Contractuele vertragingsrente op boedelschuld is eveneens een boedelschuld
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Essentie
Contractuele vertragingsrente over een boedelschuld, zoals huur na faillissement, is eveneens een boedelschuld. Een gebrek aan geldmiddelen in de boedel levert geen overmacht op voor de curator, waardoor verzuim kan intreden en de contractueel bedongen rente verschuldigd is als boedelschuld.
Samenvatting feiten
Een verhuurder, [eiseres], heeft een bedrijfsruimte verhuurd aan [A] B.V. In de huurovereenkomst is een contractuele boete van 2% per maand opgenomen voor te late betaling. Nadat [A] failliet is verklaard, zeggen de curatoren de huur op conform art. 39 Fw. De huur over de periode na faillissement, een boedelschuld, wordt door de curatoren pas na lange tijd betaald. [eiseres] vordert dat de contractueel overeengekomen rente over deze te laat betaalde huur eveneens als boedelschuld wordt aangemerkt.
Cassatieberoep door
[eiseres] C.V. heeft beroep in cassatie ingesteld.
Rechtsvraag
De centrale rechtsvraag is of de contractuele vertragingsrente die verschuldigd is wegens het niet tijdig betalen van een boedelschuld (in dit geval de huurprijs na faillissement), zelf ook kwalificeert als een boedelschuld. Meer specifiek: kan een faillissementsboedel in verzuim raken door niet-tijdige betaling van een boedelschuld, en leidt dit ertoe dat de boedel de contractueel overeengekomen rente, en niet slechts de wettelijke rente, als boedelschuld verschuldigd is?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat het cassatieberoep van de verhuurder slaagt. De contractuele vertragingsrente over de niet tijdig betaalde huur is verschuldigd en moet als boedelschuld worden aangemerkt. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verklaart voor recht dat de curatoren de contractuele rente verschuldigd zijn als boedelschuld vanaf de vervaldatum van elke factuur tot aan de dag van betaling.
Rechtsregel
Indien een boedelvordering niet tijdig wordt voldaan, is ook de rente die daardoor verschuldigd wordt een boedelschuld. Als de onderliggende overeenkomst een contractuele vertragingsrente bevat, is deze contractuele rente als boedelschuld verschuldigd. Een gebrek aan financiële middelen in de boedel levert voor de curator geen overmacht op en staat er niet aan in de weg dat de boedel in verzuim raakt. De regels omtrent (on)zekerheid over de omvang van de boedel zien op de (uitstel van) betaling, niet op het ontstaan van de rentevordering zelf.
Belangrijke rechtsoverwegingen
De hiervoor in 3.2.5 geschetste regels hebben tot doel de gelijkheid van boedelschuldeisers, en een eventueel daarvan afwijkende onderlinge rangorde van hun vorderingen, te waarborgen. Zij rechtvaardigen niet dat geen aanspraak op de boedel bestaat voor de hiervoor in 3.2.4 genoemde verplichting tot schadevergoeding in de vorm van rente ingeval de vordering niet of niet tijdig wordt voldaan. Een gebrek aan geldmiddelen levert geen overmacht op; dit geldt ook voor de boedel.
(r.o. 3.2.6)Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat, indien in de huurovereenkomst in afwijking van de wettelijke rente een contractuele vertragingsrente is opgenomen en er verzuim is met betrekking tot de betaling van de als boedelschuld verschuldigde huurprijs (zie hiervoor in 3.2.4), deze contractuele vertragingsrente als boedelschuld verschuldigd is.
(r.o. 3.3.4)Deze overwegingen zijn cruciaal. Rechtsoverweging 3.2.6 maakt duidelijk dat het insolventierechtelijke adagium 'geldgebrek is geen overmacht' ook voor de faillissementsboedel zelf geldt. De onzekerheid over de omvang van de boedel kan weliswaar uitstel van betaling rechtvaardigen, maar neemt het verzuim niet weg. Dit is een fundamenteel uitgangspunt. Rechtsoverweging 3.3.4 formuleert vervolgens de kernregel van dit arrest: als de huurovereenkomst blijft doorlopen, blijven ook de daarin opgenomen rentebedingen van kracht. De rentevordering 'volgt' de hoofdvordering en wordt dus, net als de huur, een boedelschuld.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/01556
Datum 24 december 2021
ARREST
In de zaak van
[eiseres] C.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: [eiseres] ,
advocaat: B.I. Kraaipoel,
tegen
2. G.J. KOERS,
in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van [A] B.V.,beiden kantoorhoudende te Apeldoorn,
VERWEERDERS in cassatie, eisers in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: de curatoren,
advocaten: J.W.H. van Wijk en G.C. Nieuwland.
de vonnissen in de zaak 5829603 \ CV EXPL 17-2334 van de rechtbank Rotterdam van 18 mei 2017 en 7 december 2017;
het arrest in de zaak 200.235.456/01 van het gerechtshof Den Haag van 11 februari 2020.
