Arrest inhoud

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/04941

Zitting 9 september 2025

CONCLUSIE

D.J.C. Aben

In de zaak

[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, hierna: de verdachte

Inleiding

  1. De verdachte is bij arrest van 13 december 2023 door het gerechtshof Amsterdam wegens ‘voorbereiding van doodslag’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met algemene en bijzondere voorwaarden zoals nader in het arrest is vermeld, onder aftrek van voorarrest als omschreven in artikel 27 lid 1 Sr. Daarnaast heeft het hof twee in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen verbeurdverklaard. Verder heeft het hof de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest nader omschreven.

  2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben een middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

  1. Het middel behelst de klacht dat “het hof ten onrechte ten aanzien van de aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden bijzondere voorwaarde bepaald heeft dat de politie toezicht houdt op de handhaving van het locatie- en contactverbod”.

De strafoplegging

  1. Het bestreden arrest van het hof bevat ten aanzien van de strafoplegging onder meer het volgende:

Veroordeelt de verdachte tot eengevangenisstrafvoor de duur van15 (vijftien) maanden*.*

Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden , niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:

  • op geen enkele wijze — direct of indirect — contact heeft of zoekt met [betrokkene 1] geboren pp [geboortedatum] 1980 en [betrokkene 2] geboren op [geboortedatum] 2004, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in [plaats] .

De politie ziet toe op de handhaving van het locatie- en contactverbod.”

De bespreking van het middel

  1. Zoals gezegd heeft het hof ná de omschrijving van een contact- en locatieverbod in de zin van artikel 14c lid 2 onder 5° respectievelijk 6° Sr in het dictum van zijn arrest de volgende passage opgenomen: “De politie ziet toe op de handhaving van het locatie- en contactverbod.” Indien deze passage wordt gelezen als een enkele constatering (van feitelijke aard), is zij zowel overbodig als correct. Onder het gezag van het Openbaar Ministerie zorgt de politie immers voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en levert zij in het kader van artikel 3 Politiewet 2012 een handhavingsbijdrage aan het toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden,[1] waarvoor het Openbaar Ministerie krachtens artikel 6:3:14 lid 1 Sv verantwoordelijk is. Indien deze passage wordt gelezen als een bevel aan de politie, mist het weliswaar wettelijke grondslag, maar valt – bij gebrek aan nadere toelichting – niet in te zien welk belang de verdachte heeft bij cassatie op dit punt. Ook zonder dat bevel zou de politie immers, zoals gezegd, bijdragen aan de handhaving van het locatie- en contactverbod.

  2. Hoe dan ook faalt het middel.

Slotsom

  1. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende formulering.

  2. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

  3. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Kamerstukken II2014/15, 34 086, nr. 3, p. 36-38. Deze memorie van toelichting noemt in dit verband expliciet als politietaak “het houden van toezicht op de naleving van opgelegde vrijheidsbeperkende straffen en maatregelen. Hierbij moet met name worden gedacht aan de handhavingsbijdrage die de politie levert bij het dagelijks toezicht dat de reclassering houdt op de naleving van vrijheidsbeperkende bijzondere voorwaarden gesteld bij een voorwaardelijke veroordeling of bij een voorwaardelijke invrijheidstelling.” (citaat p. 37).

Zie dienovereenkomstig de Aanwijzing voorwaardelijke straffen en schorsing van voorlopige hechtenis onder voorwaarden, *Stcrt.*2020, 62553, van het College van procureurs-generaal. Volgens deze aanwijzing levert de politie een belangrijke bijdrage aan de handhaving van de vrijheidsbeperkende voorwaarden. Dit valt onder de algemene signalerende taak van de politie. Het CJIB/AICE meldt deze vrijheidsbeperkende voorwaarden aan de politie. Verder vermeldt de aanwijzing dat wanneer de rechter een contactverbod of locatieverbod/-gebod (al dan niet met elektronisch toezicht) en het daarbij behorende politietoezicht dadelijk uitvoerbaar verklaart, de betreffende strafrechtelijke beslissing zo spoedig mogelijk wordt verstrekt aan het CJIB/AICE zodat de uitvoerders (politie en eventueel reclassering) zo spoedig mogelijk daarvan in kennis worden gesteld. In geval van handhaving van vrijheidsbeperkende voorwaarden door de politie, moet het Openbaar Ministerie het CJIB/AICE zorgvuldig informeren bij beëindiging van de voorlopige hechtenis of het einde van de proeftijd in geval van een veroordeling.


Voetnoten

Kamerstukken II2014/15, 34 086, nr. 3, p. 36-38. Deze memorie van toelichting noemt in dit verband expliciet als politietaak “het houden van toezicht op de naleving van opgelegde vrijheidsbeperkende straffen en maatregelen. Hierbij moet met name worden gedacht aan de handhavingsbijdrage die de politie levert bij het dagelijks toezicht dat de reclassering houdt op de naleving van vrijheidsbeperkende bijzondere voorwaarden gesteld bij een voorwaardelijke veroordeling of bij een voorwaardelijke invrijheidstelling.” (citaat p. 37).Zie dienovereenkomstig de Aanwijzing voorwaardelijke straffen en schorsing van voorlopige hechtenis onder voorwaarden, *Stcrt.*2020, 62553, van het College van procureurs-generaal. Volgens deze aanwijzing levert de politie een belangrijke bijdrage aan de handhaving van de vrijheidsbeperkende voorwaarden. Dit valt onder de algemene signalerende taak van de politie. Het CJIB/AICE meldt deze vrijheidsbeperkende voorwaarden aan de politie. Verder vermeldt de aanwijzing dat wanneer de rechter een contactverbod of locatieverbod/-gebod (al dan niet met elektronisch toezicht) en het daarbij behorende politietoezicht dadelijk uitvoerbaar verklaart, de betreffende strafrechtelijke beslissing zo spoedig mogelijk wordt verstrekt aan het CJIB/AICE zodat de uitvoerders (politie en eventueel reclassering) zo spoedig mogelijk daarvan in kennis worden gesteld. In geval van handhaving van vrijheidsbeperkende voorwaarden door de politie, moet het Openbaar Ministerie het CJIB/AICE zorgvuldig informeren bij beëindiging van de voorlopige hechtenis of het einde van de proeftijd in geval van een veroordeling.