Arrest inhoud

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/01654

Zitting 26 augustus 2025

CONCLUSIE

D.J.C. Aben

In de zaak

[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, hierna: de verdachte.

Inleiding

  1. Bij vonnis van 28 april 2022 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, (parketnummer 02-306348-21) was de verdachte veroordeeld voor onder meer "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" (feit 1).[1]

  2. Bij arrest van 21 april 2023 (parketnummer 20-000992-22) heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch zich – met verbetering van de bewijsmotivering van feit 1 – met dit vonnis verenigd, behalve voor wat betreft (onder meer) de opgelegde straf.[2] Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest conform artikel 27 Sr en met een proeftijd van drie jaar.[3]

  3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. M.G. van Wijk, advocaat te Hoorn (Noord-Holland), heeft één middel van cassatie voorgesteld. Het middel heeft uitsluitend betrekking op de bewezenverklaring van feit 1.

Het middel

  1. Het middel komt met motiveringsklachten op tegen het oordeel dat de verdachte opzettelijk hennep heeft uitgevoerd als bedoeld in artikel 1 lid 5 Opiumwet.

  2. Volgens de steller van het middel miskent het hof dat ook onder de in het arrest genoemde omstandigheden – zoals het feit dat de verdachte gebruikmaakte van valse Belgische kentekenplaten, kortstondig in Nederland verbleef en dat de hennep kort voor zijn staandehouding in de buurt van de Belgische grens in zijn auto is gelegd – niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (verlengde) uitvoer. In het bijzonder wordt erop gewezen dat de verdachte zich ten tijde van de staandehouding niet richting de grens bewoog, hetgeen volgens de steller van het middel een relevante contra-indicatie vormt.

De bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen

  1. De rechtbank heeft onder 1 ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat hij:

op 10 november 2021 te Breda en Roosendaal, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 10.000 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

  1. De bewezenverklaring van feit 1 steunt op de volgende bewijsmiddelen:

“10.1 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], pagina 5 tot en met 8 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijkweergegeven: Op woensdag 10 november 2021, was ik, verbalisant [verbalisant 1], belast met een dynamische surveillance op de Rijksweg A16, omgeving Breda met de daarbij behoorde op en afritten. Ik was in burger gekleed en reed als bestuurder in een onopvallend dienstvoertuig te weten een Volkswagen Golf welke was aangemeld als de 1021. Op genoemde datum, omstreeks 13.35 uur, parkeerde ik mijn dienstvoertuig bij de ingang van de woonboulevard aan de Kruisvoort, met zicht op de kleine parkeerplaats van de Ikea. Ik zag dat beide voertuigen strak naast elkaar geparkeerd stonden, met de kofferbakken naast elkaar. Dus in de zelfde richting geparkeerd. Ik zag dat beide personen direct naar de achterzijde van hun voertuig liepen. Ik zag ze beiden de kofferbak van hun eigen voertuig opende[n]. Ik zag dat beide mannen naar de kofferbak van de Ford Fiësta liepen met Nederlands kenteken. Ik zag dat de bestuurder van de Fiësta twee zwarte sporttassen uit de kofferpak pakte en in de kofferbak van de Focus plaatste. Ik zag dat de bestuurder uit de Fiësta vervolgens een grote kartonnen doos uit de kofferbak van de Fiësta pakte en deze ook in de kofferbak van de Focus zette. Ik zag dat beide personen erg zenuwacht[ig] om zich heen aan het kijken waren. Beide personen maakte[n] een nerveuze in[d]ruk. Ik zag dat toen de goederen waren overgeladen beide personen de kofferbak van hun eigen voertuigen weer dicht deden en dat beide personen weer als bestuurder in hun eigen voertuigen stapte[n]. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag aan de houding van de personen bij het overladen dat de tassen op gewicht waren. Ik zag dat de mannen met enige kracht de tassen moesten tillen. Ik zag dat de tassen bol stonden. Het is mij dan ook ambtshalve bekend dat er op deze manier verdovende middelen worden overgedragen. Tevens kom ik de doos die ik zag vaak tegen als verpakkingsmiddel voor hennep. De sporttassen welke ik overgedragen zag worden, ben ik al vaker tegengekomen met mijn werk. Ik heb in dit soort sporttassen al vaker grote hoeveelheden harddrugs aangetroffen. Bovenstaande bevindingen, de mogelijk criminele ontmoeting welke ik had waargenomen, de sporttassen en dozen welke werden overgedragen, het zenuwachtige en nerveuze gedrag van beide bestuurders, gaven mij een grote mate van zekerheid dat ik hier zojuist een drugsoverdracht had waargenomen. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat beide voertuigen direct begonnen te rijden richting de rotonde van de genoemde Ikea in de richting van de Ettensebaan te Breda aldaar. Ik zag dat de Ford Fiësta direct linksaf sloeg in de richting van de MC Donalds. Ik zag dat de Ford Focus met Belgisch kenteken direct rechtsaf sloeg. Dit is in de richting van de snelweg naar Antwerpen (België) en Rotterdam. Ik besloot de Ford Focus te volgen omdat hier de sporttassen en doos naar overgedragen waren.

