Essentie

De Hoge Raad oordeelt dat het in het openbaar een specifieke motoragent van racisme betichten, zonder concrete aanleiding, een strafbare belediging is. Een dergelijke uitlating valt niet onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting omdat deze, in de gegeven context, niet bijdraagt aan het publieke debat.

Samenvatting feiten

De verdachte fietste langs een motoragent die op rustige wijze een bekeuring uitschreef aan een persoon van kleur. Zonder kennis van de reden voor de bekeuring, riep de verdachte luidkeels: “Hey hey ho ho racist police has to go” in de richting van de agent. De verdachte verklaarde dat hij commentaar wilde leveren op institutioneel racisme binnen de politie. De agent voelde zich in zijn eer en goede naam aangetast en hield de verdachte aan voor belediging.

Cassatieberoep door

Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte.

Rechtsvraag

De centrale juridische vraag is of de veroordeling van de verdachte wegens ambtsbelediging, voor het roepen van “Hey hey ho ho racist police has to go” naar een agent, een ontoelaatbare beperking vormt van zijn recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM). Meer specifiek, heeft het hof terecht geoordeeld dat deze uitlating in de gegeven context geen bijdrage leverde aan het publieke debat en daarom niet onder de bescherming van artikel 10 EVRM valt?

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep. Het oordeel van het hof dat de uitlating, gezien de specifieke omstandigheden, beledigend was voor de agent en niet kwalificeerde als een bijdrage aan het publieke debat, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. De context – het in het voorbijgaan roepen zonder kennis van de situatie – was hierbij doorslaggevend. De veroordeling voor ambtsbelediging blijft in stand.

Rechtsregel

Bij de beoordeling of een uitlating strafbare belediging oplevert, moet gekeken worden naar de bewoordingen én de context. Cruciaal is de afweging of de uitlating een bijdrage levert aan het publieke debat of een artistieke expressie is, en of deze in dat kader niet onnodig grievend is. Een veroordeling kan een toegestane beperking zijn van de vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM), met name ter bescherming van de rechten van anderen, zoals een ambtenaar in functie.

Belangrijke rechtsoverwegingen

Het onder meer in artikel 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting, dat voor een deel ook in artikel 266 lid 2 Sr tot uitdrukking is gebracht, staat aan een strafrechtelijke veroordeling wegens eenvoudige belediging in de zin van artikel 266 Sr niet in de weg, als zo’n veroordeling een op grond van artikel 10 lid 2 EVRM toegelaten – te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt.Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan wegens eenvoudige belediging in de zin van artikel 266 Sr, moet acht worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating en op de context waarin zij is gedaan. Daarbij moet onder ogen worden gezien of de betreffende uitlating een bijdrage kan leveren aan het publieke debat of een uiting is van artistieke expressie. Ook moet onder ogen worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is. (Vgl. HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:541.)

(r.o. 2.4)

Het hof heeft geoordeeld dat in de specifieke omstandigheden van dit geval de uitlating van de verdachte beledigend is voor de betrokken motoragent en niet kan worden aangemerkt als een bijdrage aan het publieke debat over het volgens de verdachte “institutionele racisme binnen de politie”. Dit oordeel van het hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het hof onder meer heeft vastgesteld dat de verdachte, terwijl hij langsreed op de fiets, in de richting van de motoragent riep “Hey hey ho ho racist police has to go”, toen deze een persoon bekeurde die door de verdachte is aangeduid als een persoon van kleur, waarbij de verdachte geen kennis droeg van de reden van die – rustig verlopende – bekeuring. In dat verband heeft het hof verder – niet onbegrijpelijk – overwogen dat ook voor het toekijkende publiek niet duidelijk zal zijn geweest waarom de verdachte de motoragent van racisme betichtte.

(r.o. 2.5)

Deze rechtsoverwegingen zijn essentieel omdat zij de afweging tussen de vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM) en ambtsbelediging (art. 266 Sr) concretiseren. R.o. 2.4 herhaalt het standaard toetsingskader: de context, de bijdrage aan het publieke debat en het al dan niet onnodig grievende karakter zijn bepalend. R.o. 2.5 is de cruciale toepassing op de casus. Het laat zien hoe de specifieke omstandigheden (in het voorbijgaan roepen, zonder kennis van de situatie) ertoe leiden dat de uitlating als een persoonlijke, niet-beschermde belediging wordt gezien in plaats van een beschermde bijdrage aan een maatschappelijk debat.

