Uitspraak inhoud

vonnis

Afdeling Publiekrecht Teams Strafrecht

Parketnummer: 13/117134-24 Datum uitspraak: 24 juli 2025

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 2000 in [geboorteplaats] (Irak), zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in [detentieplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juli 2025. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Wever, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij [aangever] en zijn raadsman mr. N. Hannaart, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 1 augustus 2023 in Amsterdam met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal van een motor en/of motorsleutels van [aangever] (hierna: aangever), terwijl geweld is gebruikt tegen aangever, bestaande uit het trekken aan en gooien, schoppen en slaan van aangever en het steken met een mes in de rug van aangever.

De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3 Waardering van het bewijs

3.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft een grotendeels bekennende verklaring afgelegd. Ten aanzien van het steken met het mes kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de toedracht hiervan.

3.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich voor het merendeel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het steken met het mes. Niet kan worden bewezen dat verdachte de messteek heeft toegebracht of dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van een mes bij één van de mededaders.

3.3. Het oordeel van de rechtbank

3.3.1. Feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.[1]

Op 1 augustus 2023 wordt aangever aangevallen door drie personen, terwijl hij zijn motor parkeert in de [straat] te Amsterdam.[2] Eén van deze personen is verdachte, die aangever bij zijn schouders pakt en hem op de grond gooit.[3] Terwijl aangever op de grond ligt, wordt hij tegen zijn benen, zijn buik en hoofd geschopt en geslagen, onder meer door verdachte.[4] Het lukt aangever vervolgens om zijn helm af te doen en (daarmee) om zich heen te slaan. Tijdens het gevecht hoort hij één van de jongens zeggen: ‘pak ze sleutels, pak ze sleutels.’[5] Nadat omstanders zich om hen heen beginnen te verzamelen, rennen de drie weg. Aangever ziet vervolgens een stuk mes op de grond liggen en merkt op dat hij een steekwond in zijn rug heeft.[6] Door een forensisch arts is vastgesteld dat aangever een snijwond aan de linkerzijde van zijn rug heeft opgelopen.[7] Uit berichten op de telefoon van verdachte blijkt dat verdachte kort voor de poging tot diefstal aangeeft een motor nodig te hebben.[8] Uit de berichten volgt verder dat verdachte eerder die dag is gevraagd om een overval te plegen.[9] Later op de dag, na de poging tot diefstal van de motor, wordt door verdachte en anderen ook daadwerkelijk een overval gepleegd. Bij deze overval worden hamers gebruikt.[10] Verdachte verklaart bij de poging tot diefstal van de motor geen wapens te hebben gebruikt. Op het mes waarmee aangever is gestoken, wordt DNA aangetroffen, maar geen DNA van verdachte. Verdachte verklaart niet te hebben geweten dat één van zijn mededaders een mes bij zich had. Hij zou zijn mededaders voor het plegen van de feiten op 1 augustus 2024 bovendien niet eerder hebben ontmoet.[11] De mededaders van de poging tot diefstal blijken jongens van 14 en 17 jaar te zijn.[12]

3.3.2. Bewijsoverwegingen

Deels bekennende verklaring Verdachte heeft een grotendeels bekennende verklaring afgelegd, maar ontkent betrokkenheid bij het steken met een mes. Door de bekennende verklaring van verdachte over zijn rol en aandeel en de aanwezige bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank de ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld gepleegd in vereniging met anderen wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de messteek die hierbij aan het slachtoffer is toegebracht, overweegt de rechtbank als volgt.

Toedracht van de messteek Gelet op het ontbreken van DNA van verdachte op het mes, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte degene is geweest die aangever heeft gestoken. Voor de vraag of verdachte desalniettemin als medepleger voor het steken verantwoordelijk kan worden gehouden, is echter niet nodig dat verdachte degene is geweest die de messteek heeft toegebracht. Indien sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders tijdens het plegen van deze handeling, is namelijk ook verdachte als medepleger daarvoor strafrechtelijk verantwoordelijk.

Juridisch kader nauwe en bewuste samenwerking Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een nauwe en bewuste samenwerking onder meer blijken uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol van de verdachte in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict en het belang daarvan, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. In dit opzicht kan ook de aard van het delict een rol spelen. Verder is van belang dat niet is vereist dat iedere medepleger exact op de hoogte is van de bijdragen van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel dient er bij de medepleger sprake te zijn van een zogenoemd ‘dubbel’ opzet dat ziet op zowel het tot stand brengen van het feit als op de samenwerking met de andere dader of daders (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1868).

