ECLI:NL:RBDHA:2025:12138 - Rechtbank Den Haag - 7 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL25.6451 en NL25.6456 V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
hierna tezamen: eisers, (gemachtigde: mr. J. Hemelaar)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Eisers hebben afzonderlijk beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op het door hen samen ingediende bezwaar tegen de afwijzing van de aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van verblijf als ‘familie- en gezinslid’ op grond van artikel 8 van het EVRM voor verblijf bij [referent] (referent).
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Overwegingen
-
De rechtbank neemt samenhang tussen de zaken van eisers aan, omdat zij de aanvragen voor verblijf bij hun zoon, referent, gelijktijdig hebben ingediend. Daarnaast hebben zij met behulp van dezelfde gemachtigde gezamenlijk bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 14 mei 2024 en met behulp van dezelfde gemachtigde op dezelfde dag de beroepen ingesteld.
-
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
-
Het bezwaarschrift is gericht tegen de primaire besluiten van verweerder van 14 mei 2024. Verweerder moet op grond van artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen negentien weken beslissen, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw vier weken. Verweerder heeft op 30 mei 2024 aan eisers verzocht om een verzuim te herstellen. Eisers kregen de gelegenheid tot 14 juni 2024 het verzuim te herstellen. Het verzuim is door eisers niet binnen deze termijn hersteld. De beslistermijn is op grond van artikel 7:10, tweede lid, van de Awb opgeschort van 31 mei 2024 tot 14 juni 2024. Daarnaast heeft verweerder eisers op 30 mei 2024 bericht dat hij op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb gebruik maakt van de mogelijkheid om de beslistermijn met zes weken te verdagen.
-
Uit het voorgaande volgt dat verweerder uiterlijk op 18 december 2024 had moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er besluiten zijn genomen op het bezwaar. Eisers hebben verweerder op 24 januari 2025 gezamenlijk rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 10 februari 2025 zijn de beroepen ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en de beroepen meer dan twee weken verstreken, zodat de beroepen tijdig zijn ingediend. De beroepen zijn kennelijk gegrond.
-
Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
-
De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023
[1] en naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024.[2] Omdat ook in reguliere zaken de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en deze niet zonder meer mag worden opgeofferd aan de voorgeschreven snelheid, is er echter geen aanleiding om in zaken die betrekking hebben op een reguliere mvv-aanvraag anders te oordelen. In deze zaak die gaat over een bezwaar tegen een beslissing op een dergelijke aanvraag, ziet de rechtbank geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen. -
Bij het bepalen van de nadere beslistermijn ten aanzien van een aanvraag om verlening van een mvv, sluit de rechtbank aan bij de beslistermijnen die worden verbonden aan de verschillende fasen in de besluitvorming zoals genoemd in de bovenvermelde uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023. In de eerder genoemde uitspraken van 3 juli 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat deze nadere beslistermijnen redelijk zijn. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 21 mei 2025
[3] bevestigd dat het geboden kader met beslistermijnen in de uitspraken van 3 juli 2024 nog altijd een juist uitgangspunt is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen. De uitganspunten voor een passende beslistermijn die zijn geformuleerd in de uitspraak van de zittingsplaats Arnhem zullen daarom ook worden toegepast in deze zaken die gaan over een bezwaar tegen een beslissing op een dergelijke aanvraag.
-
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen. De dossiers bevatten geen aanknopingspunten dat verweerder nader onderzoek moet verrichten. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen een termijn van vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak moet beslissen op de bezwaren.
-
Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eisers gezamenlijk verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
-
Eisers verzoeken de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eisers gezamenlijk € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
[4] -
In de gegrondverklaring van de beroepen ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van €388 (2 x € 194) moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien de beroepen alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit. De beroepen van eisers worden gezien als samenhangende zaken die op grond van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht als één zaak worden beschouwd voor de vergoeding van beroepsmatig verleende bijstand.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen gegrond; vernietigt het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten; draagt verweerder op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak besluiten op de bezwaren bekend te maken; bepaalt dat verweerder aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro); veroordeelt verweerder tot betaling aan eisers gezamenlijk van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro); veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent); bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van €388 (driehonderdachtentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 7 juli 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van P. Lukanika, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2023:3590.
Met de kenmerken: ECLI:NL:RVS:2024:2643 en ECLI:NL:RVS:2024:2644.
Met het kenmerk: ECLI:NL:RVS:2025:2337.
Op grond van artikel II van de Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken (Wet herziening) is artikel 71b van de Vw niet van toepassing in gevallen waar een geldige ingebrekestelling is ingediend voor inwerkingtreding van de Wet herziening.