ECLI:NL:HR:2025:1468 - Hoge Raad - 3 oktober 2025
Arrest
Formele relaties
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 24/02865 Datum 3 oktober 2025
ARREST
In de zaak van
V MARINE FUELS B.V., gevestigd te Rotterdam, EISERES tot cassatie, hierna: VMF, advocaten: D.A. van der Kooij en T. van Tatenhove,
tegen
- DEXHON SHIPPING INC.,
gevestigd te Tortola, Britse Maagdeneilanden,
- ZODIAC MARITIME LTD.,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk, VERWEERSTERS in cassatie, hierna gezamenlijk: Zodiac c.s., advocaat: S.L. Haanschoten.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. het vonnis in de zaak C/10/518460 / HA ZA 17-44 van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2017; b. de vonnissen in de zaak C/10/572221 / HA ZA 19-354 van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2020 en 15 april 2020; c. de arresten in de zaak 200.274.857/01 van het gerechtshof Den Haag van 4 mei 2021, 17 januari 2023 en 23 april 2024; d. het arrest in de zaak 200.227.283/02 van het gerechtshof Den Haag van 23 april 2024. VMF heeft tegen de arresten van het hof van 17 januari 2023 en 23 april 2024 (zowel in zaak 200.274.857/01 als in zaak 200.227.283/02) beroep in cassatie ingesteld. Zodiac c.s. hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend. De zaak is voor Zodiac c.s. toegelicht door hun advocaat. De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaten van VMF hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) Zodiac c.s., reder van het zeeschip ‘Forest Park’, hebben omstreeks 8 oktober 2014 bunkerolie besteld bij OW Bunker (Netherlands) B.V. (hierna: OWB). In deze koop had OWB een eigendomsvoorbehoud bedongen. De toepasselijke algemene voorwaarden bepaalden, voor zover van belang:
“Until full payment of the full amount due to the Seller has been made (…) the Buyer shall not be entitled to use the Bunkers other than for the propulsion of the Vessel (…)” (ii) OWB heeft de desbetreffende partij bunkerolie ingekocht bij VMF. Ook bij deze koop was een eigendomsvoorbehoud van toepassing. De toepasselijke algemene voorwaarden bepaalden, voor zover van belang:
“Until full payment of everything due to the Seller, for whatever nature, has been made (…) the Buyer shall not be entitled to use the Bunkers other than for the propulsion of the Vessel (…)” (iii) VMF heeft op 15 oktober 2014 de bunkerolie doen afleveren aan de Forest Park in Rotterdam. VMF heeft OWB hiervoor US$ 272.862,74 gefactureerd (‘due latest by’ 5 november 2014). OWB heeft op haar beurt Zodiac c.s. gefactureerd voor een bedrag van US$ 286.393,13 (‘due date’ 14 november 2014). (iv) Op 6 november 2014 heeft VMF Zodiac medegedeeld dat de groep waartoe OWB behoorde in financieel zwaar weer verkeerde en dat OWB nalatig was met de betaling van de koopprijs aan VMF. Zij heeft daarbij haar eigendomsvoorbehoud op de bunkerolie ingeroepen en Zodiac c.s. aangezegd de bunkerolie niet (verder) te verbruiken. Zodiac c.s. zijn desondanks daarmee voortgegaan ten behoeve van de voortstuwing van de Forest Park. (v) Op 21 november 2014 is OWB gefailleerd. (vi) Op of omstreeks 13 januari 2015 heeft VMF met verlof van het gerecht (het tribunal de commerce) te Casablanca, Marokko, conservatoir beslag doen leggen op de Forest Park, die op dat moment lag afgemeerd in Safi, Marokko, tot zekerheid voor het verhaal van de openstaande vordering uit hoofde van de levering van de bunkerolie. Het beslag is op 16 januari 2015 opgeheven nadat Zodiac c.s. zekerheid hadden gesteld door middel van een contante storting bij het gerecht in Casablanca. (vii) In 2016 heeft Zodiac ING Bank N.V., aan wie OWB haar vordering op Zodiac in zekerheid had gegeven, voor de bunkerolie betaald.
2.2 Zodiac c.s. hebben in een bodemprocedure bij de rechtbank Rotterdam diverse verklaringen voor recht gevorderd, onder meer inhoudend dat VMF geen vordering op Zodiac c.s. heeft en evenmin een verhaalsrecht heeft op het schip. Bij vonnis van 2 augustus 2017 heeft de rechtbank
2.3 In het hoger beroep (met zaaknummer 200.227.283) tegen het hiervoor in 2.2 genoemde vonnis van 2 augustus 2017 hebben Zodiac c.s. op de voet van art. 223 Rv in verbinding met art. 353 lid 1 Rv een provisionele vordering ingesteld. Bij arrest van 13 november 2018 heeft het hof
2.4 VMF heeft tegen het hiervoor in 2.3 genoemde arrest van 13 november 2018 cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 17 juli 2020
2.5 Bij tussenarrest van 15 oktober 2019 heeft het hof
2.6 In het hoger beroep (met zaaknummer 200.274.857) tegen het hiervoor in 2.5 genoemde vonnis van 19 februari 2020 heeft het hof de zaak gevoegd met de onder zaaknummer 200.227.283 aanhangige appelprocedure (zie hiervoor in 2.3).