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer22/00935 Datum23 januari 2024

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 maart 2022, nummer 23-002386-20, in de strafzaak

tegen

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1 Het cassatiemiddel komt op tegen de verwerping door het hof van het beroep van de verdachte op het onder meer in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting. Het klaagt over het oordeel van het hof dat de uiting van de verdachte beledigend is voor de betrokken motoragent en niet bijdroeg aan het publieke debat.

2.2.1 Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: “hij op 16 april 2020 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “Hey hey ho ho racist police has to go”.”

2.2.2 Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: “4. Een proces-verbaal verhoor verdachte met nummer PL1300-2020079368-5 van 16 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde dossierpagina’s 4 tot en met 7). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 april 2020 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte:

Op donderdag 16 april om 12:50 uur was een motoragent van politie bezig met het uitschrijven van een bekeuring op de brug tussen de Keizersgracht en de Herengracht. Ik uitte mijn mening en zei: “hey hey ho ho racist police has to go”. Kennelijk voelde deze agent zich aangesproken. 5. Een proces-verbaal aanhouding verdachte met nummer PL1300-2020079368-2 van 16 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerd dossierpagina’s 8 tot en met 9). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van voornoemde verbalisant: Op donderdag 16 april 2020 te 12.50 uur bevond ik verbalisant mij, in uniform gekleed en met motorsurveillance belast op de Raadhuisstraat te Amsterdam. Op bovengenoemd tijdstip was ik bezig met het uitschrijven van een bekeuring aan een fietser op de brug tussen de Keizersgracht en de Herengracht. Dit bekeuringsgesprek verliep rustig. Vervolgens hoorde ik van vlak achter mij zeer luid: “HEY HEY RACIST POLICE HAS TO GO, HEY HEY RACIST POLICE HAS TO GO”. Ik draaide mij om en ik zag vlak achter mij een fietser. Ik zag dat deze fietser op een afstand van ongeveer 15 meter bij mij vandaan was en in de richting van de Dam fietste. Verder was er niemand in de nabije omgeving die dit geroepen kon hebben. Ik zag verder wel aan de overkant van de straat mensen naar deze fietser kijken en vervolgens naar mij verbalisant. Ik voelde mij op dit moment zeer in mijn eer en goede naam aangetast. Ik was op dit moment de enige, als zodanig herkenbare, politieambtenaar aanwezig. Ik was gewoon met mijn werk bezig en kon eigenlijk niet begrijpen dat iemand zoiets zo maar naar mij roept.”

2.2.3 Het hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring verder het volgende overwogen: “Het hof zal omwille van de leesbaarheid de verweren met betrekking tot de bewezenverklaring en de strafbaarheid van het feit gezamenlijk bespreken. Uitlating beledigend jegens de motoragent? Een uitlating die in iemands tegenwoordigheid wordt gedaan, moet als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn of haar eer of goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is, zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan. De door de verdachte gedane uitlating “hey hey ho ho racist police has to go” is op zichzelf niet zonder meer beledigend jegens de motoragent. De context waarin deze uitlating wordt gedaan kan die uiting tot een belediging maken. Daartoe wordt het volgende overwogen. Op 16 april 2020 schreef een motoragent een bekeuring uit aan een fietser op de brug tussen de Keizersgracht en de Herengracht. Het bekeuringsgesprek verliep rustig. De motoragent hoorde tijdens het uitschrijven van deze bekeuring dat op luide toon achter hem “Hey hey ho ho racist police has to go” werd geroepen. Toen de motoragent omkeek bleek het de verdachte te zijn die, terwijl hij langsreed op zijn fiets, deze woorden in zijn richting had geroepen. De verdachte is na het roepen van de woorden doorgefietst, waarna de motoragent achter hem aan is gereden om hem aan te houden ter zake van belediging van een ambtenaar in functie.

Het hof is van oordeel dat in de omstandigheden van dit geval sprake is van een belediging van de motoragent. De verdachte heeft verklaard dat hij zich, voorbij rijdend op zijn fiets, richtte tot de motoragent met de bedoeling dat deze zijn woorden zou horen. Op het moment dat de verdachte deze woorden riep, zagen mensen op straat het voorval gebeuren. Door de motoragent, die volgens de verdachte een persoon van kleur bekeurde, in het openbaar ‘racist’ te noemen, zonder dat daarvoor – ook volgens de verdachte – in dit concrete geval aanleiding was, mocht deze zich in eer en goede naam aangetast voelen. Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de belediging nu hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat de agent zich beledigd zou voelen. Dat de verdachte de gevolgen daarvan op de koop toe nam leidt het hof af uit de verklaring van de verdachte zelf, die ter zitting heeft uitgelegd dat geen sprake is geweest van een wel overdachte actie. Zijn uitlating kwam voort uit vergaande frustratie. Hij werd ‘getriggered' door de herinnering aan een eerdere gebeurtenis waarin hij, naar eigen zeggen, wel constructief de dialoog is aangegaan.

