ECLI:NL:HR:2024:1718 - Wijziging kinderalimentatie: onjuiste grondslag en reikwijdte verzoek bij geschil kinderrekening - 21 november 2024
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Essentie
Het feit dat een alimentatieafspraak niet werkt zoals beoogd, is geen 'wijziging van omstandigheden' ex art. 1:401 BW. Geschillen over de uitvoering van een kinderrekening moeten worden beoordeeld via art. 1:253a BW, waarbij de rechter een beslissing neemt in het belang van het kind.
Samenvatting feiten
Gescheiden ouders hebben in een ouderschapsplan afgesproken de kosten van hun kind te betalen via een gezamenlijke kinderrekening. De moeder verzoekt wijziging omdat de afspraken in de praktijk niet werken; de vader zou zich niet aan de afspraken houden. Het hof ontbindt de gehele financiële regeling (artikel 8 van het ouderschapsplan) op grond van wanprestatie door de vader, omdat de regeling voor veel onrust zorgt. Hierdoor komt de volledige alimentatieregeling te vervallen.
Cassatieberoep door
De vader heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof.
Rechtsvraag
De centrale vraag is of het feit dat een overeengekomen alimentatieregeling niet functioneert zoals partijen beoogden, kwalificeert als een 'wijziging van omstandigheden' in de zin van art. 1:401 lid 1 BW. Daarnaast wordt de vraag opgeworpen of het hof een verzoek tot ontslag van een betalingsverplichting op een kinderrekening onbegrijpelijk heeft uitgelegd door de gehele financiële paragraaf van het ouderschapsplan te ontbinden, waardoor geen enkele regeling voor het levensonderhoud van de minderjarige meer resteert.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof. Het oordeel dat de regeling niet werkte zoals voorzien, is geen wijziging van omstandigheden ex art. 1:401 BW. Belangrijker is dat het hof de reikwijdte van het verzoek van de moeder onbegrijpelijk heeft uitgelegd. Haar verzoek was beperkt tot haar stortingsplicht op de kinderrekening, niet tot het ontbinden van de gehele financiële regeling. Het hof had de overige afspraken over behoefte en bijdragen in stand moeten laten. De zaak wordt verwezen.
Rechtsregel
Geschillen tussen ouders over de uitvoering van afspraken betreffende een kinderrekening, zoals vastgelegd in een ouderschapsplan, vallen onder de reikwijdte van art. 1:253a BW. De rechter dient op grond van dit artikel een beslissing te nemen die hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Deze beslissing kan inhouden dat de wijze van betaling wordt gewijzigd, bijvoorbeeld door stortingen op de kinderrekening om te zetten in een rechtstreekse betaling aan de andere ouder.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Art. 1:401 lid 1, eerste volzin, BW bepaalt dat een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Deze wettelijke maatstaven zijn de behoeften van de alimentatiegerechtigde en de draagkracht van de alimentatieplichtige (art. 1:397 lid 1 BW). Een wijziging van omstandigheden als hier bedoeld doet zich voor wanneer zich in de behoefte van de alimentatiegerechtigde of de draagkracht van de alimentatieplichtige een verandering heeft voorgedaan die wijziging van de uitkering nodig maakt.
De door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de afspraak die partijen in 2016 met elkaar hebben gemaakt over de kosten van de minderjarige, niet heeft gewerkt zoals partijen voor ogen hadden toen zij de afspraak maakten, heeft geen betrekking op de behoefte van de minderjarige of de draagkracht van de vader en de moeder. Die omstandigheid is dan ook niet van invloed op de omvang van de door de wettelijke maatstaven bepaalde verplichting van de vader en de moeder om te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De hiervoor in 3.1.1 vermelde klacht is dus gegrond.
(r.o. 3.1.3)In een ouderschapsplan als bedoeld in art. 815 lid 2 Rv worden in ieder geval afspraken opgenomen over de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen (art. 815 lid 3 Rv). Houden die afspraken in dat bepaalde kosten die doorgaans worden voldaan door de ouder bij wie de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben, zullen worden voldaan van een ten name van beide ouders gestelde kindrekening, dan kunnen tussen de ouders rijzende geschillen daarover op de voet van art. 1:253a lid 1 BW aan de rechtbank worden voorgelegd.
De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. De beslissing kan afwijken van de wensen van de ouders.
Deze overwegingen zijn belangrijk omdat ze het onderscheid tussen verschillende juridische grondslagen in het familierecht verduidelijken.
Rechtsoverwegingen 3.1.2 en 3.1.3 benadrukken de strikte interpretatie van 'wijziging van omstandigheden' in art. 1:401 BW: het moet gaan om een wijziging in de behoefte of draagkracht, niet om het disfunctioneren van een gemaakte afspraak.
