ECLI:NL:HR:2025:1278 - Wederspannigheid: niet elke normschending maakt de uitoefening van de bediening onrechtmatig - 16 september 2025
Arrest
Essentie
De Hoge Raad oordeelt over het bestanddeel 'rechtmatige uitoefening van de bediening' in artikel 180 Sr. Niet elke normschending door een ambtenaar staat aan een bewezenverklaring in de weg, maar alleen een normschending van zekere ernst, zoals een belangrijke overschrijding van de proportionaliteit en subsidiariteit.
Formele relaties
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01234 Datum16 september 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 maart 2023, nummer 22-003363-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999, hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping van het verweer dat de verbalisant bij de staandehouding van de verdachte niet in de rechtmatige uitoefening van zijn functie heeft gehandeld. Het oordeel van het hof
2.2.1 Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd met aanvulling van gronden. In dat vonnis is overeenkomstig de tenlastelegging ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat: “hij op 26 juni 2021 te [plaats] , zich met geweld heeft verzet tegen een [verbalisant 1] , hoofdagent bij politie eenheid Rotterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter staandehouding van verdachte voor overtreding van artikel 9 Wegenverkeerswet, door
- tegen te stribbelen, terwijl voornoemde [verbalisant 1] probeerde om verdachte uit een (personen)auto te trekken en
- als bestuurder van een (personen)auto met aanzienlijke, snelheid weg te rijden, terwijl voornoemde [verbalisant 1] door een openstaand raam in voornoemde (personen)auto hing en waardoor vervolgens voornoemde [verbalisant 1] werd meegesleurd en voornoemde [verbalisant 1] ten val kwam
- zich met kracht te verzetten tegen het boeien van zijn, verdachtes, polsen door voornoemde [verbalisant 1] terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden lichamelijk letsel, te weten meerdere bloeduitstorting(en) en verwonding(en) aan het lichaam van voornoemde [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad.”
2.2.2 Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende in het bevestigde vonnis opgenomen bewijsmiddelen, zoals aangevuld door het hof: “2. Het proces-verbaal van bevindingen, (...), van politie-eenheid Rotterdam, Rotterdam-Rijnmond, inhoudende als relaas van de [verbalisant 2] : “Op 26 juni 2021 reed ik samen met [verbalisant 1] op [a-straat] in [plaats] . Ik zag een Seat rijden. Ik herkende de bestuurder ambtshalve als zijnde: [verdachte] . Op donderdag 22 april 2021 kreeg ik een ANPR-HIT dat verdachte zou rijden terwijl hij een rijontzegging had. [verdachte] is niet in het bezit van een rijbewijs en heeft meerdere antecedenten voor het rijden zonder rijbewijs. Op zaterdag 26 juni 2021 omstreeks 17.25 uur, zag ik dat het voertuig op [a-straat] in [plaats] werd geparkeerd. Collega [verbalisant 1] , bevraagde het kenteken middels het politie-systeem MEOS. Ik zag op MEOS, BLUESPOT een politiefoto van [verdachte] . De politiefoto kwam overeen met de bestuurder in het voertuig. Nadat [verdachte] zijn voertuig tot stilstand bracht, benaderde ik hem. Gelet op het feit dat [verdachte] telkens rijdt zonder een rijbewijs, deelde ik hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht was op de vragen die ik hem zou stellen. Ik vorderde van [verdachte] een geldig identiteitsbewijs. Ik zag dat het voertuig achteruitreed. Ik zag vervolgens dat het voertuig in de richting reed van collega [verbalisant 1] . Ik zag dat [verbalisant 1] aan de bestuurderszijde hing terwijl het voertuig reed. Ik zag vervolgens mijn collega rollen over de grond. Na een korte achtervolging wist ik bij [verdachte] te komen. Ik vertelde dat hij was aangehouden. Ik zag vervolgens collega [verbalisant 1] mij helpen met de aanhouding. Vervolgens kwamen meerdere collega’s ter plaatse.”
