ECLI:NL:RBAMS:2025:5920 - Rechtbank Amsterdam - 23 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/771568 / KG ZA 25-515 EAM/JD
Vonnis in kort geding van 23 juli 2025
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE AMSTERDAM, zetelend te Amsterdam, eiseres bij dagvaarding van 1 juli 2025, advocaat mr. D.L. Sinaij te Amsterdam,
tegen
[gedaagde], wonende te [woonplaats] , gedaagde, advocaat mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagde] worden genoemd.
1 De procedure
Ter zitting van 9 juli 2025 heeft de Gemeente de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. De Gemeente heeft producties ingediend. Beide partijen hebben een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aanwezig: aan de kant van de Gemeente:
aan de kant van [gedaagde] :
Vonnis is bepaald op heden.
2.1. Sinds 1 februari 1996 verhuurt de Gemeente een standplaats aan het [adres] aan [gedaagde] . [gedaagde] woont in een op de standplaats geplaatste woonwagen. Naast [gedaagde] staat op dit adres ook de heer [naam 4] in de basisregistratie personen ingeschreven.
2.2. In de huurovereenkomst staat (voor zover hier van belang) het volgende.
“(…)Artikel 3. Verplichtingen van de huurder/ster
3.1. De standplaats is bestemd voor plaatsing van een woonwagen, ten einde daarin te wonen. De woonwagen dient als woonruimte door huurder/ster en degene(n) met wie hij/zij een huishouden heeft. Voor andere bestemmingen is schriftelijk toestemming van het Woningbedrijf vereist. ( ... )
3.4. De huurder/ster zal de standplaats als een goed huurder/ster gebruiken (…). (…)
3.6. Het is de huurder/ster verboden brandbare of anderszins gevaarlijke stoffen, anders dan voor huishoudelijk gebruik, op de standplaats te hebben.
3.7. Het is de huurder/ster verboden op de standplaats handel te drijven of reclame aan te brengen, behoudens schriftelijke toestemming van het Woningbedrijf(…)"
2.3. In de avond en nacht van 2 op 3 april 2025 heeft de politie van de eenheid Amsterdam-Amstelland in aanwezigheid van de rechter-commissaris een plaatsopneming gedaan op het [adres] en de woonwagen van [gedaagde] doorzocht. Daarbij zijn onder andere vuurwapens, munitie, en ruim een kilo hennep (verdovend middel/softdrug) aangetroffen. De politie heeft hiervan op 18 april 2025 een bestuurlijke rapportage opgemaakt, waarin over de aangetroffen zaken in de woonwagen het volgende staat.
2.4. Naar aanleiding van de bevindingen van de doorzoeking zijn [gedaagde] en [naam 4] als verdachten aangehouden voor het overtreden van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie. Ook [naam 5] (hierna: [naam 4] ), de zoon van [gedaagde] en [naam 4] die in een naburige woonwagen woont, is aangehouden. Hij zit op dit moment nog in voorarrest.
2.5. Bij bevel van 26 mei 2025 heeft de burgemeester de woonwagen en de standplaats per 28 mei 2025 voor de duur van drie maanden gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet
2.6. Bij brief van 13 juni 2025 heeft de Gemeente de huurovereenkomst per direct ontbonden en [gedaagde] gesommeerd om uiterlijk op 27 juni 2025 de standplaats te ontruimen en leeg en gebruiksvrij aan de Gemeente op te leveren.
2.7. Op 18 juni 2025 dag heeft de advocaat van [naam 5] , die op dat moment ook [gedaagde] vertegenwoordigde, per e-mail gereageerd dat de gevolgen van een ontbinding van de huurovereenkomst groot zijn en dat hij [naam 5] en [gedaagde] zal bijstaan in een eventuele door de Gemeente aan te spannen procedure.
2.8. [gedaagde] en [naam 5] hebben bezwaar gemaakt tegen de sluiting van de woonwagen en de standplaats en hebben de (bestuursrechtelijke) voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Op 4 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen. In de uitspraak van die datum overweegt de voorzieningenrechter (voor zover hier van belang) als volgt.
“(…) 7.3. (…) De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in dit geval in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat de noodzaak bestond om de woning te sluiten voor drie maanden. Er is namelijk een hoeveelheid drugs aangetroffen die de gebruikershoeveelheid aanzienlijk overschrijdt. Daarbij komt dat er sprake is van in de Beleidsregels beschreven verzwarende omstandigheden. Zo zijn er twee automatische wapens en munitie in de woonwagen van verzoekers aangetroffen. Deze wapens vormen daarbij een signaal dat er drugs vanuit het pand worden verhandeld. Bovendien is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid als verzwarende omstandigheid heeft kunnen meewegen dat in de naastgelegen woning van de zoon van verzoekers ook flinke hoeveelheden hard- en softdrugs zijn aangetroffen en diverse wapens. Bij die woonwagen is wel een “loop” waargenomen door de politie. Verweerder had gelet op al deze omstandigheden in samenhang bezien dan ook niet met cameratoezicht, een waarschuwing of sluiting van kortere duur hoeven te volstaan. (…)”
3 Het geschil
3.1. De Gemeente vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met rente en nakosten:
[gedaagde] te veroordelen om de door haar gebruikte standplaats met opstal aan het [adres] te ontruimen en ontruimd te houden, welke ontruiming zo nodig op kosten van [gedaagde] door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. De vordering tot ontruiming kan in kort geding worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter dit ook zou doen en als van de Gemeente niet kan worden gevergd dat zij de uitslag van een bodemprocedure afwacht.