Beoordeling medeplegen De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van de geweldshandelingen jegens aangever. Daarbij heeft ook verdachte fors geweld jegens aangever uitgeoefend, namelijk door aan aangever bij de schouders vast te pakken en hem van zijn motor te trekken en vervolgens aangever te slaan en te schoppen terwijl hij op de grond lag. Hoewel niet kan worden bewezen dat verdachte wist dat één van zijn mededaders een mes bij zich had, kan naar het oordeel van de rechtbank wel worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat wapengeweld zou worden toegepast tijdens de (poging) tot diefstal. Verdachte is in België reeds voor 1 augustus 2023 meermalen veroordeeld voor diefstal met geweld of gebruik van wapens of dreiging met geweld tot forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Verdachte heeft op 1 augustus 2023 in Amsterdam, de (poging) tot diefstal van de motor gepleegd samen met hem onbekende en zeer jonge (tiener)daders. Doel van de diefstal was om een motor te stelen en die vervolgens te gebruiken bij een vervolgens te plegen gewapende overval op een T-Mobile winkel, met dezelfde voor hem onbekende en jonge mededaders. Verdachte en zijn mededaders hebben hierna ook nog een vrouw beroofd in de hal bij haar woning. Bij beide feiten werden door verdachte en zijn mededaders hamers gebruikt om de slachtoffers mee te bedreigen. Verdachte is in november 2023 voor deze overvallen veroordeeld en kwam pas later, na een DNA-match, voor de onderhavige beroving van de motor in beeld. Geconcludeerd moet worden dat verdachte de bewuste avond met zijn medeverdachten op rooftocht is geweest waarbij drie ernstige en zeer gewelddadige strafbare feiten zijn gepleegd. Verdachte heeft er bewust voor gekozen om deze feiten te plegen met voor hem onbekende, jonge en daardoor onvoorspelbare en mogelijk impulsieve personen. Verdachte wist dat bij de overval op de T-mobile winkel wapens, namelijk hamers, aanwezig zouden zijn. Verdachte heeft dan ook op de koop toe genomen dat dit ook het geval kon zijn bij de poging tot diefstal van de motor en dat, indien de motorrijder zich tegen deze diefstal zou verzetten, het geweld uit de hand kon lopen, zoals ook is gebeurd. Verder is niet gebleken dat verdachte zich, voordat aangever werd gestoken, heeft teruggetrokken van het geweld dat jegens aangever werd toegepast. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte en zijn mededaders nauw en bewust hebben samengewerkt tijdens het uitoefenen van hun geweldshandelingen, ook ten tijde van het toebrengen van de messteek. Verdachte en zijn medeverdachten dienen daarom als medeplegers te worden aangemerkt, hetgeen maakt dat de ten laste gelegde messteek ook aan verdachte kan worden toegerekend.

Conclusie Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld, waaronder het toebrengen van de messteek.

4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in paragraaf 3.4.1. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:

op 1 augustus 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om de motor en de motorsleutels die aan [aangever] toebehoorden weg te nemen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen vergezellen met geweld tegen voornoemde [aangever] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, voornoemde [aangever]

  • met kracht van zijn motor af heeft getrokken en

  • vervolgens op de grond te heeft gegooid en

  • vervolgens met kracht meermaals tegen het hoofd en benen en buik, althans tegen het lichaam, heeft geschopt en heeft geslagen en

  • met een mes in zijn rug heeft gestoken,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5 De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7 Motivering van de straf

7.1. De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden. Zij houdt daarmee in straf verlagende zin rekening met het feit dat aan verdachte in november 2023 al een gevangenisstraf van aanzienlijke duur is opgelegd voor de andere twee feiten waaraan verdachte zich diezelfde dag heeft schuldig gemaakt (artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, hierna: Sr).

7.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Subsidiair heeft zij verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Hierbij heeft zij gewezen op de toepasselijkheid van artikel 63 Sr. Verdachte is immers bij vonnis van 23 november 2023 veroordeeld voor feiten die op dezelfde dag als het thans tenlastegelegde feit hebben plaatsgevonden. Verder heeft zij aangevoerd dat het feit twee jaar geleden is gepleegd en verdachte de onderhavige zaak dus al lang boven het hoofd heeft hangen. Tot slot heeft zij betoogd dat verdachte erg jong was en hij voor een feit als dit als ‘first offender’ moet worden beschouwd.

