Artikel 253a (Geschillenregeling gezamenlijk ouderlijk gezag)
1. In geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
2. De rechtbank kan eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben; b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft; c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd; d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
3. Indien op de ouders de verplichting van artikel 247a rust en zij daaraan niet hebben voldaan, houdt de rechter de beslissing op een in het tweede lid bedoeld verzoek ambtshalve aan, totdat aan die verplichting is voldaan. Aanhouding blijft achterwege indien het belang van het kind dit vergt.
4. De artikelen 377e en 377g zijn van overeenkomstige toepassing. Daar waar in deze bepalingen gesproken wordt over omgang of een omgangsregeling wordt in plaats daarvan gelezen: een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
5. De rechtbank beproeft alvorens te beslissen op een verzoek als in het eerste of tweede lid bedoeld, een vergelijk tussen de ouders en kan desverzocht en ook ambtshalve, zulks indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen, dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd.
6. De rechtbank behandelt het verzoek binnen zes weken.
Uitleg in duidelijke taal
1. In geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Dit betekent dat als ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en zij een geschil hebben over deze uitoefening (hieromtrent), dit geschil aan de rechtbank kan worden voorgelegd. Dit kan gebeuren op verzoek van beide ouders of op verzoek van één van hen. De rechtbank zal dan een beslissing nemen die haar in het belang van het kind wenselijk lijkt (voorkomt).
2. De rechtbank kan eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
Dit betekent dat de rechtbank ook (eveneens) op verzoek van de ouders of van één van hen een regeling kan vaststellen met betrekking tot (inzake) de uitoefening van het ouderlijk gezag. Zo'n regeling kan de volgende onderdelen bevatten (omvatten):
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
Dit houdt in: een verdeling (toedeling) van de zorg- en opvoedingstaken aan elk van de ouders. Bovendien (alsmede) kan de regeling, waarbij artikel 377a, derde lid, op een vergelijkbare manier (overeenkomstige toepassing) wordt toegepast, een tijdelijk verbod voor een ouder inhouden om contact te hebben met het kind.
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
Dit houdt in: de beslissing over bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats zal hebben.
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
Dit houdt in: de manier (wijze) waarop informatie over belangrijke zaken (gewichtige aangelegenheden) die betrekking hebben op de persoon en het vermogen van het kind, wordt gegeven (verschaft) aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft. Het kan ook de manier (wijze) inhouden waarop deze ouder wordt geraadpleegd (dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd).
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
Dit houdt in: de manier (wijze) waarop derden (andere personen of instanties) informatie verstrekken (verschaffen) in overeenstemming met (overeenkomstig) artikel 377c, eerste en tweede lid.
3. Indien op de ouders de verplichting van artikel 247a rust en zij daaraan niet hebben voldaan, houdt de rechter de beslissing op een in het tweede lid bedoeld verzoek ambtshalve aan, totdat aan die verplichting is voldaan. Aanhouding blijft achterwege indien het belang van het kind dit vergt.
Dit betekent dat als de ouders de verplichting hebben die in artikel 247a is vastgelegd en zij daaraan niet hebben voldaan, de rechter uit eigen beweging (ambtshalve) de beslissing op een verzoek zoals bedoeld in het tweede lid (een verzoek om een regeling vast te stellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag) zal uitstellen (aanhoudt). Dit uitstel duurt totdat de ouders wel aan die verplichting hebben voldaan. Het uitstellen van de beslissing (aanhouding) gebeurt echter niet (blijft achterwege) als het belang van het kind vereist (vergt) dat er geen uitstel plaatsvindt.
4. De artikelen 377e en 377g zijn van overeenkomstige toepassing. Daar waar in deze bepalingen gesproken wordt over omgang of een omgangsregeling wordt in plaats daarvan gelezen: een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Dit betekent dat de artikelen 377e en 377g op een vergelijkbare manier van toepassing zijn (van overeenkomstige toepassing). Op de plaatsen waar in deze artikelen (bepalingen) gesproken wordt over 'omgang' of een 'omgangsregeling', moet in de context van dit artikel (artikel 253a) in plaats daarvan worden gelezen: 'een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken'.
5. De rechtbank beproeft alvorens te beslissen op een verzoek als in het eerste of tweede lid bedoeld, een vergelijk tussen de ouders en kan desverzocht en ook ambtshalve, zulks indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen, dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd.
Dit betekent dat de rechtbank, voordat zij een beslissing neemt op een verzoek zoals bedoeld in het eerste lid (geschillen) of tweede lid (regeling), zal proberen (beproeft) om een schikking (vergelijk) tussen de ouders te bereiken. Als (zulks indien) er geen schikking tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, kan de rechtbank op verzoek (desverzocht) of uit eigen beweging (ambtshalve) een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen. De rechtbank kan ook (dan wel) bepalen dat de beslissing (beschikking) of onderdelen daarvan uitgevoerd (ten uitvoer gelegd) kunnen worden met toepassing van artikel 812, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
6. De rechtbank behandelt het verzoek binnen zes weken.
Dit betekent dat de rechtbank het verzoek (zoals bedoeld in dit artikel) binnen een termijn van zes weken moet behandelen.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2008:BC5901
Zwitserse verhuizing Arrest
ECLI:NL:HR:2023:1148 - Geen zelfstandige toetsing perspectiefbesluit, wel indirecte beoordeling via geschillenregeling
Een perspectiefbesluit kan niet zelfstandig via de geschillenregeling van art. 1:262b BW aan de rechter worden voorgelegd. Wel moet de rechter het besluit beoordelen als dit nodig is om te beslissen over een ander geschil betreffende de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
ECLI:NL:HR:2021:1513 - Hoge Raad: Bevel tot terugverhuizen ook mogelijk na verkrijgen gezamenlijk gezag
De rechter kan een ouder bevelen terug te verhuizen, ook als deze is verhuisd met eenhoofdig gezag, zodra er gezamenlijk gezag is vastgesteld (art. 1:253a BW). Ook bij eenhoofdig gezag kan een bevel tot terugverhuizen een passende maatregel zijn op grond van art. 8 EVRM.