Rechtsoverweging 3.6.2 biedt een cruciale instructie voor de praktijk door aan te geven dat geschillen over de uitvoering van het ouderschapsplan (zoals een kinderrekening) thuishoren bij art. 1:253a BW. De toetssteen is daar niet de wijziging van omstandigheden, maar wat in het belang van het kind wenselijk is.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 23/03397 Datum 22 november 2024
BESCHIKKING
In de zaak van
[de vader], wonende te [woonplaats], VERZOEKER tot cassatie, hierna: de vader, advocaat: K. Aantjes,
tegen
[de moeder], wonende te [woonplaats], VERWEERSTER in cassatie, hierna: de moeder, advocaat: E.F.A. Linssen-van Rossum.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de beschikking in de zaak C/16/542322 / FO RK 22-817 van de rechtbank Midden-Nederland van 13 oktober 2022; b. de beschikking in de zaak 200.321.113 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 juni 2023. De vader heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. De moeder heeft verzocht het beroep te verwerpen. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) De vader en de moeder hebben een dochter, geboren in 2009 (hierna: de minderjarige). De ouders hebben samen het gezag. De minderjarige heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder. (ii) De ouders hebben in 2016 een ouderschapsplan opgesteld. Daarin hebben zij onder meer de volgende financiële afspraken met betrekking tot de kosten van de minderjarige gemaakt:
“8. Financiën
Kosten [de minderjarige] De afspraken die zijn gemaakt over de verdeling van de kosten van [de minderjarige] zijn zoveel mogelijk gebaseerd op een draagkrachtberekening conform het rapport Alimentatienormen. Uit de berekening blijkt dat [de minderjarige] een behoefte aan kinderalimentatie heeft van € 604,- per maand excl. de kinderbijslag van € 80,- per maand en de kinderopvangtoeslag. Dat bedrag is gebaseerd op een netto gezinsinkomen van € 3.967,- per maand.De ouders hebben in onderling overleg afgesproken dat de vader maandelijks € 321,- en de moeder € 284,- bijdraagt in de kosten van [de minderjarige].
Kinderrekening De ouders zullen gebruik maken van een kinderrekening. Zij hebben allebei een budget voor de kosten van [de minderjarige] bestaande uit draagkracht en de kinderbijslag. Met het kindgebonden budget is rekening gehouden in de draagkracht van de moeder. De ouders zijn overeengekomen dat conform de tremaberekening de kosten voor de eigen huishouding € 171,- bedraagt. (…) De moeder zal de kinderbijslag naar de kinderrekening overmaken. De vader stort een bedrag van € 150,- op de kinderrekening, en de moeder een bedrag van € 113,-. Elke maand wordt dus een bedrag van € 343,- + kinderopvangtoeslag bijgeschreven op de rekening. Van de kinderrekening worden de volgende zaken betaald: school, kinderopvang, sport, muziek, abonnementen, hobby, kleding en fietsen. Bedragen boven de € 100,- worden alleen in gezamenlijk overleg uitgegeven. Beide ouders hebben toegang tot en inzicht in de kinderrekening.
Bovenstaande regeling is een verplichting van de ene ouder jegens de andere ouder om de andere ouder in staat te stellen [de minderjarige] in het levensonderhoud te voorzien, waarbij de betaling via de kinderrekening verloopt.”
(iii) Bij beschikking van 11 juni 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland het verzoek van de moeder om te bepalen dat de vader met ingang van 1 februari 2018 een bedrag van € 250,-- per maand aan haar zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, afgewezen. (iv) Bij beschikking van 12 maart 2021 heeft de rechtbank Midden-Nederland bepaald dat de moeder de financiële afspraken van partijen ten aanzien van de minderjarige, inhoudende dat zij de kinderbijslag alsmede iedere maand € 113,-- zal storten op de kinderrekening (hierna: de kindrekening), moet nakomen op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.2 In dit geding heeft de moeder de rechtbank op de voet van art. 1:253a BW verzocht het ouderschapsplan te wijzigen in die zin dat de gezamenlijke kindrekening wordt opgeheven en het saldo wordt verdeeld overeenkomstig het voorstel van de moeder. De rechtbank heeft het verzoek opgevat als een verzoek tot wijziging van de alimentatieafspraak tussen partijen op grond van art. 1:401 lid 1 BW. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op de grond dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat de afspraak door een wijziging van omstandigheden niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
2.3 In hoger beroep heeft de moeder verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en art. 8 van het ouderschapsplan te wijzigen in die zin dat de moeder wordt ontslagen van de verplichting om maandelijks in te leggen op de kindrekening en de kosten van de minderjarige tussen partijen te verdelen overeenkomstig het voorstel van de moeder. Het hof
3 Beoordeling van het middel
3.1.1 Onderdeel 1.1 van het middel houdt in dat rov. 5.2 van de bestreden beschikking onjuist, althans onbegrijpelijk, is. Wat het hof als gewijzigde omstandigheid benoemt, is geen omstandigheid waarop art. 1:401 BW ziet. Dat de door partijen gemaakte afspraak niet heeft gewerkt zoals partijen hadden voorzien toen zij die afspraak maakten, is niet een wijziging van omstandigheden die maakt dat de door partijen overeengekomen regeling niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven, aldus de klacht.
