Niet-onherroepelijke veroordeling mag meewegen bij dadelijke uitvoerbaarheid vrijheidsbeperkende maatregel
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Essentie
De Hoge Raad oordeelt dat een rechter bij de beslissing om een vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38v Sr) dadelijk uitvoerbaar te verklaren, rekening mag houden met een niet-onherroepelijke veroordeling. Dit is toegestaan om het risico op herhaling van strafbaar of belastend gedrag te beoordelen.
Samenvatting feiten
De verdachte is door het hof veroordeeld voor vernieling, omdat hij tweemaal een steen door een ruit van de woning van de moeder van zijn ex-vriendin heeft gegooid. Naast een taakstraf heeft het hof een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, inhoudende een locatie- en contactverbod met betrekking tot zijn ex-vriendin. Het hof heeft deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard, mede op basis van een eerdere, nog niet onherroepelijke veroordeling.
Cassatieberoep door
Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte.
Rechtsvraag
De centrale rechtsvraag is of een rechter bij de motivering van een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van een vrijheidsbeperkende maatregel (op grond van art. 38v lid 4 Sr) rekening mag houden met een eerdere, nog niet onherroepelijke veroordeling van de verdachte. Meer specifiek: verbiedt het recht om een dergelijke veroordeling te gebruiken bij de beoordeling of er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat de opvatting dat een rechter geen niet-onherroepelijke veroordeling in aanmerking mag nemen bij de motivering voor de dadelijke uitvoerbaarheid van een maatregel ex artikel 38v Sr, geen steun vindt in het recht. Zowel de tekst van de wet als de wetsgeschiedenis staan hieraan niet in de weg. Het cassatiemiddel faalt op dit punt en het beroep wordt verworpen.
Rechtsregel
Bij de motivering van de beslissing om een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v lid 4 Sr dadelijk uitvoerbaar te verklaren, is de rechter bevoegd om een niet-onherroepelijke veroordeling van de verdachte in aanmerking te nemen. Noch de wettekst, noch de wetsgeschiedenis verzet zich hiertegen. Een dergelijke veroordeling kan dus worden meegewogen bij de beoordeling van het risico dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Het hof is van oordeel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard moet worden, omdat er - gelet op het voren overwogene en nu uit het strafblad van de verdachte ook blijkt van een (zij het niet onherroepelijke) veroordeling voor overtreding van een gedragsaanwijzing betreffende dezelfde ex-vriendin, op 12 mei 2021, (classificatie: huiselijk geweld) - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens zijn ex-vriendin.”
(r.o. 2.2.2)Op grond van artikel 38v lid 4 Sr kan de rechter – in afwijking van de algemene regel dat een rechterlijke uitspraak pas ten uitvoer mag worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden – bevelen dat een door hem opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is. In dat geval moet de rechter, mede in het licht van wat in de onder 2.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis is opgemerkt over de gewenste zorgvuldigheid in verband met de consequenties die de directe tenuitvoerlegging kan hebben voor de veroordeelde, in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel blijk geven dat aan de in artikel 38v lid 4 Sr gestelde voorwaarden is voldaan.
(r.o. 2.3.3)Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat de rechter bij de motivering van de beslissing tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v Sr, niet een niet-onherroepelijke veroordeling in aanmerking mag nemen. Die opvatting vindt echter – gelet op de tekst van artikel 38v lid 4 Sr en de onder 2.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis – geen steun in het recht.
(r.o. 2.4)Deze overwegingen zijn belangrijk omdat ze een praktische vraag met directe gevolgen voor de rechtspraktijk beantwoorden. Rechtsoverweging 2.4 formuleert de kern van de uitspraak: het is juridisch toelaatbaar om een niet-onherroepelijke veroordeling mee te wegen. Rechtsoverweging 2.3.3 schetst de achtergrond en het kader: de dadelijke uitvoerbaarheid is een uitzondering die een zorgvuldige motivering vereist. Ten slotte illustreert rechtsoverweging 2.2.2 hoe een hof deze afweging in de praktijk kan motiveren, wat als een deugdelijke motivering wordt beschouwd. Samen bieden deze overwegingen een heldere leidraad voor de toepassing van artikel 38v lid 4 Sr.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/01581 Datum18 juni 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 april 2022, nummer 22-002208-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft O.J. Much, advocaat in Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof bij zijn beslissing tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de door hem opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel ten onrechte rekening heeft gehouden met een niet-onherroepelijke veroordeling.
