Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer22/02447 Datum9 januari 2024

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 juni 2022, nummer 23-002697-19, in de strafzaak

tegen

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1 Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de afspraken met de kroongetuigen [betrokkene 5] en [betrokkene 4] en hun daaruit voortkomende verklaringen, rechtmatig tot stand zijn gekomen en zonder schending van het recht op een eerlijk proces voor het bewijs konden worden gebruikt.

2.2 Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.5.

3 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1 Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verklaringen van de kroongetuigen [betrokkene 5] en [betrokkene 4] betrouwbaar zijn en voor het bewijs konden worden gebruikt.

3.2 Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6.5.

4 Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5 Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Omdat de opgelegde levenslange gevangenisstraf zich naar haar aard niet voor vermindering leent, volstaat de Hoge Raad met dat oordeel.

6 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, A.E.M. Röttgering, M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 2024.