7.3. Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Ernst van het feit Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot straatroof, waarbij het slachtoffer van diens motor is getrokken, op de grond is gegooid en vervolgens is geschopt en geslagen. Bovendien is het slachtoffer in zijn rug gestoken met een mes. Tot op de dag van vandaag ervaart het slachtoffer de psychische gevolgen van het geweld dat hem is aangedaan. Dat de diefstal niet was voltooid, doet dit niet af aan de ernst van het feit. Verdachte heeft de poging tot diefstal gepleegd op dezelfde dag waarop hij in Amsterdam een winkeloverval blijkt te hebben gepleegd en een vrouw blijkt te hebben beroofd. Voor deze twee feiten is verdachte reeds veroordeeld, op 23 november 2023. Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan drie zeer ernstige misdrijven op één dag. De rechtbank acht dit heel zorgelijk. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend en zijn spijt betuigd. De ernst van het thans bewezen feit maakt echter dat de rechtbank geen ruimte ziet om hier in strafmatigende zin rekening mee te houden.

Strafblad De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 11 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte op 23 november 2023 door de rechtbank Amsterdam is veroordeeld voor de andere twee feiten die hij op 1 augustus 2023 heeft gepleegd. Dit betekent dat artikel 63 Sr van toepassing is, wat maakt dat de rechtbank rekening zal houden met de in die zaken opgelegde straf. Gekeken moet worden welke straf zou zijn opgelegd indien de onderhavige zaak samen met die andere zaken op zitting zou zijn behandeld. Daarnaast blijkt uit het strafblad dat verdachte op 7 juli 2023 is veroordeeld door de politierechter in Rotterdam en dat verdachte vanwege deze veroordeling in een proeftijd liep. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het Belgische strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte meerdere malen is veroordeeld voor soortgelijke feiten, onder meer tot een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in maart 2023. Naar eigen zeggen was hij vanuit detentie in België op verlof in Nederland toen hij de feiten pleegde. Verdachte kan dan ook bepaald niet worden beschouwd als een ‘first offender’, zoals de verdediging stelt. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee. Voor (gewelds)feiten gepleegd in België liep verdachte bovendien in een proeftijd.

Rapportage De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 12 juni 2025. In België komt betrokkene al op zestienjarige leeftijd voor het eerst in beeld bij Justitie en hij zou destijds als maatregel binnen een inrichting geplaatst zijn, ook zou hij in 2017 onder toezicht voor minderjarigen gesteld zijn. Naar eigen zeggen was betrokkene in 2023 in Nederland op verlof vanuit een detentieperiode in België, toen hij in Amsterdam in beeld kwam voor een overval en een straatroof. Er kan dan ook gesproken worden van een delictpatroon aangaande vermogensdelicten, al dan niet met geweld. Ondanks dat betrokkene zegt 'klaar te zijn met de huidige situatie' maakt hij de indruk dat hij lak heeft aan alles en iedereen om hem heen en lijkt hij totaal niet open te staan voor hulpverlening. Bij een veroordeling adviseert reclassering aan verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.

Tijdverloop Uit het dossier blijkt dat verdachte op 5 maart 2024 voor het eerst is verhoord over de poging straatroof van de motorfiets. De (concept)tenlastelegging dateert van 5 april 2024. Verdachte had dus vanaf dat moment weet van een eventuele vervolging voor de poging straatroof. Het tijdverloop tussen de tenlastelegging en de terechtzitting is niet dermate lang dat de rechtbank daarmee rekening moet houden in de strafmaat.

Conclusie Gelet op de ernst van het feit en de persoon van verdachte, daarbij rekening houdend met artikel 63 Sr, acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. Aangezien verdachte ten tijde van het plegen van het onderhavige feit in twee verschillende proeftijden liep en gelet op het rapport van de reclassering, ziet de rechtbank geen enkele waarde in het opleggen van (opnieuw) een voorwaardelijk strafdeel. Aan verdachte zal daarom een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd van 10 maanden.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8 Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Vordering benadeelde partij De benadeelde partij [aangever] (aangever) vordert een bedrag van € 150,- (kleding), € 96,80 (telefoonscherm) en € 280,25 (eigen risico) aan materiële schade, in totaal € 527,05. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 4.000,- aan immateriële schade, de bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 augustus 2023) tot aan de dag van betaling.

