Uitspraak inhoud

Zaaknummer: SXM202500014

Vonnis van 19 augustus 2025

in de zaak van

[naam X], wonend in Sint Maarten, eiser in conventie, verweerder in reconventie, gemachtigde: mr. R.E. Duncan, tegen

[naam Y], wonend in Sint Maarten, gedaagde in conventie, eiser in reconventie, gemachtigde: mr. N.C. de la Rosa.

De partijen worden hierna ‘[X]’ en ‘[Y]’ genoemd.

1 Het procesverloop

1.1. Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juni 2025.

2 De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1. [ overgrootvader] en [overgrootmoeder] waren eigenaar van een perceel, dat is omschreven in meetbrief [….]/[..]. Zij zijn inmiddels beiden overleden. Hun achterkleinzoon [Y] is hun enige erfgenaam en [X] is de executeur van de nalatenschap van [moeder van Y].

2.2. [ X] stelt dat [overgrootvader] en [moeder van Y] het perceel in 1988 aan hem hebben verkocht en dat hij het sindsdien ook bezit. Volgens [X] is hij met [overgrootvader] en [overgrootmoeder] overeengekomen dat het perceel na hun dood aan hem zou worden overgedragen. Hij eist dat het Gerecht voor recht verklaart dat hij eigenaar is van het perceel, op basis van de overeenkomst of door verjaring. Hij vraagt het Gerecht om [Y] te veroordelen om mee te werken aan het passeren van notariële akte, of te bepalen dat het vonnis dezelfde kracht heeft als de benodigde akte.

2.3. [ Y] is het niet eens met de eis. Hij betwist dat [X] een koopovereenkomst heeft gesloten met zijn overgrootouders. Volgens hem zijn de handtekeningen onder de overeenkomst niet van [overgrootvader] en [overgrootmoeder]. Hij vindt het onwaarschijnlijk dat zij zo’n overeenkomst hebben willen sluiten met [X]. Bovendien is de eis van [X] op basis van de overeenkomst volgens hem verjaard. Hij stelt dat ook geen sprake is van verjaring omdat [X] het perceel niet bezit, maar alleen houdt (voor een ander).

2.4. [ Y] eist zelf dat het Gerecht voor recht verklaart dat het perceel hem toekomt en dat [X] geen recht geldend kan maken. Hij vraagt het Gerecht de overeenkomst waarop [X] zich beroept te vernietigen of te ontbinden of te verklaren dat die niet meer bestaat. Voor het geval het Gerecht oordeelt dat [X] eigenaar is, vraagt hij het Gerecht [X] te veroordelen om het perceel terug te geven, of de marktwaarde te betalen. Hij wil verder dat [X] wordt veroordeeld om mee te werken aan het registreren van het perceel op naam van [Y] en om het pand binnen 48 uur te ontruimen. [Y] stelt verder dat [X] nooit als executeur rekening en verantwoording heeft afgelegd van zijn activiteiten. Hij eist dat [X] wordt veroordeeld om dat alsnog te doen.

Samenvatting van het oordeel

2.5. Het Gerecht oordeelt dat het recht van [X] om overdracht te eisen is verjaard en dat hij ook door verjaring geen eigenaar is geworden van het perceel. De eisen van [Y] worden ook grotendeels afgewezen. [X] wordt wel veroordeeld om rekening en verantwoording van zijn executele af te leggen. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.

De vorderingen van [X] op basis van de overeenkomst zijn verjaard

2.6. [ Y] heeft aangevoerd dat de vorderingen van [X] op basis van de overeenkomst zijn verjaard. Het Gerecht kan hem daarin volgen. In de overeenkomst staat dat [X] de overdracht kon eisen als [overgrootvader] en [overgrootmoeder] allebei waren overleden. Dat was het geval in 2002. Op dat moment was deze vordering dus opeisbaar. Daarna zijn vijf jaar verstreken waarin [X] niet heeft geëist dat deze overeenkomst ook werd nagekomen. Daarom is die eis verjaard (artikel 3:307 BW).

2.7. Of de overeenkomst wel of niet rechtsgeldig tot stand is gekomen hoeft de rechter dus ook niet te beoordelen.

[X] is ook geen eigenaar van het perceel geworden door verjaring

2.8. [ X] stelt dat hij in dat geval in ieder geval al eigenaar is geworden op basis van verjaring. Volgens [Y] gaat dit betoog niet op omdat [X] nooit bezitter is geweest van het perceel. Dat verweer van [Y] slaagt.

2.9. In de overeenkomst waarop [X] zich beroept staat dat het perceel door [overgrootvader] en [overgrootmoeder] aan hem wordt verkocht voor NAf 1,00. Er staat verder: “*The Purchaser may accept the property in possession on this day.”*Dit zou kunnen worden vertaald als ‘bezit’. Uit de rest van de overeenkomst blijkt echter duidelijk dat de partijen hier niet het juridische begrip ‘bezit’ hebben bedoeld.