Buitengerechtelijke ontbinding houdt stand
4.2. De Gemeente heeft de huurovereenkomst met [gedaagde] buitengerechtelijk ontbonden. Zij is daartoe bevoegd op grond van artikel 7:231 lid 2 BW, onder meer wanneer in strijd met artikel 2 of 3 van de Opiumwet is gehandeld en het desbetreffende gebouw om die reden op grond van artikel 13b van die wet is gesloten. Dat is gebeurd: de woonwagen is per 28 mei 2025 gesloten. Bij het door de burgermeester gegeven bevel tot sluiting (zie 2.5.) woog mee dat een grote hoeveelheid (ruim een kilo) softdrugs in de woonwagen is gevonden – voldoende om te spreken van een ‘handelshoeveelheid’ – en dat sprake is van verzwarende omstandigheden, onder meer omdat ook automatische wapens en ammunitie in de woonwagen zijn gevonden. Voldoende aannemelijk is dat aan de voorwaarden voor buitengerechtelijke ontbinding op grond van artikel 7:231 lid 2 BW is voldaan. Dat de kans op sepot of vrijspraak voor [gedaagde] groot zou zijn, zoals zij heeft aangevoerd, doet daaraan niet af.
Ontbinding onaanvaardbaar? Belangenafweging
4.3. [gedaagde] betwist de rechtmatigheid van de ontbinding. Ontbinding en ontruiming van de woonwagen en standplaats vormen een inbreuk op haar door artikel 8 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) beschermde fundamentele recht op respect voor de woning. Die inbreuk moet proportioneel zijn. Dat is volgens [gedaagde] niet het geval. Zij stelt dat ontruiming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onder de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar is, kort gezegd omdat zij geen wetenschap van, of betrokkenheid bij de in de woonwagen aangetroffen wapens en drugs had, en omdat zij door ontruiming onevenredig in haar belangen zou worden getroffen.
4.4. Geoordeeld wordt als volgt. Bij de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter heeft (de gemachtigde van) [gedaagde] aangevoerd dat het “maar de vraag is” of [gedaagde] en [naam 4] “er bewust van waren dat de drugs en de wapens in hun woonwagen lagen, gelet op het feit dat deze niet in het zicht lagen”. Over de vraag of zij daadwerkelijk iets wisten van de wapens en de drugs in hun woonwagen hebben zij toen niets uitdrukkelijk verklaard. In de uitspraak van 4 juli 2025 is overwogen dat uit het proces-verbaal van onderzoek van 3 april 2025 blijkt dat in de inbouwkast in de slaapkamer gelegen op de eerste verdieping, in een rode boodschappentas twee vuurwapens en twee patroonmagazijnen, voorzien van munitie, zijn aangetroffen. Verder zijn in de andere slaapkamer in een koffer twee patroonmagazijnen voorzien van munitie aangetroffen. Gelet op waar de goederen zijn aangetroffen, deels zichtbaar op de grond in de slaapkamer, heeft de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat [gedaagde] (en [naam 4] ) geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Dit oordeel wordt in dit vonnis gevolgd. Dat [gedaagde] nu wél het standpunt inneemt dat zij geen enkele weet had van de drugs en de wapens in haar woonwagen overtuigt niet. Dat inmiddels is gebleken dat er geen DNA-sporen van [gedaagde] zijn gevonden op de wapens doet hieraan niet af, nu daaruit niet volgt dat zij geen wetenschap had van de wapens en/of drugs. Conclusie is dat de gestelde onwetendheid van [gedaagde] niet leidt tot het oordeel dat ontbinding op grond van 7:231 lid 2 BW en de daaruit voortvloeiende ontruiming onaanvaardbaar zijn.
4.5. Weging van de persoonlijke omstandigheden die [gedaagde] heeft geschetst leidt niet tot een andere uitkomst. Dat zij het woonwagenkamp, waar zij zich diep geworteld voelt, zal moeten verlaten, en dat het verplaatsen van haar woonwagen gepaard zal gaan met kosten, is een direct gevolg van het feit dat zij drugs en wapens in haar woonwagen aanwezig had en haar in dat verband een verwijt gemaakt wordt. Die belangen wegen dan ook niet op tegen het belang van de gemeente om in deze gevallen een zero tolerancebeleid te voeren.
Conclusie
4.6. Conclusie is dat de gevorderde ontruiming zal worden toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn zal worden bepaald op vier weken. Voor het geval dat [gedaagde] niet voldoet aan de veroordeling tot ontruiming binnen die termijn, zal de Gemeente worden gemachtigd om de ontruiming te laten uitvoeren door een gerechtsdeurwaarder. [gedaagde] zal worden veroordeeld om in dat geval de kosten die met de ontruiming gepaard gaan aan de Gemeente te voldoen.
Proceskosten
4.7. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente begroot op:
Totaal € 2.118,40.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om de door haar gebruikte standplaats met opstal (sanitaire voorziening), staande en gelegen aan het [adres] , kadastraal bekend als [kadasternr.] , met al het hare en de haren, gebruiksvrij en geheel ontruimd en ontdaan van roerende en onroerende zaken, met uitzondering van de berging van de Gemeente (sanitaire voorziening), op een termijn van vier weken, aan de Gemeente ter beschikking te stellen en ontruimd te houden, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in art. 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde, onder veroordeling van [gedaagde] om de met de ontruiming gepaard gaande kosten op vertoon van een exploot of proces-verbaal van de deurwaarder waarin deze kosten gespecificeerd worden opgegeven, aan de Gemeente te voldoen,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente begroot op € 2.118,40 te vermeerderen met de wettelijke rente al bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na dit vonnis tot de dag van voldoening, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening, indien dit vonnis wordt betekend,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J. Dekker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.