De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar.

De raadsvrouw heeft verzocht de vordering wat betreft de kleding niet-ontvankelijk te verklaren, omdat verdachte vrijgesproken moet worden van het steken en deze schade op dat onderdeel van de tenlastelegging ziet. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht de immateriële schade te matigen gelet op de verzochte partiële vrijspraak. De raadsvrouw heeft zich wat betreft de kosten voor het telefoonscherm en het eigen risico gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Materiele schade De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. De kosten voor de reparatie van het scherm van het telefoontoestel en het eigen risico zijn onderbouwd en niet betwist en zullen worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de kosten van de kleding, nu de rechtbank verdachte heeft veroordeeld voor het steken en de kosten verder niet zijn betwist.

Immateriële schade De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde ook immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit en de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht de gevorderde immateriële schade van € 4.000,- billijk en zal dit toewijzen.

Conclusie De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij van in totaal € 4.527,05 aan materiële en immateriële schade toe. Dit bedrag wordt hoofdelijk toegewezen, met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van betaling.

Schadevergoedingsmaatregel In het belang van [aangever] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Sr aan verdachte opgelegd ter hoogte van € 4.527,05, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (1 augustus 2023).

De rechtbank zal de maximale duur van de gijzeling bepalen op 55 dagen.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [opgeëiste persoon], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstrafvan10 (tien) maanden.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever], hoofdelijk toe tot een bedrag van € 527,05 (vijfhonderdzevenentwintig euro en vijf eurocent) aan materiële schadevergoeding en € 4.000,- (vierduizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 augustus 2023) tot aan de dag van betaling.

Veroordeelt verdachte aan [aangever] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.

Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [aangever] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [aangever] te betalen de som van € 4.527,05 (vierduizend vijfhonderd zevenentwintig euro en 5 eurocent) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 augustus 2023) tot aan de dag van betaling,

Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.

Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 55 dagen. Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Somsen, voorzitter, mrs. B.C. Langendoen en J.C.E. Krikke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juli 2025.

[…]

Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] , met nummer PL1300-2023174185-5, van 1 augustus 2023 (doorgenummerde pagina 1 midden).

De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 10 juli 2025.

De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 10 juli 2025.

Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] , met nummer PL1300-2023174185-5, van 1 augustus 2023 (doorgenummerde pagina 1 onderaan).

Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] , met nummer PL1300-2023174185-5, van 1 augustus 2023 (doorgenummerde pagina 2 midden).

Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Amsterdam met procesverbaalnummer 2023174185 van 3 augustus 2023 (doorgenummerde pagina 8 onderaan).

Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 18722871 en BHV-nummer 2023174185 van 21 november 2023 (doorgenummerde pagina 44 bovenaan).

Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 18722871 en BHV-nummer 2023174185 van 21 november 2023 (doorgenummerde pagina 44 onderaan).

De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 10 juli 2025.

De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 10 juli 2025.

Een proces-verbaal van verdenking met documentcode 18997580 en BHV-nummer: 2023174185 van 30 januari 2024 (niet doorgenummerd, pagina’s 2 en 3).


Voetnoten

Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] , met nummer PL1300-2023174185-5, van 1 augustus 2023 (doorgenummerde pagina 1 midden).

De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 10 juli 2025.

De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 10 juli 2025.

Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] , met nummer PL1300-2023174185-5, van 1 augustus 2023 (doorgenummerde pagina 1 onderaan).

Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] , met nummer PL1300-2023174185-5, van 1 augustus 2023 (doorgenummerde pagina 2 midden).

Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Amsterdam met procesverbaalnummer 2023174185 van 3 augustus 2023 (doorgenummerde pagina 8 onderaan).

Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 18722871 en BHV-nummer 2023174185 van 21 november 2023 (doorgenummerde pagina 44 bovenaan).

Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 18722871 en BHV-nummer 2023174185 van 21 november 2023 (doorgenummerde pagina 44 onderaan).

De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 10 juli 2025.

De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 10 juli 2025.

Een proces-verbaal van verdenking met documentcode 18997580 en BHV-nummer: 2023174185 van 30 januari 2024 (niet doorgenummerd, pagina’s 2 en 3).