10.2 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2], pagina 19 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven: Vervolgens ben ik naar de Ford Focus, voorzien van het Belgische kenteken [kenteken 1], gelopen. Van deze Ford heb ik de klep van de kofferbak geopend. Nadat ik de kofferklep had geopend rook ik een, voor mij ambtshalve bekende, hennepgeur. Ik zag rechts in de kofferbak een bruine kartonnen doos staan. Ik zag naast deze kartonnen doos een groen/geel/wit/zwarte geruite plastic tas staan. Ik keek vervolgens in deze doos en tas. Ik zag dat in deze doos en tas zwarte plastic zakken zaten. Ik heb vervolgens deze zakken samen met collega [verbalisant 3] uit de doos en geruite plastic tas gehaald. Ik zag dat er in de doos een (1) grote zwarte zak zat. Ik zag dat in de geruite tas twee (2) grote zwarte zakken zaten en een (1) kleine zwarte zak. Ik voelde dat de inhoud van deze zakken zacht was.

10.3 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4], pagina 32 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven: Ik stelde een onderzoek in naar de inhoud van de inbeslaggenomen bigshopper. De bigshopper is voorzien van het goednummer 23 96401. Ik zag dat er in de bigshopper drie (3) zwartkleurige ondoorzichtige sealbags zaten. Ik heb vervolgens één (1) van de zwartkleurige sealbag geopend. Ik zag dat er in deze zwartkleurige sealbag, drie (3) doorzichtige sealbags zaten. Na het openen van één (1) van deze sealbags herkende ik de inhoud van de doorzichtige sealbags ambtshalve als zijnde hennep, genoemd op lijst 2 van de Opiumwet. Ik herkende de hennep aan de kenmerkende geur, kleur en samenstelling van de stof. Na onderzoek bleek dat alle doorzichtige sealbags voorzien waren van hennep. Ik heb vervolgens de hennep gewogen en dit bleek netto, exclusief het verpakkingsmateriaal, zeven (7) kilogram te betreffen. Vervolgens stelde ik een onderzoek in naar de inhoud van de inbeslaggenomen kartonnendoos. De kartonnen doos is voorzien van het goednummer 2396402. Ik zag dat er in de kartonnen doos één (1) zwartkleurige ondoorzichtige sealbag zat. Ik heb vervolgens deze zwartkleurige sealbag geopend. Ik zag dat er in deze zwartkleurige sealbag, drie (3) doorzichtige sealbags zaten. Na het openen van één (1) van deze sealbags herkende ik de inhoud van doorzichtige sealbags ambtshalve als zijnde hennep, genoemd op lijst 2 van de Opiumwet. Ik herkende de hennep aan de kenmerkende geur, kleur en samenstelling van de stof. Na onderzoek bleek dat alle doorzichtige sealbags voorzien waren van hennep. Ik heb vervolgens de hennep gewogen en dit bleek netto, exclusief het verpakkingsmateriaal, drie (3) kilogram te betreffen. In totaal trof ik tien (10) kilogram hennep aan verdeeld over de bigshopper en de kartonnen doos.