[eiseres] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De curatoren hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor [eiseres] mede door T.E. Booms.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot (gedeeltelijke) vernietiging en afdoening als vermeld onder 4.40 in de conclusie.
De advocaten van de curatoren hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 Deze zaak gaat over de status in faillissement van vertragingsrente over de als boedelschuld verschuldigde huurprijs.
2.2 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) [eiseres] verhuurde aan [A] B.V. (hierna: [A] ) bedrijfs- en kantoorruimte te [plaats] . (ii) Op de huurovereenkomst zijn van toepassing de Algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van art. 7:230a BW, opgesteld door de Raad voor Onroerende Zaken (hierna: de Algemene bepalingen ROZ). (iii) In de Algemene bepalingen ROZ staat onder meer:
“Betalingen
18.1. De betaling van de huurprijs (…) zal uiterlijk op de vervaldata (…) geschieden (…).
18.2. Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt met een minimum van € 300,00 per maand.”
(iv) Op 14 april 2015 is aan [A] voorlopige surseance van betaling verleend. Op 16 april 2015 is de surseance ingetrokken en is [A] in staat van faillissement verklaard. De curatoren treden als zodanig op in dit faillissement. (v) Op de datum van faillissement bedroeg de door [A] verschuldigde huurprijs € 73.478,34 exclusief btw per maand. (vi) Op 20 juli 2015 hebben de curatoren de huurovereenkomst op de voet van art. 39 Fw opgezegd per 31 oktober 2015. (vii) Op 9 september 2015 hebben de curatoren in totaal € 583.834,39 genoteerd als huurvordering van [eiseres] over de periode vanaf de surseance tot het einde van de huurovereenkomst (hierna: de huurboedelschuld). (viii) In de staat van baten en lasten per 1 augustus 2018 is vermeld dat het saldo van de boedelrekening exclusief nog verwachte baten € 11.969.483,-- bedraagt en er voor € 12.080.860,-- aan boedelvorderingen is ingediend (exclusief eventuele rentebedragen). Tot de vermelde boedelcrediteuren behoren “Aanspraken werknemers België (totaal) € 3.892.988”. (ix) Op 19 februari 2018 is in het Centraal Insolventieregister een uitnodiging voor de verificatievergadering op 21 september 2018 gepubliceerd. (x) Kort voor het wijzen van het bestreden arrest op 11 februari 2020 hebben de curatoren de huurboedelschuld aan [eiseres] betaald.
2.3 [eiseres] heeft in eerste aanleg gevorderd – voor zover in cassatie van belang – betaling van de huurboedelschuld vermeerderd met de contractuele, althans wettelijke (handels)rente. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen.
2.4 [eiseres] heeft in hoger beroep in aanvulling op haar oorspronkelijke eis gevorderd voor recht te verklaren dat (i) indien en voor zover een boedelvordering niet voldaan wordt, rente verschuldigd is vanaf de vervaldatum van de factuur; (ii) de rente over de boedelvorderingen zelf ook als boedelschuld moet worden gekwalificeerd; en (iii) op deze rente het overeengekomen renteregime, of het regime van de wettelijke (handels)rente van toepassing is.
2.5 Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en heeft de in hoger beroep gevorderde verklaring voor recht afgewezen.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en in het voorwaardelijk incidentele beroep
3.1.1 Onderdeel II van het middel in het principale beroep voert aan dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat [eiseres] geen boedelvordering toekomt ter zake van de rente over de huurboedelschuld. Volgens het onderdeel volgt uit het wettelijk systeem dat rentevorderingen op dezelfde wijze dienen te worden behandeld als de hoofdvordering waarbij zij horen. Het onderdeel voert voorts onder meer aan dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de boedel niet in verzuim was ten aanzien van de huurboedelschuld.
3.1.2 De onderdelen 1 en 2 van het middel in het voorwaardelijk incidentele beroep berusten in de kern op de opvatting dat voor de vraag of over een boedelvordering vertragingsrente verschuldigd is, beslissend is of de vordering opeisbaar is in de rechtsverhouding tussen de schuldeiser en de curator en of de curator in die rechtsverhouding in verzuim verkeert, en dat niet beslissend is wat geldt in de verhouding tussen de schuldeiser en de gefailleerde. Omdat, zoals hierna zal blijken, de voorwaarde waaronder het middel is ingesteld is vervuld, zal het in de beoordeling worden betrokken.
3.2.1 Als uitgangspunt geldt dat het faillissement geen verandering brengt in bestaande wederkerige overeenkomsten en de daaruit voortvloeiende verbintenissen en dat de huurverhouding zoals die voor het faillissement gold ongewijzigd voortduurt tussen de gefailleerde als huurder enerzijds en de verhuurder anderzijds.
