe mensen geschoten en gedood worden vanwege hun huidskleur.”[13] Tijdens het nader gehoor heeft eiser verklaard: “Het is ook het geweld tegen mij en mijn mensen, dit heeft mij gedwongen om het land te verlaten. Ik kan mijn huidskleur niet veranderen”.[14] Ook heeft eiser verklaard dat de autoriteiten hem en zijn familie herhaaldelijk lastigvielen, hun dieren in beslag namen en hen mishandelden vanwege hun etnische afkomst. Eiser kan geen bescherming krijgen, hij heeft daarover verklaard: “Het zijn Arabieren, je kan niet gaan klagen. De overheid ze werken overal. Zij onderdrukken je. Jij kan dan geen bescherming bij ze vragen. Zij zijn degene die het doen.”[15] Verder heeft eiser persoonlijke incidenten beschreven, waaronder dat hij meerdere keren heeft meegemaakt dat zijn geld werd afgepakt onderweg na het werk en dat hij werd mishandeld en werd opgepakt door de autoriteiten.[16] Op de vraag of juist eiser wordt gezocht door de autoriteiten, antwoordt hij: “Nee ik word niet gezocht. Maar ze hebben wel mensen die ze het meesten meenemen. Ik heb nooit een Arabier gezien. Ze nemen alleen mensen zoals ik.”[17] Op de vraag of hij bescherming kan vragen van de autoriteiten, heeft eiser tot slot verklaard: “Nee, ik ben een donker persoon. Dat doen we niet, we krijgen toch geen hulp.”[18]

9.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder tijdens het nader gehoor onvoldoende heeft doorgevraagd op deze verklaringen, ondanks duidelijke indicaties dat eiser zijn etnische achtergrond aanmerkt als oorzaak van zijn problemen. Zoals hierboven weergegeven heeft eiser daar op meerdere momenten op gewezen. Uit de Werkinstructie 2021/13 van de IND volgt dat er een samenwerkingsverplichting tussen de hoormedewerker en de vreemdeling bestaat en dat de hoormedewerker voldoende moet doorvragen.[19] De hoormedewerker luistert naar indicaties, zoals de verbanden tussen de verklaringen of ervaringen van de vreemdeling enerzijds en de gronden van asiel anderzijds.[20] In dat licht had het op de weg van verweerder gelegen, zeker ook gezien eisers alfabetisme, om door te vragen naar de problemen die eiser ervaarde vanwege zijn etnische afkomst, en eiser expliciet te vragen wat er met hem zou gebeuren als hij zou moeten terugkeren naar Mauritanië. Dat is niet gebeurd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn onderzoeksplicht heeft geschonden en dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is genomen.

9.3. Ten tweede volgt de rechtbank eiser in zijn stelling dat zijn verklaringen over de discriminatie en afpersing die hij heeft meegemaakt als zwarte Mauritaniër en zijn vrees voor vervolging, van belang zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag en gezien moeten worden als asielmotief. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verweerder beoordeelt de feiten en omstandigheden in het asielrelaas die verband houden met of relevant zijn voor de beoordeling of de vreemdeling te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade.[21] Als asielmotief moet worden aangemerkt de feiten en omstandigheden die voor de vreemdeling reden vormen voor het aanvragen van bescherming.[22] De verklaringen van eiser zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een asielmotief omdat eiser meermaals heeft verklaard dat hij problemen ondervindt als gevolg van discriminatie en systematische onderdrukking. Discriminatie vanwege etniciteit ziet op vervolgingsgronden zoals genoemd in het Vluchtelingenverdrag en vervolging in de zin van artikel 3 van het EVRM. Vluchtelingschap bestaat uit vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een sociale groep of politieke overtuiging.[23] Onder het begrip ras valt het aspect huidskleur.[24] Daarnaast kan discriminatie worden aangemerkt als daad van vervolging.[25] De stelling van verweerder dat eiser in Mauritanië op sociaal en maatschappelijk gebied kan functioneren, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft verklaard over de problemen die hij ondervindt als gevolg van zijn etniciteit als zwarte Mauritaniër. Hij heeft problemen met de autoriteiten, zowel in [plaats] als ook toen hij nog bij zijn ouders woonde in het binnenland, als gevolg van de positie van zwarte Mauritaniërs ten opzichte van Arabische Mauritaniërs.[26] Verweerder heeft deze feiten en omstandigheden ten onrechte niet als asielmotief aangemerkt. Dit asielmotief moet worden beoordeeld op geloofwaardigheid en, indien geloofwaardig, vervolgens op zwaarwegendheid. Bij die beoordeling had verweerder, als externe indicator voor de geloofwaardigheid van eisers verklaringen, ook meer acht moeten slaan op de door eiser ingeroepen landeninformatie. Deze beroepsgronden slagen.