  1. Het hof heeft omtrent het bewijs overwogen (met weglating van de voetnoten):

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, nu niet kan worden bewezen dat sprake is van verlengde uitvoer van de tenlastegelegde hennep. Op het moment dat door de politie de achtervolging op de verdachte is ingezet, bevond hij zich op de snelweg in Nederland. Omdat er vroeg is ingegrepen, kan niet worden vastgesteld dat hij voornemens was om met de hennep naar België door te reizen. De verdediging heeft geconcludeerd dat daardoor alleen het opzettelijk aanwezig hebben van de tenlastegelegde hennep wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Het hof overweegt dienaangaande, deels overeenkomstig de rechtbank, als volgt.

In artikel 1, vijfde lid van de Opiumwet wordt onder ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in artikel 2 en 3’ - voor zover in casu relevant - begrepen: ‘(...) het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen (...) of het in, op of aan een naar het buitenland bestemd vaar, voer of luchtvaartuig aanwezig hebben van de middelen, of van die voorwerpen of goederen’. Bestendige jurisprudentie ter zake van het begrip ‘(binnen en) buiten het grondgebied van Nederland brengen’ van de genoemde middelen maakt duidelijk dat dit begrip ruim wordt uitgelegd, waarbij van enige relatie met of betrokkenheid bij het daadwerkelijk (binnen of) buiten het grondgebied van Nederland brengen niet hoeft te zijn gebleken (vgl. o.a. HR 10 november 1992, NJ 1993/225 en HR 21 november 2006, ECLL:NL:HR:2006:AY9575).

De verdachte heeft wisselend verklaard over de bestemming van de hennep. Samengevat heeft hij verklaard dat het zijn bedoeling was om de hennep van Breda naar Roosendaal te brengen. Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat die verklaring als ongeloofwaardig terzijde dient te worden gesteld.

Het hof stelt voorop dat gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting bij de rechtbank de verdachte wist dat in Breda op de parkeerplaats bij IKEA een hoeveelheid drugs in de kofferbak van zijn auto is gelegd. Immers, ter terechtzitting op 14 april 2022 heeft hij verklaard dat hij in opdracht van [...] naar Nederland is gekomen om drugs te vervoeren en dat daartoe een blanke jongen op de parkeerplaats van IKEA een grote zak en een doos in de kofferbak van zijn geleende auto heeft gelegd. Voorts heeft de verdachte in zijn eerste verhoor verklaard dat hij wist dat het om ‘wiet, ‘cannabis’ ging. In zijn eerste verhoor doet de verdachte het voorkomen alsof de drugs zomaar in de kofferbak van zijn auto werden gelegd toen hij op de parkeerplaats stond te roken. Over de bestemming van de drugs heeft verdachte wisselende verklaringen afgelegd. Zo zegt hij tijdens het 1e verhoor dat hij de hennep in Roosendaal en Bergen op Zoom zou gaan verkopen omdat daar veel dealers zijn; ook verklaart hij in dat kader over de verkoop aan Franse mensen. Tijdens het 2e verhoor en ter terechtzitting in eerste aanleg zegt verdachte dat hij de drugs slechts moest vervoeren. Ten slotte heeft verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst verklaard dat hij de hennep zou moeten afleveren bij de parkeerplaats van KFC te Roosendaal.

Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat die verklaringen als ongeloofwaardig terzijde dienen te worden gesteld. Bij zijn oordeel heeft het hof mede gelet op de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. De verdachte reed in een auto met valse Belgische kentekenplaten, was ten tijde van zijn aanhouding in België woonachtig en hij was alleen en kortstondig in het kader van het onder 1 tenlastegelegde handelen in Nederland. De tien kilogram hennep zijn kort voor zijn staande houding op een parkeerplaats in de nabijheid van de Belgische grens in zijn auto gelegd en op deze locatie vinden vaker drugstransporten plaats. Genoemde omstandigheden en gedragingen passen bij de door het Flexibel Interventie Team beschreven modus operandi. Daarbij verlaten Belgische en Franse voertuigen na de overdracht van drugs de speciale ontmoetingsplekken (zoals de parkeerplaats bij IKEA in Breda) om vervolgens via de A58 dan wel de A4 of via het onderliggende wegennet de grensovergang Nederland-België te passeren en zo de drugs te exporteren.

