ECLI:NL:RBAMS:2025:5819 - Rechtbank Amsterdam - 7 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13-383503-24
Datum uitspraak: 7 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 27 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëist persoon], geboren op [geboortedag] 1980 in [geboorteplaats] (Nigeria), ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 juli 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een vonnis van de correctionele rechtbank in Leuven in België van 22 april 2024, met referentie 24NZ1504-EX 24/1076.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1.095 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.
4 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat:
(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in onderdeel d):
“de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
-
De beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
-
De betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
-
De betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (15 dagen) of hoger beroep (30 dagen) aan te tekenen.”
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de in onderdeel d) van het EAB vermelde verzetgarantie niet onvoorwaardelijk is, nu in het EAB twee kruisjes zijn aangevinkt, namelijk dat hij op de hoogte was van de zitting nu er staat ‘dagvaarding betekend aan buitenland op 20 februari 2024’ en er ook staat vermeld dat de opgeëiste persoon na overlevering wordt geïnformeerdover zijn recht op een verzetsprocedure. Het is dus niet duidelijk of er verstek is verleend en of er wel daadwerkelijk verzet mogelijk is.
De officier van justitie stelt dat er geen reden is te veronderstellen dat de verzetgarantie niet onvoorwaardelijk zou zijn.
De rechtbank stelt vast dat in onderdeel d) van het EAB ten aanzien van de opgeëiste persoon is gegarandeerd dat het hiervoor onder 3 genoemde vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon wordt betekend, dat hij wordt geïnformeerd over zijn recht op een verzetsprocedure die voldoet aan de in artikel 12, sub d, OLW gestelde eisen en dat de opgeëiste persoon zal worden geïnformeerd over de termijnen waarover hij beschikt om verzet dan wel hoger beroep aan te tekenen. Daarbij is vermeld dat de opgeëiste persoon binnen een termijn van 15 dagen verzet kan aantekenen en binnen een termijn van 30 dagen hoger beroep kan aantekenen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoen deze garanties aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor. De omstandigheid dat tevens is vermeld ‘dagvaarding betekend aan buitenland’ doet aan de gegeven garantie niet af.
Dit betekent dat de veroordeling het EAB voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW moet worden verstaan als strekkende tot (verdere) vervolging (zie hierna onder 6.).
5 Strafbaarheid
5.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst een deel van de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland onder nummers 11 en 23 in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
11. informaticacriminaliteit; 23. vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen. Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 14 juli 2025 volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten achterwege moet blijven.
5.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige vermelde feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
6 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering en een verzetprocedure of behandeling in hoger beroep opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon heeft immers het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat hij, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de Procureur des Konings in Leuven heeft op 8 juli 2025 de volgende garantie verstrekt:
Met verwijzing naar uw vraag dd. 08 juli 2025, deel ik u mee dat machtiging wordt verleend met het oog op het geven van de zgn. “terugkeergarantie” in het kader van de overlevering van de Nederlandse onderdaan [opgeëist persoon] (°[geboortedag] 1980) ingevolge het aan uw gerechtelijke diensten toegezonden Europese Aanhoudingsbevel dd. 07 mei 2024.
Overeenkomstig artikel 5 83 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees Aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëist persoon] (°[geboortedag] 1980).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De overbrenging steunt op het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
7 Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in België
7.1 Inleiding
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen reëel gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet.
Bij brief van 14 juli 2025 heeft het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken de volgende garantie verstrekt:
- In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden? [opgeëist persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Brugge.
- Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling? België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (0.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel. In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëist persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering: - De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten. - De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair. o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau. - De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen. - Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.
- Sanitaire en hygiëne omstandigheden Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.
7.2 Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsvrouw volstaat de voornoemde garantie niet om het door de rechtbank vastgestelde algemeen reëel gevaar van schending van mensenrechten in België voor de opgeëiste persoon weg te nemen. Hoewel is gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet zal worden gedetineerd in een cel met minder dan 3 m2 aan persoonlijke ruimte, wordt namelijk niet gegarandeerd dat de opgeëiste persoon voldoende tijd buiten zijn cel zou kunnen doorbrengen. Van overige activiteiten tijdens detentie zoals sporten is bekend dat er lange wachtlijsten zijn, zodat ook dat niet zeker is.
7.3 Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie staat artikel 11 OLW niet aan de overlevering in de weg. De officier van justitie heeft erop gewezen dat rechtbank de overlevering ook in andere zaken op basis van gelijksoortige garanties heeft toegestaan.
7.4 Het oordeel van de rechtbank
Zoals de rechtbank eerder in andere zaken heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 januari 2025
8 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is er geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
9 Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 310 en 420bis Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.
10 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëist persoon] aan de Procureur des Konings te Leuven in België voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, voorzitter, mrs. A.R.P.J. Davids en D.L.S. Ceulen, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. J.M. Esschendal en M.C. Hooibrink, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 OLW.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (Mandat d’arrêt européen à l’encontre d’un ressortissant d’un État tiers), ECLI:EU:C:2023:444, punt 64.
Zie ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
ECLI:NL:RBAMS:2025:553.