- Het proces-verbaal van bevindingen, (...), van politie-eenheid Rotterdam, Rotterdam-Rijnmond, inhoudende als relaas van [verbalisant 1] : “Ik, hoofdagent van de politie [plaats] reed samen met [verbalisant 2] , agent van de politie [plaats] . Ik zag dat [verdachte] zijn voertuig startte. Ik boog voorover door het openstaande portierraam richting [verdachte] . Ik probeerde [verdachte] via het portierraam uit zijn voertuig te trekken. Ik voelde dat [verdachte] tegenstribbelde. Ik voelde dat het voertuig naar voren reed. Ik voelde de snelheid snel omhooggaan. Ik werd tientallen meters vanuit het portierraam meegesleurd. Op een gegeven moment rolde ik over de straat. Ik zag het voertuig richting [b-straat] rijden. Ik zag [verdachte] uitstappen en ik zag dat [verdachte] er rennend vandoor ging. Wij zijn boven op hem gedoken om hem te boeien. [verdachte] verzette zich stevig bij het aanzetten van de boeien. Ik voelde hevige pijn in mijn rechterbeen, rechterknie en mijn rechterarm.”
2.2.3 In het door het hof bevestigde vonnis is over de bewezenverklaring verder overwogen: “2.1. Bewijswaardering
2.1.1. Standpunt verdediging (...) Voorts is aangevoerd dat de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] niet werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, omdat [verbalisant 1] bij het hanteren van het vuurwapen in strijd heeft gehandeld met de ambtsinstructie. Ook dit moet tot vrijspraak leiden. (...)
2.1.2. Beoordeling (...) Uit het procesdossier blijkt dat de verdachte door de verbalisanten is benaderd in verband met overtreding van artikel 9 van de Wegenverkeerswet, hij had namelijk een rijontzegging en overigens ook geen rijbewijs. [verbalisant 2] heeft daarover vragen gesteld aan de verdachte en vervolgens een geldig identiteitsbewijs gevorderd van de verdachte. Daarna is aan de verdachte verteld dat hij zou worden bekeurd en dat zijn voertuig in beslag werd genomen. Hierin ligt besloten dat de politieambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hem feitelijk op dat moment staande hielden en werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
Voor zover [verbalisant 1] in strijd met de Ambtsinstructie heeft gehandeld, kan dit niet tot vrijspraak leiden, omdat dit niet afdoet aan de bewezenverklaring. Niet is aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. (...) De verweren worden verworpen.”
2.2.4 Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman daar het woord gevoerd overeenkomstig de bij de stukken gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in: “1. Primair verzoek ik uw gerechtshof cliënt vrij te spreken.
(...)
-
Evident is dat [verbalisant 1] verklaart dat hij wel meerdere vuistslagen toedient en ook het dienstwapen hanteert, dat past niet bij zijn antwoord op de vraag waarom hij niet kon loslaten, dat hij vast zat of door overstrekking. Naar mening van de verdediging had hij los kunnen laten maar doet hij dat bewust niet. Het is niet zo dat hij vastzat waardoor hij werd meegenomen. In bijlage 3 (...) wordt zelfs gesteld dat [verbalisant 1] over 30 meter zou zijn meegesleurd.
-
Gelukkig zijn er beelden en die liegen er niet om. Hieruit blijkt dat [verbalisant 1] zichzelf in de positie heeft gebracht door de vuistslagen toe te dienen, vast te houden aan het voertuig en mee te rennen. Nogmaals hij had los kunnen laten er was geen enkele noodzaak om op deze wijze te handelen. De identiteit van cliënt was immers al bekend.
(...)
-
Wat is er feitelijk gebeurd? Cliënt rijdt naar achteren. Dat doet hij stapvoets, want [verbalisant 1] loopt met het voertuig mee. [verbalisant 1] staat dan aan de bestuurderszijde trekt hij zijn dienstwapen en roept dat cliënt moet blijven staan. Vervolgens slaat hij cliënt in het gezicht met zijn vuist en duikt hij de auto in. Hij verklaart dat hij zag dat cliënt met zijn gezicht naar voren zakte, met zijn gezicht richting het stuur. In die situatie slaat hij cliënt nog een aantal keren in het gezicht.