2.2.1 Het hof heeft de verdachte wegens vernieling veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren, waarvan vijftien uren voorwaardelijk. Daarnaast heeft het hof een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor twee jaren, die inhoudt dat de verdachte zich in die periode niet zal bevinden aan de [a-straat 1] te [postcode] [plaats] en op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben – in welke vorm dan ook, ook niet via derden – met [betrokkene] , geboren op [geboortedatum] 1971, met een bevel als bedoeld in artikel 38v lid 4 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) dat deze maatregel direct uitvoerbaar is.
2.2.2 Het hof heeft de opgelegde straf en maatregel als volgt gemotiveerd: “Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een raam van de woning van de moeder van zijn ex-vriendin, door tot twee maal toe waaronder 's avonds laat, een steen door de ruit te gooien. Hij heeft dit gedaan uit boosheid op zijn ex-vriendin omdat zij niet naar hem wilde luisteren. Aldus heeft de verdachte angst, overlast en gevoelens van onveiligheid bij haar veroorzaakt. Daarnaast brengt een dergelijk feit in de regel bij burgers, waaronder in dit geval naar aannemelijk is de moeder van zijn ex-vriendin, gevoelens van onveiligheid teweeg.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van merendeels andersoortige misdrijven en voor vernieling en mishandeling in 2017. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht Namens de verdachte is aangevoerd dat de verdachte en [betrokkene] (weer) een relatie hebben met elkaar, reden waarom het appel zich richt tegen het locatie- en contactverbod dat in eerste aanleg bij wijze van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel aan de verdachte is opgelegd. Naar het oordeel van het hof is een herstelde relatie tussen beiden uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk geworden.
Gelet hierop en op de aangifte van [betrokkene] en de Justitiële Documentatie van de verdachte, acht het hof het passend en geboden om aan de verdachte, ter voorkoming van strafbare feiten jegens zijn ex-vriendin in de toekomst, een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, op te leggen voor de duur van twee jaren.
Deze maatregel houdt in dat de verdachte voor de duur van twee jaren zich niet zal bevinden aan de [a-straat 1] te [postcode] [plaats] , alsmede dat de verdachte voor de duur van twee jaren op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben – in welke vorm dan ook, ook niet via derden – met [betrokkene] , geboren op [geboortedatum] 1971.
Het hof is van oordeel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard moet worden, omdat er - gelet op het voren overwogene en nu uit het strafblad van de verdachte ook blijkt van een (zij het niet onherroepelijke) veroordeling voor overtreding van een gedragsaanwijzing betreffende dezelfde ex-vriendin, op 12 mei 2021, (classificatie: huiselijk geweld) - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens zijn ex-vriendin.”
2.3.1 Artikel 38v leden 1 tot en met 4 Sr luidt: “1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak 1°. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld; 2°. waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd. 2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen: a. zich niet op te houden in een bepaald gebied, b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen, c. op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn, d. zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar. 3. De maatregel kan voor een periode van ten hoogste vijf jaren worden opgelegd. 4. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.”
2.3.2 De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod), Stb. 2011, 546, in werking getreden op 1 april 2012, houdt onder meer in: “5.2 Onmiddellijke uitvoerbaarheid Veelal zal zich de situatie voordoen dat de vrijheidsbeperkende maatregel zo snel mogelijk nadat de rechter vonnis heeft gewezen ten uitvoer moet worden gelegd om herhaling van strafbare feiten te voorkomen of personen en goederen te beschermen. Omdat het in dit wetsvoorstel gaat om maatregelen die beperkt van karakter zijn (bijvoorbeeld een verbod om gedurende een bepaalde periode in een straat te komen waar men zelf niet woont), kleven aan directe uitvoerbaarheid niet zodanige nadelen en onomkeerbare gevolgen dat hiertoe niet kan worden overgegaan. Voorgesteld wordt daarom ten behoeve van de vrijheidsbeperkende maatregel af te wijken van artikel 557, eerste lid, Sv door te bepalen dat de rechter kan bevelen op welk tijdstip de maatregel ingaat (artikel 38v, vierde lid, Sr). Anders dan gebruikelijk wordt de tenuitvoerlegging dus niet geschorst of opgeschort door hoger beroep of beroep in cassatie. (...)