Nu het dossier verder geen steun biedt voor het verweer van de verdediging dat het de bedoeling was dat de hennep in Nederland verhandeld zou worden en zijn verklaringen niet alleen wisselend zijn, maar ook als vaag gekenschetst kunnen worden, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dat de verdachte de bedoeling had om de hennep naar het buitenland uit te voeren.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van het buiten het grondgebied van Nederland brengen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid juncto artikel 3, onder A van de Opiumwet. Dat de hennep Nederland niet daadwerkelijk heeft verlaten, doet daaraan gelet op de hiervoor beschreven gedragingen en omstandigheden niet af.

Gelet op het hiervoor overwogene concludeert het hof dat verdachte opzet heeft gehad op de uitvoer van hennep naar België.

De bespreking van het middel

  1. Het hof stipt met juistheid aan dat artikel 1 lid 5 van de Opiumwet (Ow) meebrengt dat onder ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ van middelen vermeld op lijst II, bedoeld in artikel 3 Ow, mede is begrepen: het met bestemming naar het buitenland vervoeren of ten vervoer aannemen dan wel het aanwezig hebben van die middelen in een naar het buitenland bestemd voertuig.

  2. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de bedoeling had om de in zijn auto aangetroffen hennep naar het buitenland te brengen. Dit oordeel heeft het hof gebaseerd op omstandigheden als de wisselende verklaringen van de verdachte, diens woonplaats in België, het gebruik van valse Belgische kentekenplaten, het feit dat hij alleen reisde, kortstondig in Nederland verbleef, en dat de hennep kort voor zijn staandehouding in de buurt van de Belgische grens – op een locatie waar vaker drugstransporten plaatsvinden – in zijn auto is gelegd.

  3. Het komt mij voor dat het hof het onder 1 bewezen verklaarde uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden heeft kunnen afleiden, ook in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd.

  4. Het middel faalt.

Ambtshalve opmerking over de redelijke termijn

  1. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep op 25 april 2023, hetgeen betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit dient te leiden tot strafvermindering.

Slot

  1. Het middel faalt en kan m.i. worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende formulering.

  2. Anders dan hetgeen ik in randnummer 13 heb opgemerkt, heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

  3. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Daarnaast was de verdachte door de rechtbank veroordeeld voor “in het bezit zijn van een vals of vervalst identiteitsbewijs, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het vals of vervalst is” (feit 2), “overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994” (feit 3), “overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994” (feit 4).

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van feit 2, de opgelegde straf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de beslissing op de schadevergoedingsmaatregel vernietigd en in zoverre opnieuw recht gedaan. De kwalificatie van feit 2 is verbeterd in: “het voorhanden hebben van een vervalst identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht”.

Aan de verdachte is wat betreft feit 4 een geldboete van vierhonderd euro opgelegd en hechtenis voor de duur van één week. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] – voor zover ter vergoeding van materiële schade uit het onder 3 bewezen verklaarde – toegewezen tot het bedrag van € 407,58, zulks vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2021 tot aan de dag der voldoening, en is aan de verdachte voor datzelfde bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.


Voetnoten

Daarnaast was de verdachte door de rechtbank veroordeeld voor “in het bezit zijn van een vals of vervalst identiteitsbewijs, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het vals of vervalst is” (feit 2), “overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994” (feit 3), “overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994” (feit 4).

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van feit 2, de opgelegde straf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de beslissing op de schadevergoedingsmaatregel vernietigd en in zoverre opnieuw recht gedaan. De kwalificatie van feit 2 is verbeterd in: “het voorhanden hebben van een vervalst identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht”.

Aan de verdachte is wat betreft feit 4 een geldboete van vierhonderd euro opgelegd en hechtenis voor de duur van één week. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] – voor zover ter vergoeding van materiële schade uit het onder 3 bewezen verklaarde – toegewezen tot het bedrag van € 407,58, zulks vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2021 tot aan de dag der voldoening, en is aan de verdachte voor datzelfde bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.