ECLI:NL:RBAMS:2025:6314 - Rechtbank Amsterdam - 26 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/184458-25
Datum uitspraak: 26 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 20 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1998, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Spaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft na onderzoek voorts vastgesteld dat de opgeëiste persoon ook de Marokkaanse nationaliteit heeft. 3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van de 8de correctionele kamer van de correctionele rechtbank te Lille van 13 juni 2024 en een te betekenen vonnis op tegenspraak van de 8de correctionele kamer van de correctionele rechtbank te Lille van 13 juni 2024, parketnummer: 20226000031.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijftien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat:
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis, en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in onderdeel d):
x 3.4 De beslissing is niet persoonlijk aan betrokkene betekend, maar - De beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend, en - De betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing, en - De betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk 10 dagen De betrokkene kan binnen 10 dagen na betekening van het vonnis verzet of hoger beroep aantekenen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.
4 Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd. De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid/tweede lid, onderdeel a, van deze wet;
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
5 Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden
Standpunt van de raadsman De raadsman heeft naar voren gebracht dat de opgeëiste persoon kwetsbaar is zoals blijkt uit het overgelegde deskundigenrapport. Daarom moet er een garantie komen dat hij in Frankrijk niet samen met een ander op een cel wordt geplaatst. Primair moet de zaak worden aangehouden om deze garantie op te vragen, subsidiair moet het EAB niet in behandeling worden genomen omdat deze garantie ontbreekt.
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met de gegeven detentiegarantie het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Daarom vormen de detentieomstandigheden geen beletsel voor de overlevering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder een algemeen gevaar aangenomen voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy, Metz, Lille-Loos-Sequedin, Montauban en Toulouse.
In twee uitspraken van 5 augustus 2025
Omdat in deze zaak de opgeëiste persoon een straf van 15 maanden moet uitzitten terwijl daarnaast de mogelijkheid van verzet of hoger beroep tegen het vonnis openstaat, zal hij in een Huis van Bewaring worden gedetineerd. Hierdoor loopt hij het risico op een onmenselijke en vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 Handvest.
Het Internationaal Rechtshulp Centrum heeft in deze zaak op 7 augustus 2025 de volgende vragen gesteld.
a. Could you please provide me with a guarantee that the reduction in personal space, compared to the required 3 sqm, will only be for a short period of time, occasionally and to a small extent? b. Will enough freedom of movement be provided outside the cell and will fitting activities be offered outside of the cell? c. How are the “other aspects of physical conditions of detention” as meant in ECtHR Iacov Stanciu v Romania (24 July 2012) par. 169 in the detention facility in which the wanted person shall be placed? As mentioned in the case Iacov Stanciu v. Romania, I would like to receive actual information on the material detention conditions, such as: sanitary facilities, heating system, and access to food, water and healthcare.
Additionally, we would still like to receive the answers to our previously requested additional information, as those answers have not reached us yet (possibly due to technical difficulties on our end).
Op 11 augustus 2025 zijn daarop de volgende antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit gekomen:
1. [opgeëiste persoon] will be incarcerated at the Lille ANNOEULLIN correctional center, initially in the incoming section.
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Franse autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, omdat hij zal beschikken over een individuele leefruimte (personal space) van minstens 3 m² exclusief sanitaire voorzieningen in een meerpersoonscel.
Naar aanleiding van het verweer van de raadsman overweegt de rechtbank dat in voormelde uitspraken van 5 augustus 2025 geen algemeen gevaar is aangenomen voor (een specifieke groep) kwetsbare personen die in een Huis van Bewaring in Frankrijk worden gedetineerd. De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens overgelegd waaruit een dergelijk algemeen reëel gevaar voor personen die in een Huis van Bewaring gedetineerd zijn in Frankrijk blijkt. De rechtbank beschikt ook niet over dergelijke gegevens. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of sprake is van een dergelijk concreet gevaar voor de opgeëiste persoon en zal om die reden geen nadere garantie vragen. Het verweer wordt verworpen.
6 Overige verweren
De raadsman heeft de vraag opgeworpen of de overleveringsdetentie kan worden voorgezet nu de wettelijke maximale termijn van 61 dagen na de eerste aanhouding voor exact hetzelfde EAB ex artikel 17 Kaderbesluit 2002 is verstreken.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon eerder is aangehouden op grond van een ander EAB en een andere vordering ex artikel 23 OLW dan in de huidige zaak. De opgeëiste persoon is voor het huidige EAB op 17 juni 2025 aangehouden en de beslistermijn is op deze dag aangevangen. Die beslistermijn is op de zitting met 30 dagen verlengd waardoor de termijn van 90 dagen ten tijde van deze uitspraak nog niet is verstreken. Dat de opgeëiste persoon eerder op een ander EAB in overleveringsdetentie heeft gezeten, staat los van de termijn van de huidige overleveringsdetentie.
7 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
8 Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 6, 7, 175 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.
9 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Lille (Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Biçer, voorzitter, mrs. M.C.M. Hamer en M. Scheeper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes);- rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre);- rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d'Arcy);- rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047 (ten aanzien van Lille-Loos-Sequedin); - rechtbank Amsterdam 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5399 (ten aanzien van Toulouse en Montauban); - rechtbank Amsterdam 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6162 (ten aanzien van Metz).
ECLI:NL:RBAMS:2025:5749 en ECLI:NL:RBAMS:2025:5751