Het verweer van de verdediging, dat de door de verdachte geuite bewoordingen geen beledigend karakter hebben, wordt daarmee verworpen. Strafbaarheid van de uitlating Het, onder meer in art. 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting, dat voor een deel ook in artikel 266, tweede lid Sr tot uitdrukking is gebracht, staat aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van eenvoudige belediging in de zin van artikel 266, eerste lid Sr niet in de weg indien die veroordeling een op grond van art. 10, tweede lid, EVRM toegelaten – te weten een bij de wet voorziene, gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt. Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan wegens eenvoudige belediging in de zin van voormelde wettelijke bepaling, dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is. De verdachte heeft verklaard dat, toen hij zag dat de politieagent een persoon bekeurde, hij commentaar wilde leveren op het institutionele racisme binnen de politieorganisatie. Hoewel in zijn algemeenheid een dergelijk standpunt zeker een bijdrage kan leveren aan het publieke debat, is het hof van oordeel dat daarvan in de omstandigheden van dit geval geen sprake was. De verdachte deed zijn uitlatingen in het voorbijgaan op de fiets. Hij droeg zelf geen kennis van de reden van de bekeuring, die overigens rustig verliep, en ook voor het toekijkend publiek zal niet duidelijk geweest zijn waarom de verdachte de bekeurende motoragent van racisme betichtte.

De tot vrijspraak dan wel tot ontslag van alle rechtsvervolging gevoerde verweren worden dan ook verworpen.”

2.3 De volgende bepalingen zijn van belang:

  • artikel 266 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr): “1. Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie. 2. Niet als eenvoudige belediging strafbaar zijn gedragingen die ertoe strekken een oordeel te geven over de behartiging van openbare belangen, en die er niet op zijn gericht ook in ander opzicht of zwaarder te grieven dan uit die strekking voortvloeit.”
  • artikel 267 (oud) Sr: “De in de voorgaande artikelen van deze titel bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de belediging wordt aangedaan aan: 1° het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een openbare instelling; 2° een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening; 3° het hoofd of een lid van de regering van een bevriende staat.”

2.4 Het onder meer in artikel 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting, dat voor een deel ook in artikel 266 lid 2 Sr tot uitdrukking is gebracht, staat aan een strafrechtelijke veroordeling wegens eenvoudige belediging in de zin van artikel 266 Sr niet in de weg, als zo’n veroordeling een op grond van artikel 10 lid 2 EVRM toegelaten – te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt.Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan wegens eenvoudige belediging in de zin van artikel 266 Sr, moet acht worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating en op de context waarin zij is gedaan. Daarbij moet onder ogen worden gezien of de betreffende uitlating een bijdrage kan leveren aan het publieke debat of een uiting is van artistieke expressie. Ook moet onder ogen worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is. (Vgl. HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:541.)Ten aanzien van gevallen als hier aan de orde, waarin vervolging plaatsvindt wegens belediging van een politieambtenaar tijdens de uitoefening van zijn functie, heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens erop gewezen dat ambtenaren enerzijds in het publieke debat blootgesteld moeten kunnen worden aan kritiek op de uitoefening van hun functie, maar anderzijds hun functie ongehinderd moeten kunnen uitoefenen, waartoe het noodzakelijk kan zijn dat zij tijdens die uitoefening worden beschermd tegen opruiende of beledigende uitlatingen. (Vgl. EHRM 21 januari 1999, nr. 25716/94 (Janowski/Polen), overweging 33.)

2.5 Het hof heeft geoordeeld dat in de specifieke omstandigheden van dit geval de uitlating van de verdachte beledigend is voor de betrokken motoragent en niet kan worden aangemerkt als een bijdrage aan het publieke debat over het volgens de verdachte “institutionele racisme binnen de politie”. Dit oordeel van het hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het hof onder meer heeft vastgesteld dat de verdachte, terwijl hij langsreed op de fiets, in de richting van de motoragent riep “Hey hey ho ho racist police has to go”, toen deze een persoon bekeurde die door de verdachte is aangeduid als een persoon van kleur, waarbij de verdachte geen kennis droeg van de reden van die – rustig verlopende – bekeuring. In dat verband heeft het hof verder – niet onbegrijpelijk – overwogen dat ook voor het toekijkende publiek niet duidelijk zal zijn geweest waarom de verdachte de motoragent van racisme betichtte.

2.6 Het cassatiemiddel faalt in zoverre.

2.7 De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2024.