Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13-158811-25

Datum uitspraak: 21 augustus 2025

UITSPRAAK

op de vordering van 2 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 14 oktober 2024 door the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Białystok, Criminal Division III, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in de [detentieadres] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

Zitting van 31 juli 2025 De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 juli 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2]

Tevens heeft de rechtbank ter zitting de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft de behandeling van de zaak voor bepaalde tijd geschorst tot op de zitting van 19 augustus 2025, teneinde de officier van justitie de gelegenheid te geven nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen omtrent de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in artikel 12 OLW.

Zitting van 19 augustus 2025 De behandeling van het EAB is, met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling, voortgezet op de zitting van 19 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een enforceable judgement in the District Court (Sąd Rejonowy) in Bielsk Podlaski, VII Local Criminal Division in Hajnówka of 28 November 2019, case ref. VII K 59/19, which became valid and final on 9 October 2020.

Uit aanvullende informatie van 2 juli 2025 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat in hoger beroep tegen deze uitspraak is beslist bij arrest van the Regional Court in Bialystok of 9 October 2020 in case VIII Ka 145/20.

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.

Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.[3]

4 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman De raadsman heeft zich – onder verwijzing naar jurisprudentie van deze rechtbank – op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdedigingsgronden van de opgeëiste persoon niet zijn geschonden. Daarnaast is het antwoord van uitvaardigende justitiële autoriteit onvolledig, omdat het D-formulier niet is ingevuld ten aanzien van de procedure in hoger beroep.

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar jurisprudentie van deze rechtbank – op het standpunt gesteld dat geen sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW, maar dat moet worden afgezien van weigering op grond van artikel 12 OLW, omdat opgeëiste persoon op de hoogte is geweest van het proces in hoger beroep. Weliswaar heeft de Poolse officier van justitie het hoger beroep ingesteld, maar de opgeëiste persoon heeft een adresinstructie gehad waaruit blijkt dat deze ook gold voor de procedure in hoger beroep. Verder heeft de opgeëiste persoon volgens zijn eigen verklaringen contact met zijn familie onderhouden, die op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres woonden.

Oordeel van de rechtbank Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.[4] Dit betekent dat de rechtbank het arrest van the Regional Court in Bialystokvan 9 oktober 2020 met zaaknummer VIII Ka 145/20 zal toetsen aan artikel 12 OLW.

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.

Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.

De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.

Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces in hoger beroep. Uit aanvullende informatie van 18 augustus 2025 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat opgeëiste persoon op 8 augustus 2018 tijdens zijn eerste politieverhoor een adresinstructie heeft ontvangen en dat hij voor ontvangst heeft getekend. Deze adresinstructie strekt zich uit over de gehele procedure inclusief hoger beroep, tot aan de tenuitvoerlegging van een eventuele straf. De oproeping voor de zitting in hoger beroep is gezonden aan het adres dat de opgeëiste persoon had opgegeven. De opgeëiste persoon heeft hierover bij de voorgeleiding en ter zitting verklaard dat zijn familie woonde op het door hem opgegeven adres en dat hij nog contact had met zijn familie in Polen. Daarnaast heeft opgeëiste persoon verklaard dat hij wist dat hem in eerste aanleg een straf was opgelegd. Hij heeft niettemin Polen verlaten zonder een nader adres op te geven waarop hij te bereiken was. Hij heeft verklaard dat hij zich in Nederland niet heeft ingeschreven, omdat hij wist dat hij werd gezocht door de Poolse autoriteiten.

De rechtbank leidt hieruit af dat de opgeëiste persoon zich heeft willen onttrekken aan de gehele appelprocedure omdat hij zich niet heeft willen onderwerpen aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf.

Naar het oordeel van de rechtbank maken alle hiervoor genoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, dat het toestaan van de overlevering geen schending van verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces, wist dat er door de rechtbank een straf was opgelegd en heeft zich vervolgens aan de procedure onttrokken door Polen te verlaten en zich onvindbaar te houden voor de Poolse autoriteiten. In dit licht moet worden geoordeeld dat het minst genomen aan de onzorgvuldigheid van de opgeëiste persoon zelf te wijten is dat de dagvaarding voor de procedure in hoger beroep, die aan een volwassen huisgenoot op het door hem opgegeven adres is uitgereikt, hem niet heeft bereikt.

4 Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.

De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.

De feiten leveren naar Nederlands recht op:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994;

overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman De raadsman voert aan dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander, zodat de overlevering moet worden geweigerd onder gelijktijdige strafovername door Nederland. Op grond van de overlegde stukken blijkt dat opgeëiste persoon inkomen heeft genoten in de jaren 2022 en 2024. De opgeëiste persoon heeft vanaf 2020 in Nederland verbleven.

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Hij heeft niet aangetoond waar hij de afgelopen vijf jaar heeft verbleven en dat hij voldoende inkomen heeft gegenereerd.

Oordeel van de rechtbank Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.

Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:

  1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;

  2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.

Eerste voorwaarde De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon niet aan de hand van overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. De onderbouwing schiet reeds tekort, omdat ten aanzien van het inkomen onvoldoende objectieve stukken zijn overlegd. Nu niet aan het eerste vereiste is voldaan, behoeft het tweede vereiste geen bespreking meer.

De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

6. Artikel 11 OLW: Poolse rechtsstaat [5]

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.[6]

Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.[7]

7 Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8 Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 6, 7, 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

9 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Białystok, Criminal Division III, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, mrs. A.K. Glerum en D.L.S. Ceulen, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. M.C. Hooibrink en D. Kloos, griffiers. en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 augustus 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 OLW.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1030, punt 47 en C-398/22, RQ (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1031, punt 32.

Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU.

Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.

Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).


Voetnoten

Zie artikel 23 OLW.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1030, punt 47 en C-398/22, RQ (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1031, punt 32.

Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU.

Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.

Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).