2.7 Bij tussenarrest van 17 januari 2023 (in de zaak met zaaknummer 200.274.857) heeft het hof
“6.7 VMF betwist vergeefs de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter om te oordelen over de vordering van Zodiac c.s. wegens het volgens deze onrechtmatig gelegde beslag. VMF stelt dat artikel 5 van het verdrag van Brussel tot het vaststellen van enige eenvormige regels betreffende het conservatoir beslag op zeeschepen van 10 mei 1952 (hierna: Beslagverdrag) hiervoor exclusieve internationale bevoegdheid schept voor de beslagrechter, c.q. de Marokkaanse rechter, maar deze opvatting vindt geen steun in het recht. In zijn arrest van 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1280, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de internationale bevoegdheid die artikel 5 van het Beslagverdrag voor het beslagforum schept voor vorderingen of verzoeken die door die bepaling worden bestreken, exclusief is, en ook dat de materiële reikwijdte van die bepaling zich uitstrekt tot niet alleen de daarin met zoveel woorden genoemde onderwerpen – de opheffing van beslag dan wel de genoegzaamheid van de borgtocht of de zekerheid –, maar ook tot vorderingen en verzoeken die daarmee nauw verband houden. Daartoe behoren, volgens de Hoge Raad, vorderingen of verzoeken tot vrijgave, vermindering, vermeerdering of andersoortige aanpassing van de vervangende zekerheidstelling. Naar het oordeel van het hof kunnen hiertoe niet gerekend worden (bodem)vorderingen die strekken tot schadevergoeding in verband met gestelde onrechtmatigheid van het beslag – zoals hier aan de orde. VMF heeft de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet op nog andere grond bestreden. Die bevoegdheid is er zonder meer op grond van artikel 4 lid 1 van de Europese Verordening 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bis), omdat VMF in Nederland is gevestigd.”
2.8 Bij eindarrest in de zaak met zaaknummer 200.227.283 heeft het hof
3 Beoordeling van het middel
3.1 Onderdeel B.3 van het middel bestrijdt het oordeel van het hof in rov. 6.7 van het tussenarrest van 17 januari 2023 dat de materiële reikwijdte van art. 5 Beslagverdrag zich niet uitstrekt tot (bodem)vorderingen die strekken tot schadevergoeding in verband met gestelde onrechtmatigheid van het beslag. Het onderdeel klaagt dat dit oordeel van het hof onjuist is omdat onder het Beslagverdrag vragen naar de onrechtmatigheid van het scheepsbeslag uitsluitend kunnen worden voorgelegd aan de rechter van de verdragsstaat waar het beslag werd gelegd (het beslagforum).
3.2.1 Art. 5 Beslagverdrag luidt in de Nederlandse vertaling:
“Het gerecht of de andere bevoegde rechterlijke autoriteit, binnen wiens rechtsgebied op het schip beslag is gelegd, zal de opheffing van het beslag toestaan wanneer voldoende borgtocht of zekerheid is gesteld, behalve in het geval dat het beslag werd gelegd terzake van een zeerechtelijke vordering, genoemd in artikel 1, eerste lid, letters o en p; in dat geval kan de rechter de persoon die in het bezit van het schip is, wanneer deze voldoende borgtocht of andere zekerheid stelt, toestaan de exploitatie van het schip voort te zetten of kan hij op andere wijze voorzien in de exploitatie van het schip gedurende het beslag. Bij gebreke van overeenstemming tussen partijen over de genoegzaamheid van de borgtocht of de zekerheid stelt het gerecht of de andere bevoegde rechterlijke autoriteit de aard en het bedrag daarvan vast. Het verzoek tot opheffing van het beslag tegen een zodanige zekerheidsstelling kan niet worden uitgelegd als een erkenning van aansprakelijkheid en evenmin als het doen van afstand van het voorrecht van de wettelijke beperking van aansprakelijkheid van de eigenaar van het schip.”
3.2.2 De uitleg van het Beslagverdrag moet plaatsvinden aan de hand van de maatstaven van de art. 31-33 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (hierna: WVV),
3.2.3 In zijn arrest van 17 juli 2020
“3.5 Art. 5 Beslagverdrag bestrijkt naar de letter alleen vorderingen of verzoeken die betrekking hebben op “de opheffing van het beslag” (eerste alinea), dan wel “de genoegzaamheid van de borgtocht of de zekerheid” (tweede alinea). Het verband tussen art. 5 Beslagverdrag en (…) art. 6 Beslagverdrag – met name de bepaling dat “alle andere processuele incidenten die een beslag tot gevolg heeft” worden beheerst door het recht van het beslagforum – is echter grond om art. 5 Beslagverdrag aldus uit te leggen dat ook vorderingen en verzoeken die nauw verband houden met de in die bepaling genoemde onderwerpen, uitsluitend kunnen worden voorgelegd aan het beslagforum. Daartoe behoren vorderingen of verzoeken tot vrijgave, vermindering, vermeerdering of andersoortige aanpassing van de vervangende zekerheidsstelling.”
