Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13-167127-24

Datum uitspraak: 1 augustus 2024

UITSPRAAK

op de vordering van 22 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 16 februari 2024 door the District Court of Legnica – III Criminal Department, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeësite persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 2000, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in de [detentieplaats] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 juli 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Konya, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2] Daarnaast is de gevangenhouding bevolen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt de volgende vonnissen:

1. eenCumulative Judgment of the District Court of Legnica van 28 oktober 2021, met kenmerk III K 99/21 (hierna: het verzamelvonnis);

2. eenJudgment by the District Court of Legnica van 3 maart 2020, met kenmerk III K 108/19 (hierna: onderliggend vonnis 1);

3. eenJudgment by the Regional Court of Wrocław-Krzyki District in Wrocław van 17 september 2020, met kenmerk VII K 457/20 (hierna: onderliggend vonnis 2);

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog negen maanden en negentien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.

De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.[3]

3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Ten aanzien van het verzamelvonnis:

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.

Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.

De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.

Uit de aanvullende informatie van 19 juni 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon op 27 september 2021 in detentie is geïnformeerd over de datum van de zitting en zijn recht om aanwezig te zijn op de zitting van de verzamelprocedure, maar dat hij hier geen aanspraak op heeft gemaakt. Daarnaast is er een oproep voor de zitting gestuurd naar de penitentiaire inrichting waar de opgeëiste persoon op dat moment gedetineerd zat. Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het proces en heeft uit eigen beweging stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.

De opgeëiste persoon is na ruim drie jaar gedetineerd te zijn geweest voorwaardelijk in vrijheid gesteld, waarna nog negen maanden en negentien dagen resteren van de gevangenisstraf. Bij beslissing van the District Court of Legnica van 11 januari 2024 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen. Volgens de aanvullende informatie van 19 juni 2024 is de tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijke strafrestant bevolen, omdat de opgeëiste persoon zich niet aan de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden heeft gehouden. Nu dit betekent dat de tenuitvoerlegging van de straf niet is gelast vanwege de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit en de beslissing tot tenuitvoerlegging van 11 januari 2024 zelf geen beslissing is waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd, toetst de rechtbank deze tenuitvoerleggingsprocedure niet aan artikel 12 OLW.[4]

Ten aanzien van onderliggend vonnis 1:

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij alle zittingen van het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.

Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.

De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering in relatie tot dit vonnis te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.

Het proces dat tot het vonnis heeft geleid besloeg meer zittingen. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen op welke zitting(en) de zaak ten gronde is behandeld. Uit de aanvullende informatie van 19 juni 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest op alle zittingen, behalve één zitting, omdat hij zich toen had verslapen. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het proces, had de mogelijkheid daarbij aanwezig te zijn en heeft hiervan ook gebruik gemaakt. Dat hij op één van de zittingen niet is verschenen, is aan hem zelf te wijten.

Ten aanzien van onderliggend vonnis 2:

De rechtbank stelt aan de hand van de aanvullende informatie van 19 juni 2024 vast dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van the Regional Court of Wrocław-Krzyki District in Wrocław heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4 Strafbaarheid

4.1 Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst feit 1 aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 21, te weten:

racketeering en afpersing Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten (2 tot en met 5) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.

De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.

Feit 2 levert naar Nederlands recht op:

verduistering

Feit 3 levert naar Nederlands recht op:

diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels

Feit 4 levert naar Nederlands recht op:

diefstal, meermalen gepleegd

Feit 5 levert naar Nederlands recht op:

mishandeling

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een andere toebehoort vernielen

5 Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.[5]

Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.[6]

6 Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7 Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300, 310, 311, 321 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeësite persoon] aan the District Court of Legnica – III Criminal Department, Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Scheijde, voorzitter, mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en A.R. Vlierhuis, rechters, in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 augustus 2024.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)) en HvJ EU, 22 december 2017, zaak C-571-PPU, ECLI:EU:C:2017:1026.

Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.

Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)) en HvJ EU, 22 december 2017, zaak C-571-PPU, ECLI:EU:C:2017:1026.

Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.

Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).