3.1.2 Art. 1:401 lid 1, eerste volzin, BW bepaalt dat een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Deze wettelijke maatstaven zijn de behoeften van de alimentatiegerechtigde en de draagkracht van de alimentatieplichtige (art. 1:397 lid 1 BW). Een wijziging van omstandigheden als hier bedoeld doet zich voor wanneer zich in de behoefte van de alimentatiegerechtigde of de draagkracht van de alimentatieplichtige een verandering heeft voorgedaan die wijziging van de uitkering nodig maakt.
3.1.3 De door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de afspraak die partijen in 2016 met elkaar hebben gemaakt over de kosten van de minderjarige, niet heeft gewerkt zoals partijen voor ogen hadden toen zij de afspraak maakten, heeft geen betrekking op de behoefte van de minderjarige of de draagkracht van de vader en de moeder. Die omstandigheid is dan ook niet van invloed op de omvang van de door de wettelijke maatstaven bepaalde verplichting van de vader en de moeder om te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De hiervoor in 3.1.1 vermelde klacht is dus gegrond.
3.1.4 De klacht kan echter niet tot cassatie leiden. Het hof heeft het verzoek van de moeder aldus uitgelegd dat de moeder (onder meer) verzocht om art. 8 van het ouderschapsplan te ontbinden op grond van wanprestatie (rov. 5.3). Tegen die uitleg komt onderdeel 2.1 zonder succes op (zie hierna in 3.4). De toewijzing door het hof van het aldus opgevatte verzoek van de moeder berust niet op art. 1:401 BW, maar op het oordeel van het hof dat de vader toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van art. 8 van het ouderschapsplan.
3.2 Onderdeel 3.1 klaagt vergeefs dat ontbinding niet bij verzoekschrift kan worden verzocht. In zaken van levensonderhoud, verschuldigd krachtens Boek 1 BW, moet het volgen van de verzoekschriftprocedure als dwingend voorgeschreven worden beschouwd, ook indien tussen partijen een alimentatieovereenkomst is gesloten waarvan ontbinding wordt verzocht.
3.3.1 Onderdeel 2.3 klaagt dat rov. 5.3 van de bestreden beschikking onjuist, althans onbegrijpelijk is, omdat de beslissing van het hof neerkomt op rechtsweigering. Als gevolg van de beslissing van het hof is helemaal niets meer geregeld omtrent het levensonderhoud van de minderjarige. Dat kan niet de bedoeling zijn van partijen (ook niet van de moeder), aldus de klacht.
3.3.2 Uit rov. 5.3, gelezen in samenhang met het dictum, volgt dat het hof niet heeft geweigerd te beslissen op enig onderdeel van het verzoek van de moeder. In zoverre kan de klacht bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Onderdeel 2.3 slaagt evenwel voor zover daarin de klacht besloten ligt dat het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de reikwijdte van het verzoek van de moeder. De stukken van het geding laten geen andere uitleg toe dan dat de moeder ontslagen wilde worden van haar verplichting om maandelijks het overeengekomen bedrag te storten op de kindrekening. Daaruit laat zich niet afleiden dat de moeder beoogde dat partijen ook niet langer gebonden zijn aan de afspraken in art. 8 van het ouderschapsplan over de behoefte van de minderjarige en de bijdrage van ieder van hen in de kosten van de minderjarige, bedoeld in de derde alinea van die bepaling. Het hof had die afspraken derhalve in stand moeten laten.
3.4 De klacht van onderdeel 2.1 kan niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klacht is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.5 De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
3.6.1 Met het oog op de behandeling na verwijzing verdient het navolgende opmerking.
3.6.2 In een ouderschapsplan als bedoeld in art. 815 lid 2 Rv worden in ieder geval afspraken opgenomen over de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen (art. 815 lid 3 Rv). Houden die afspraken in dat bepaalde kosten die doorgaans worden voldaan door de ouder bij wie de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben, zullen worden voldaan van een ten name van beide ouders gestelde kindrekening, dan kunnen tussen de ouders rijzende geschillen daarover op de voet van art. 1:253a lid 1 BW aan de rechtbank worden voorgelegd.
De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. De beslissing kan afwijken van de wensen van de ouders.
3.6.3 Na verwijzing zullen partijen hun stellingen mogen aanpassen aan hetgeen hiervoor in 3.6.2 is overwogen.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 juni 2023;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, H.M. Wattendorff, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 22 november 2024.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 juni 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5366.
Vgl. HR 4 februari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4542, rov. 3.1.
Vgl. HR 2 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8125, rov. 3.4.
Vgl. Kamerstukken II 1992/93, 23012, nr. 3, p. 19.