3.2.4 Vorderingen strekkend tot schadevergoeding wegens onrechtmatig beslag kunnen niet worden aangemerkt als vorderingen die nauw verband houden met ‘de opheffing van het beslag’ of ‘de genoegzaamheid van de borgtocht of de zekerheid’ in de zin van de eerste, respectievelijk tweede alinea van art. 5 Beslagverdrag. De tekst van het verdrag biedt geen aanknopingspunten voor een zo ruime uitleg van de in die bepaling genoemde onderwerpen.
3.2.5 Een dergelijke uitleg volgt evenmin uit de context van art. 5 Beslagverdrag.
Het Beslagverdrag bevat geen uitputtende regeling, maar blijkens zijn titel slechts ‘enige eenvormige regels betreffende het conservatoir beslag op zeeschepen’. Naast art. 5 bevat het Beslagverdrag bepalingen over de rechtsmacht van het beslagforum in art. 4 (voor de verlening van verlof voor het leggen van beslag) en in art. 7 lid 1 (voor het bodemgeschil).
Art. 6, eerste alinea, Beslagverdrag bepaalt dat alle geschillen met betrekking tot de aansprakelijkheid van de schuldeiser voor schade die door het beslag op het schip is veroorzaakt worden beheerst door de wet van de verdragsluitende staat, binnen wiens rechtsgebied het beslag is gelegd of daartoe verlof is gevraagd. Het Beslagverdrag voorziet dus op dit punt slechts in een conflictregel, maar regelt niet de rechtsmacht.
Het voorgaande vindt bevestiging in de travaux préparatoires van art. 6 Beslagverdrag. Daaruit volgt dat geen compromis kon worden bereikt over de vraag in hoeverre de beslaglegger aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van onrechtmatig beslag, waarna ervoor is gekozen om voor deze vraag te verwijzen naar het recht van het land waar de beslaglegging plaatsvindt. Uit de travaux préparatoires blijkt niet dat met deze conflictregel mede is bedoeld om in enige bepaling van het Beslagverdrag – in weerwil van de duidelijke tekst van die bepalingen – exclusieve rechtsmacht toe te kennen aan het beslagforum voor vorderingen tot schadevergoeding wegens onrechtmatig beslag.
3.2.6 Tot slot ontbreekt rechtspraak van andere verdragsstaten die steun biedt voor de in het middel bepleite uitleg van art. 5 Beslagverdrag.
3.2.7 Uit hetgeen hiervoor in 3.2.1-3.2.6 is overwogen volgt dat art. 5 Beslagverdrag niet aldus kan worden uitgelegd dat aan het beslagforum exclusieve rechtsmacht toekomt om te oordelen over vorderingen die strekken tot schadevergoeding wegens onrechtmatig beslag. Onderdeel B.3 faalt dus.
3.3 De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt VMF in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Zodiac c.s. begroot op € 873,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, H.M. Wattendorff, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 3 oktober 2025.
Rechtbank Rotterdam 2 augustus 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:5952.
Gerechtshof Den Haag 13 november 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3709.
HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1280.
Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regels betreffende het conservatoir beslag op zeeschepen, Brussel, 10 mei 1952, Trb. 1981, 165.
Gerechtshof Den Haag 15 oktober 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3703.
Rechtbank Rotterdam 19 februari 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:1473.
Rechtbank Rotterdam 15 april 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:3643.
Gerechtshof Den Haag 17 januari 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:15.
Gerechtshof Den Haag 23 april 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1331.
Gerechtshof Den Haag 23 april 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1330.
Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, Wenen, 23 mei 1969, Trb. 1972, 51, en 1985, 79.
O.a. HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1280, rov. 3.3; HR 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1740, rov. 3.1.3.
O.a. HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:956, rov. 3.1.3.
O.a. HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:956, rov. 3.1.3.
HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1280.
Zie Comité Maritime International, The Travaux Préparatoires of the International Convention for the Unification of Certain Rules of Law with respect to Collision between Vessels 23 September 1910 and of the International Convention for the Unification of Certain Rules relating to the Arrest of Sea-Going Ships, 10 May 1952, Book II – The Travaux Préparatoires of the 1952 Arrest Convention (1997), p. 369-396.
Zie voor een beslissing in tegengestelde zin Eastern Pacific Chartering Inc. v. Pola Maritime Ltd. [2021] EWHC 1707 (Comm).