  1. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De overige gronden van beroep behoeven geen verdere bespreking meer. De rechtbank zal verweerder opdragen om eiser binnen acht weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te horen waarbij rekening gehouden moet worden met eisers persoonlijke omstandigheden en met wat de rechtbank heeft overwogen onder rechtsoverwegingen 9. tot en met 9.3. De termijn waarbinnen verweerder daarna een nieuw besluit dient te nemen op eisers asielaanvraag, stelt de rechtbank vast op acht weken.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond omdat het besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel[27] en het zorgvuldigheidsbeginsel[28]. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en het aanvullend besluit. Verweerder moet eiser binnen acht weken opnieuw horen. Voorts moet verweerder binnen acht weken een nieuw besluit nemen op de aanvraag en daarbij rekening houden met deze uitspraak.[29]

  2. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen

van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

  1. Nu het beroep tegen zowel het bestreden besluit als het aanvullend besluit gegrond is, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €2.721,-.[30]

Beslissing

De rechtbank:

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.C. Bakx, griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Op grond van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.

Op grond van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e van de Vw.

Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw.

Op grond van artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM.

ECLI:NL:RBDHA:2025:139.

Het Hof van Justitie van de Europe Unie.

Op grond van artikel 6:19 van de Awb.

Zie Tekst en Commentaar Awb, commentaar op artikel 6:19 van de Awb, aantekening 1.

Zie artikel 8:41a van de Awb.

Verslag van het aanmeldgehoor van 18 november 2024, p. 8.

Verslag van het nader gehoor van 25 november 2024, p. 4.

Idem, p. 3.

Idem, p. 4.

Idem, p. 4, 6.

Idem, p. 6.

Idem.

Idem, p.8.

Werkinstructie (WI) 2024/6 Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel).

Zie paragraaf C1/4.2.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).

Zie artikel 1, sub a, tweede lid van het Vluchtelingenverdrag.

Zie artikel 3.37 eerste lid, aanhef en onder a, Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV).

Paragraaf C2/3.2.6 van de Vc.

Verslag van het nader gehoor van 25 november 2024, p. 3-4.

Op grond van artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb.

Op grond van artikel 3:2 van de Awb.

De rechtbank geeft hierbij toepassing aan artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.

1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.


Voetnoten

Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Op grond van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.

Op grond van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e van de Vw.

Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw.

Op grond van artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM.

ECLI:NL:RBDHA:2025:139.

Het Hof van Justitie van de Europe Unie.

Op grond van artikel 6:19 van de Awb.

Zie Tekst en Commentaar Awb, commentaar op artikel 6:19 van de Awb, aantekening 1.

Zie artikel 8:41a van de Awb.

Verslag van het aanmeldgehoor van 18 november 2024, p. 8.

Verslag van het nader gehoor van 25 november 2024, p. 4.

Idem, p. 3.

Idem, p. 4.

Idem, p. 4, 6.

Idem, p. 6.

Idem.

Idem, p.8.

Werkinstructie (WI) 2024/6 Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel).

Zie paragraaf C1/4.2.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).

Zie artikel 1, sub a, tweede lid van het Vluchtelingenverdrag.

Zie artikel 3.37 eerste lid, aanhef en onder a, Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV).

Paragraaf C2/3.2.6 van de Vc.

Verslag van het nader gehoor van 25 november 2024, p. 3-4.

Op grond van artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb.

Op grond van artikel 3:2 van de Awb.

De rechtbank geeft hierbij toepassing aan artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.

1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.