-
Naar mening van de verdediging handelt [verbalisant 1] hiermee in strijd met artikel 7 van de ambtsinstructie als het gaat om het toedienen van de vuistslagen het hanteren van het vuurwapen. Er was geen reden om geweld te gebruiken. Er was geen reden om cliënt meerdere vuistslagen toe te dienen.
-
Over het vuurwapen:
Het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, is slechts geoorloofd: a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijn vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken; b. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf 1°. waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en 2°. dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of 3°. dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn. c. tot het beteugelen van oproerige bewegingen of andere ernstige wanordelijkheden, indien er sprake is van een opdracht van het bevoegd gezag en een optreden in gesloten verband onder leiding van een meerdere; d. tot het beteugelen van militaire oproerige bewegingen, andere ernstige militaire wanordelijkheden of muiterij indien de militair van de Koninklijke marechaussee in opdracht van de minister van Defensie dan wel de officier van justitie te Arnhem belast met militaire zaken in gesloten verband onder leiding van een meerdere optreedt. 2. Het gebruik van het vuurwapen in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, is slechts geoorloofd tegen personen en vervoermiddelen waarin of waarop zich personen bevinden. 3. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, wordt van het vuurwapen geen gebruik gemaakt, indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich brengt. (...)
-
De identiteit van de persoon was al bekend en buitendien en om een situatie waarbij sprake is van een verdenking of veroordeling van een misdrijf van vier jaar of meer, was geen sprake. Het ging in casu ging het om een overtreding, namelijk rijden zonder rijbewijs.
-
[verbalisant 1] trekt het wapen buitengewoon snel, namelijk al op het moment dat cliënt achteruit rijdt. Hij richt het wapen vervolgens op het hoofd van cliënt als hij voor de auto staat. Hij stapt opzij in de richting van de bestuurdersportier en blijft op het hoofd van cliënt richten terwijl het raam openstaat.
-
In tegenstelling tot wat [verbalisant 1] beweert, is te zien op de beelden dat hij zijn wapen niet heeft geborgen. De zoveelste onwaarheid die [verbalisant 1] relateert op ambtseed.
-
Het is juist mijn cliënt geweest die doodsangsten had toen [verbalisant 1] dat wapen op hem richtte.
-
Dat cliënt probeert weg te rijden verdient niet de schoonheidsprijs, maar hij heeft dit in tweede instantie gedaan uit paniek en angst. Hij werd geslagen van beide kanten en er werd een vuurwapen op hem gericht.
-
De vraag is of op dat moment sprake was van een rechtmatige uitoefening van de bediening? [verbalisant 2] heeft uitdrukkelijk aangegeven dat cliënt niet was aangehouden, waarna cliënt achteruit reed.
-
Daarna is cliënt op geen enkel moment medegedeeld dat hij was aangehouden voor poging doodslag of zware mishandeling dan wel het rijden zonder rijbewijs. Er zou alleen zijn geroepen dat hij moest blijven staan. Cliënt was daartoe echter juridisch niet verplicht.
-
In de tenlastelegging is opgenomen dat sprake was van een overtreding van artikel 287/302 Sr op heterdaad. Uit de beelden blijkt dat daar absoluut geen sprake van was. Beide aangevers hebben hun bevindingen in strijd met de waarheid flink aangedikt en dat is buitengewoon kwalijk van deze verbalisanten.
(...)
- Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat nu geen sprake was van een heterdaad situatie zoals omschreven in de tenlastelegging geen sprake was van een rechtmatige uitoefening van de bediening. Dit maakt dat van overtreding artikel 181 Sr. zoals tenlastegelegd geen sprake kan zijn.
(...)
- [verbalisant 1] verklaart meerdere vuistslagen te hebben toegediend, waardoor cliënt naar voren zakte met zijn gezicht. Ook dit kan niet als verzet worden gekwalificeerd. [verbalisant 1] heeft het in het pv van bevindingen over tegenstribbelen. In zijn verklaring van 28 juni 2021 legt hij dit uit als dat cliënt de andere kant op leunde. Cliënt betwist dit, maar anderzijds kan dit ook niet als zich met kracht verzetten of tegenstribbelen worden gekwalificeerd.
(...)