Omdat directe tenuitvoerlegging van de maatregel onmiddellijk consequenties heeft voor het gedrag van de veroordeelde, is in een aantal waarborgen voorzien. In de eerste plaats kan de rechter alleen een bevel strekkende tot dadelijke uitvoerbaarheid geven indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen. Dit criterium is mede naar aanleiding van het advies van Raad voor de rechtspraak - waarin de Raad vraagt nader in te gaan op de criteria die van belang zijn bij de afweging of de maatregel uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard - in de wettekst opgenomen. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop nader ingegaan. De bescherming van de veiligheid van anderen rechtvaardigt dat, indien aan dit criterium is voldaan, in individuele gevallen wordt afgeweken van het uitgangspunt dat de tenuitvoerlegging eerst een aanvang neemt na het onherroepelijk worden van de veroordeling. Dit is - anders dan de Nederlandse Orde van Advocaten in haar advies meent - niet anders nu deze vrijheidsbeperkende maatregel met name is bedoeld om herhaling van minder ernstige delicten gericht te voorkomen. Zoals is uiteengezet in paragraaf 4 van deze toelichting, kunnen ook lichte delicten door hun aard of door de wijze waarop ze zijn gepleegd of door de omstandigheden van het geval een grote maatschappelijke impact hebben en een ruime kring van betrokkenen raken. Slachtoffers kunnen buitengewoon belast worden door het gedrag van verdachten en veroordeelden. Dit is juist de reden om in dit wetsvoorstel een maatregel te introduceren waarbij de omgeving wordt beschermd door een gerichte, relatief lichte vrijheidsbeperking.
In de tweede plaats wordt de keuze of in het concrete geval de onmiddellijke uitvoering genoodzaakt is, in handen gelegd van de rechter. Het gaat daarmee om een sanctie die uitsluitend door de rechter kan worden opgelegd, waardoor zij op de meest zorgvuldige wijze in het strafproces is ingebed. De rechter kan daarbij alle omstandigheden van het geval meewegen. Van belang hierbij is dat de vrijheidsbeperkende maatregel zoveel mogelijk is toegesneden op de betrokken persoon en de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het opleggen van de maatregel, zodat de maatregel voor de veroordeelde niet onnodig beperkend hoeft te zijn, terwijl de maatschappij in het algemeen en slachtoffers in het bijzonder, wel zoveel mogelijk direct worden beschermd. (...)
Artikel 38v Sr (...) Vierde lid (...) De rechter kan de dadelijke tenuitvoerlegging bevelen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen. Nu zal er bij toepassing van deze maatregel in het algemeen rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen. Dat is immers altijd de reden om een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Bij de keuze om de maatregel al dan niet onmiddellijk uitvoerbaar te verklaren zal de rechter het belang van de onmiddellijke bescherming van de omgeving of het slachtoffer en de ernst van het strafbare feit dat de verdachte zou kunnen begaan, dan wel het belastend gedrag dat hij jegens personen zou kunnen laten zien, afwegen tegen het belang van de veroordeelde om zich in de periode tot aan de onherroepelijkheid van het vonnis vrijelijk in een bepaalde straat of wijk te begeven of contact te hebben met bepaalde personen. Deze belangenafweging moet voldoen aan het proportionaliteitsvereiste.” (Kamerstukken II 2010/11, 32551, nr. 3, p. 11-12 en 24.)
2.3.3 Op grond van artikel 38v lid 4 Sr kan de rechter – in afwijking van de algemene regel dat een rechterlijke uitspraak pas ten uitvoer mag worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden – bevelen dat een door hem opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is. In dat geval moet de rechter, mede in het licht van wat in de onder 2.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis is opgemerkt over de gewenste zorgvuldigheid in verband met de consequenties die de directe tenuitvoerlegging kan hebben voor de veroordeelde, in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel blijk geven dat aan de in artikel 38v lid 4 Sr gestelde voorwaarden is voldaan.
2.4 Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat de rechter bij de motivering van de beslissing tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v Sr, niet een niet-onherroepelijke veroordeling in aanmerking mag nemen. Die opvatting vindt echter – gelet op de tekst van artikel 38v lid 4 Sr en de onder 2.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis – geen steun in het recht.
2.5 Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
3 Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4 Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde taakstraf van dertig uren, waarvan vijftien uren voorwaardelijk, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
5 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2024.