ECLI:NL:RBDHA:2024:515 - Rechtbank Den Haag - 14 januari 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.103 en NL24.818
V-nummer: [Nummer] (gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en
(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).
Procesverloop
Bij besluit van 25 december 2023 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd, dat tevens een inreisverbod inhoudt voor de duur van twee jaar. Bij besluit van 25 december 2023 (bestreden besluit 2) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 28 december 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 januari 2024 op zitting behandeld in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Vietnamese nationaliteit te hebben.
Het bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
2. Eiser stelt dat het terugkeerbesluit en inreisverbod onrechtmatig zijn uitgevaardigd. Gelet op de opheffing van de maatregel, is volgens eiser een vertrektermijn van vier weken aangewezen. Er is in dat geval ook geen grondslag aanwezig om een inreisverbod tegen hem uit te vaardigen. Tot slot betwist eiser zware grond 3a
3. De rechtbank is van oordeel dat de opheffing van de maatregel niet de rechtmatigheid van het uitgevaardigde terugkeerbesluit en inreisverbod raakt. Het staat vast dat eiser sinds de intrekking van zijn asielaanvraag geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zodat hij Nederland uit eigen beweging dient te verlaten.
4. Eiser verzoekt aan de rechtbank om de maatregel op te heffen. Verweerder heeft een eerder opgelegde maatregel van 7 december 2023 opgeheven op 25 december 2023. Op 28 december 2023 heeft verweerder nogmaals de maatregel van 7 december 2023 opgeheven. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de genoemde datum (7 december 2023) in de opheffing van 25 december 2023 een kennelijke verschrijving is. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt, nu niet is bestreden dat eiser op 28 december 2023 is vrijgelaten.
5. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in dit beroep tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Gronden maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden
en als lichte gronden
7. Eiser betwist zware grond 3a. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze beroepsgrond te bespreken, nu zij van oordeel is dat de overige zware en lichte gronden voldoende zijn toegelicht. Deze zware en lichte gronden kunnen daarom aan de maatregel ten grondslag worden gelegd en kunnen de maatregel ook dragen.
Bevoegdheid ambtenaar maatregel van bewaring
8. Eiser stelt dat niet is gebleken dat de maatregel is opgelegd door een bevoegd ambtenaar zoals bedoeld in artikel 5.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv). Niet iedere medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst is volgens eiser bevoegd om een maatregel van bewaring op te leggen.
9. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel door een bevoegd ambtenaar is opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de maatregel is ondertekend door F. El kaddouri. Boven de handtekening staat: “De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, de bevoegde ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),”. Verder volgt uit artikel 5.3, eerste lid, laatste volzin, van het Vv dat een daartoe door de Minister aangewezen ambtenaar van de IND een dergelijke maatregel kan opleggen. Ten aanzien van de verder niet door eiser onderbouwde stelling dat niet iedere ambtenaar van de IND bevoegd is om een maatregel op te leggen, ziet de rechtbank geen aanleiding om in dit geval aan de bevoegdheid van de desbetreffende ambtenaar te twijfelen. De beroepsgrond faalt.
Uitreiking van de maatregel
10. Eiser voert aan dat de maatregel niet is uitgereikt in overeenstemming met artikel 5.3, eerste lid, laatste zin, van het Vb.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan alle formele vereisten van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Eiser is namelijk niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om tegen de maatregel van bewaring beroep in te stellen, waarbij hij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Er is daarom sprake van een gebrek.
12. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk en in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende rechtsbescherming. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering een risico op onttrekking aan het toezicht volgt.
Ambtshalve toetsing
13. In het kader van de ambtshalve toetsing van de maatregel stelt de rechtbank vast dat het voor de maatregel vereiste terugkeerbesluit niet is ondertekend. Het ontbreken van een ondertekening leidt tot een gebrek in het besluit. De rechtbank ziet aanleiding om het ontbreken van de ondertekening met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. De ondertekening van een terugkeerbesluit is namelijk geen wettelijk vereiste.
14. Verder leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
15. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Gelet op wat is overwogen in rechtsoverweging 13 bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen ongegrond; wijst het verzoek om schadevergoeding af; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750 (duizendzevenhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak voor zover het bestreden besluit 1 (het terugkeerbesluit en inreisverbod) betreft, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak voor zover het bestreden besluit 2 (de maatregel van bewaring) betreft, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Zoals bedoeld in artikel 5.1b, derde lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Vw.
Op grond van artikel 62a, eerste en tweede lid, van de Vw.
Op grond van artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw.
Op grond van artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw.
Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4082