- Alleen [verbalisant 1] heeft het over hevig verzet, maar relateert niet waar dat verzet uit bestond. Overigens trekt [verbalisant 1] ook hier weer, onnodig en in strijd met de ambtsinstructie zijn vuurwapen. Ik verzoek u cliënt vrij te spreken.” Juridisch kader
2.3.1 De tenlastelegging is toegesneden op artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ zijn gebruikt in de betekenis die deze woorden hebben in die bepaling. Artikel 180 Sr luidt: “Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (...) wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.”
2.3.2 Artikel 359a leden 1 en 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt: “1. De rechtbank kan, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat: a. de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim, zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd; b. de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het telastegelegde feit; c. het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. 2. Bij de toepassing van het eerste lid, houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.”
2.3.3 Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn verder van belang artikel 7 (oud) en 10 (oud) van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere politieambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie), zoals deze bepalingen zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 16.
2.4.1 In eerdere rechtspraak heeft de Hoge Raad het volgende beslist over het bestanddeel ‘werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’, zoals dat voorkomt in artikel 180 Sr. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de ambtenaar die uitvoeringshandelingen verricht in het kader van een wettelijke bevoegdheid, werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (vgl. HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:852). Bij de beoordeling of zich omstandigheden voordoen die tot het oordeel leiden dat de uitoefening van de bediening niet rechtmatig is, kan de strafrechter de subsidiariteit en proportionaliteit van het betreffende overheidsoptreden betrekken (vgl. HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2919).
2.4.2 Ter verduidelijking voegt de Hoge Raad daaraan nog het volgende toe. Achtergrond van het onder 2.4.1 bedoelde uitgangspunt over de (veronderstelde) rechtmatigheid van de bediening is dat de strafbaarstelling van artikel 180 Sr ertoe strekt het openbaar gezag te beschermen opdat ambtenaren onbelemmerd hun taak kunnen uitvoeren. In het licht daarvan moet worden aangenomen dat niet elke normschending, bij het optreden van de ambtenaar aan een bewezenverklaring van een op artikel 180 Sr toegesneden tenlastelegging in de weg staat. Dat is alleen het geval als sprake is van een normschending van een zekere ernst. Zo’n ernstige normschending kan zich bijvoorbeeld voordoen als de grenzen van de subsidiariteit of de proportionaliteit van het betreffende overheidsoptreden in belangrijke mate zijn overschreden.
2.4.3 Heeft zich weliswaar een normschending voorgedaan bij het optreden van de ambtenaar, maar is die normschending niet van zodanige ernst dat dit – gelet op wat onder 2.4.2 is overwogen – aan een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ in de weg staat, dan kan wel sprake zijn van een (onherstelbaar) vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. In het geval dat naar het oordeel van de rechter sprake is van een (onherstelbaar) vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, kan zo’n verzuim in de hier bedoelde situatie – als wordt voldaan aan de vereisten die zijn genoemd in het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, rechtsoverweging 2.3 – leiden tot strafvermindering. Het oordeel van de Hoge Raad
2.5.1 De verdediging heeft een verweer gevoerd dat ertoe strekt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat – kort gezegd – de verbalisant tegen de verdachte geweld heeft toegepast, terwijl daarbij gelet op de Ambtsinstructie niet was voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het hof heeft dit verweer verworpen. Daaraan heeft het hof kennelijk als zijn oordeel ten grondslag gelegd dat het eventuele handelen van de verbalisant in strijd met de Ambtsinstructie niet met zich brengt dat de verbalisant met de staandehouding niet “werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” was. Dat oordeel is, gelet op wat onder 2.4.2 is overwogen, onjuist. Het hof heeft immers miskend dat het niet-voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit bij de uitvoering van een staandehouding aan de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ als bedoeld in artikel 180 Sr in de weg kan staan.
2.5.2 Hieraan doet niet af dat het hof bij zijn oordeel heeft betrokken dat de verdediging niet heeft aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Anders dan het hof kennelijk als uitgangspunt heeft genomen, is voor de vraag of dit bestanddeel van artikel 180 Sr kan worden bewezenverklaard, niet van belang of de verdediging heeft aangevoerd dat het optreden van de verbalisant moet worden aangemerkt als vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
2.6 Het cassatiemiddel slaagt.
3 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2025.