2.10. In de koopovereenkomst staat namelijk dat de notariële akte die nodig is voor eigendomsoverdracht (artikel 3:84 en 3:89 BW) pas zal worden gepasseerd als zowel [overgrootvader] als [overgrootmoeder] is overleden (artikel 1). Ook de koopprijs hoeft dan pas betaald te worden. Verder gaan de risico’s van het perceel ook pas op dat moment over (artikel 4). Bovendien hadden [overgrootvader] en [overgrootmoeder] het recht om op elk moment de koopovereenkomst zonder opgave van reden te annuleren (artikel 9). Uit al deze bepalingen blijkt dat [overgrootvader] en [overgrootmoeder] vooralsnog eigenaar zouden blijven en dat [X] het perceel tot de overdracht voor hen mocht houden (artikel 3:107 en 3:110 BW). Hij was dus houder voor een ander en geen houder voor zichzelf. Hij was in juridische zin dus geen bezitter.

2.11. [ X] heeft het perceel dus in eerste instantie gehouden voor [overgrootvader] en [overgrootmoeder]. Het houden kan niet zomaar overgaan in bezitten. Dat kan alleen als gevolg van een handeling van [overgrootvader] of [overgrootmoeder], of doordat [X] het recht van de eigenaar heeft tegengesproken (artikel 3:111 BW). [X] heeft niet gesteld dat dit het geval is. Dat is ook niet gebleken. Dat betekent dat [X] nog steeds houder is van het perceel. Hij is dus ook niet door verjaring eigenaar geworden, want daarvoor is bezit nodig (artikel 3:105 BW).

Conclusie: de eisen van [X] worden afgewezen

2.12. De conclusie is dat [X] zowel op basis van de overeenkomst als op basis van verjaring geen eigenaar is geworden. Al zijn eisen zijn gebaseerd op de stelling dat dit wel het geval is. Al zijn eisen worden daarom afgewezen.

De door [Y] gevraagde verklaring voor recht wordt afgewezen

2.13. [ Y] eist dat het Gerecht voor recht verklaart dat het perceel hem “toekomt en/of toebehoort en dat [X] geen recht geldend kan maken ten aanzien van dat perceel”. Deze eis wordt afgewezen, omdat die te onbepaald is. Het is onduidelijk wat in deze context onder ‘toekomen’ of ‘toebehoren’ zou moeten worden verstaan. Bovendien is het perceel vooralsnog onderdeel van de nalatenschap en dus geen eigendom van [Y]. Ook de omschrijving dat [X] ‘geen recht geldend kan maken’ is te algemeen, aangezien [X] in ieder geval in het verleden een gebruiksrecht heeft gehad op basis van de overeenkomst. Bovendien staat in het testament dat hij ook het recht heeft “to take posession of my estate until same will have been settled”. [Y] stelt zelf dat de nalatenschap nog niet is afgewikkeld, dus ook op basis van het testament heeft [X] op dit moment nog een gebruiksrecht.

De koopovereenkomst wordt niet ontbonden of vernietigd

2.14. [ Y] eist verder dat de rechter de koopovereenkomst vernietigt of ontbindt. Die eis wordt afgewezen omdat [Y] hier geen belang bij heeft (artikel 3:303 BW). Hiervoor is namelijk al geoordeeld dat de vorderingen van [X] op basis van de overeenkomst zijn verjaard. Een vernietiging of ontbinding maakt deze situatie niet anders.

2.15. [ Y] vraagt het Gerecht ook om te verklaren dat er geen verbintenis om de eigendom over te dragen meer bestaat. Die eis wordt ook afgewezen. Als deze verbintenis bestaat, kan [X] daarvan door verjaring geen nakoming meer vragen.

2.16. [ Y] heeft ook nog een subsidiaire en meer subsidiaire eis ingesteld. Die eisen worden afgewezen, omdat die zijn ingesteld voor het geval de rechter oordeelt dat [X] door verjaring eigenaar is geworden, of recht heeft op eigendomsoverdracht. Uit het voorgaande volgt dat daarover anders wordt geoordeeld.

De eisen over medewerking van [X] aan het inschrijven van eigendom worden afgewezen

2.17. [ Y] heeft verder verschillende eisen ingesteld die ervan uitgaan dat medewerking van [X] nodig is voor het inschrijven van de eigendom in de registers van het Kadaster (eis c tot en met f). Volgens [Y] is dat het geval omdat [X] testamentair executeur is. [Y] heeft echter niet onderbouwd waarom daarvoor de medewerking van [X] nodig is. [Y] kan als enig erfgenaam overgaan tot inschrijving van het testament in het Kadaster waardoor de eigendom naar hem zal overgaan. De enige taak van [X] als executeur is om de nalatenschap te beheren en schulden van de nalatenschap te betalen (artikel 4:144 BW). De vordering tot medewerking van [X] aan het inschrijven van de eigendom worden daarom afgewezen.

[X] wordt nu niet veroordeeld om het perceel te ontruimen

2.18. [ Y] eist verder dat [X] wordt veroordeeld om het perceel te ontruimen. Ook deze vordering wordt afgewezen. De vordering is te voorbarig. [Y] is namelijk vooralsnog geen eigenaar van het perceel, immers hij zal daartoe eerst met het testament naar het Kadaster moeten gaan. Op dit moment kan hij dus ook geen ontruiming eisen. Dit nog los van de vraag wanneer het gebruiksrecht van [X] is geëindigd, of zal eindigen en/of [X] uiteindelijk, als [Y] eenmaal eigenaar is geworden, ontruimd zou moeten worden. Daarover is mogelijk nog een rechterlijk oordeel nodig, waartoe [Y] alsdan een vordering zal kunnen instellen.

[X] moet rekening en verantwoording afleggen

2.19. [ Y] eist ten slotte dat [X] wordt veroordeeld om binnen een week na dit vonnis rekening en verantwoording af te leggen van zijn beheer van de nalatenschap. [X] is als executeur verplicht om [Y] als erfgenaam alle gevraagde inlichtingen te geven over de uitoefening van zijn taak (artikel 4:148 BW). [X] stelt dat hij dit altijd al gedaan heeft, maar dat verweer heeft hij niet onderbouwd. Hij moet de rekening en verantwoording dus alsnog afleggen. De rechter merkt daarbij op dat uit het testament van [overgrootvader] volgt dat hij [X] alleen als executeur benoemt voor het geval hij eerder of gelijktijdig overlijdt met [overgrootmoeder]. Dat was niet het geval. Dat betekent dat [X] alleen executeur is van de nalatenschap van [overgrootmoeder].

2.20. [ X] voert aan dat de nalatenschap al is afgewikkeld. Het is de vraag of dit klopt, want [X] moet dan op zijn minst een boedelbeschrijving opmaken (artikel 4:146 lid 2 BW) en dat is volgens [Y] nooit gebeurd. Zelfs als het wel zou kloppen, dan moet [X] alsnog rekening en verantwoording afleggen (artikel 4:151 BW).

2.21. [ X] voert ten slotte aan dat [Y] niet duidelijk heeft gemaakt welk belang hij bij deze eis heeft. Dat belang is echter duidelijk. [Y] is (de enige) erfgenaam. Het is dus logisch dat hij wil weten wat er met de nalatenschap is gebeurd.

2.22. [ Y] heeft verder nog opgesomd over welke punten hij in ieder geval informatie wil hebben. [X] heeft daar verder inhoudelijk niet op gereageerd. De rechter wijst dat deel van de eis daarom toe.

2.23. De rechter veroordeelt [X] om de gevraagde informatie af te geven. Het lijkt de rechter niet haalbaar om dit binnen een week te doen, omdat het veel informatie betreft. De rechter ziet ook niet in waarom dit zo’n haast heeft, aangezien [X] onbetwist heeft gesteld dat [Y] hier de afgelopen ruim twintig jaar niet om heeft gevraagd. De rechter bepaalt daarom dat [X] deze informatie binnen drie maanden moet afgeven.

2.24. De rechter ziet ook geen noodzaak om hier een dwangsom aan te verbinden. [X] heeft in het verleden namelijk niet geweigerd om bepaalde informatie te geven.

[X] wordt veroordeeld in de proceskosten in conventie

2.25. [ X] krijgt ongelijk in conventie. Hij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Deze kosten worden aan de kant van [Y] vastgesteld op Cg 2.500,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x Cg 1.250,00). De proceskosten in reconventie worden gecompenseerd

2.26. In reconventie krijgen beide partijen op enkele punten ongelijk. De proceskosten worden daarom gecompenseerd, in die zin dat beide partijen de eigen kosten betalen.

3 De beslissing

Het Gerecht:

in conventie

3.1. wijst de vorderingen af;

3.2. veroordeelt [X] in de proceskosten, die aan de kant van [Y] tot vandaag worden vastgesteld op Cg 2.500,00;

in reconventie

3.3. veroordeelt [X] om binnen drie maanden na dit vonnis aan [Y] rekening en verantwoording af te leggen over zijn beheer van de nalatenschap van [overgrootmoeder], waarbij [X] in ieder geval informatie moet geven over:

( i) door hem gecollecteerde huur en de datum waarop hij dat heeft

geïnd;

behoeve van de nalatenschap;

steeds waar mogelijk onderbouwd met verifieerbare bescheiden;

3.4. compenseert de proceskosten, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;

in conventie en reconventie:

3.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

3.6. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.