3.2.2 Vanaf de aanvang van de surseance en gedurende het daaropvolgende faillissement is de huurprijs krachtens de wet boedelschuld (art. 238 lid 2 Fw in verbinding met art. 249 lid 1, onder 3⁰, Fw en art. 39 lid 1 Fw). De verhuurder heeft daardoor voor de met deze boedelschuld corresponderende boedelvordering een onmiddellijke aanspraak op de boedel en kan deze buiten het faillissement om tegen de curator geldend maken.
3.2.3 De vraag of verzuim bestaat ten aanzien van de vordering tot huurbetaling moet worden beantwoord aan de hand van de huurovereenkomst en de op verzuim toepasselijke wettelijke bepalingen.
3.2.4 Als verzuim bestaat ten aanzien van de voldoening van een boedelvordering, en de schuldeiser recht heeft op schadevergoeding in de vorm van wettelijke (handels)rente (art. 6:74 BW in verbinding met art. 6:119 e.v. BW), brengt de aard van een boedelvordering als onmiddellijke aanspraak op de boedel mee dat ook de met de boedelvordering verbonden verplichting tot betaling van deze rente moet worden aangemerkt als boedelschuld.
3.2.5 Indien vaststaat dat de boedel op het moment dat de slotuitdeling plaatsvindt onvoldoende actief heeft of zal hebben om, met inachtneming van de tussen de vorderingen mogelijk geldende onderlinge rangorde, een bepaalde boedelvordering (geheel) te voldoen, levert dat een grond op om de aanspraak op betaling van die vordering ten laste van de boedel (deels) te ontzeggen, omdat bij de verdeling van het actief geen vorderingen kunnen worden voldaan waarvoor de boedel geen of onvoldoende middelen heeft. Indien onzeker is of de boedel ten tijde van de slotuitdeling voldoende middelen zal hebben om, met inachtneming van de tussen de vorderingen mogelijk geldende onderlinge rangorde, een boedelvordering geheel te voldoen, is dat grond om de betaling van die vordering geheel of gedeeltelijk uit te stellen.
3.2.6 De hiervoor in 3.2.5 geschetste regels hebben tot doel de gelijkheid van boedelschuldeisers, en een eventueel daarvan afwijkende onderlinge rangorde van hun vorderingen, te waarborgen. Zij rechtvaardigen niet dat geen aanspraak op de boedel bestaat voor de hiervoor in 3.2.4 genoemde verplichting tot schadevergoeding in de vorm van rente ingeval de vordering niet of niet tijdig wordt voldaan. Een gebrek aan geldmiddelen levert geen overmacht op; dit geldt ook voor de boedel.
3.3.1 In de huurovereenkomst kan, in afwijking van de wettelijke rente, een contractuele vertragingsrente zijn opgenomen, zoals in deze zaak het geval is. Indien verzuim bestaat met betrekking tot de als boedelschuld verschuldigde huur (zie hiervoor in 3.2.4), rijst de vraag of de boedel deze contractuele vertragingsrente verschuldigd is, dan wel de wettelijke (handels)rente.
3.3.2 Art. 39 Fw geeft de curator de mogelijkheid de huurovereenkomst door opzegging te beëindigen met een opzegtermijn van niet langer dan drie maanden. Art. 238 Fw kent voor surseance een vergelijkbare regeling. Indien de curator of bewindvoerder van deze mogelijkheid geen gebruikmaakt, en hij met de verhuurder geen andere voorwaarden overeenkomt, wordt hij geacht de huurovereenkomst op de geldende voorwaarden te hebben voortgezet. Als de huurovereenkomst een contractuele regeling voor de vertragingsrente bevat, en de curator deze overeenkomst wil voortzetten, is de verplichting tot betaling van deze rente, evenals de huurprijs, een boedelschuld (zie hiervoor in 3.2.4).
3.3.3 Als de curator de huurovereenkomst wel op de kortst mogelijke termijn opzegt, is verdedigbaar dat de boedel voor de resterende huurperiode niet aan de contractuele vertragingsrente gebonden is. De curator wil de overeenkomst dan immers niet voortzetten. Uit het hiervoor in 3.2.1 geschetste uitgangspunt volgt evenwel dat de huurovereenkomst ook tijdens de opzeggingsperiode de huurverhouding beheerst. Het ligt daarom in de rede dat de huurovereenkomst ook over de opzeggingsperiode bepaalt welke vertragingsrente geldt. Daarbij is van belang dat de vertragingsrente, ook waar deze als boedelschuld wordt aangemerkt, een schuld is van de gefailleerde, en dat niet goed valt in te zien waarom voor de gefailleerde over de opzeggingsperiode een andere rente zou gelden dan in de huurovereenkomst is neergelegd.
3.3.4 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat, indien in de huurovereenkomst in afwijking van de wettelijke rente een contractuele vertragingsrente is opgenomen en er verzuim is met betrekking tot de betaling van de als boedelschuld verschuldigde huurprijs (zie hiervoor in 3.2.4), deze contractuele vertragingsrente als boedelschuld verschuldigd is.
3.4 Het voorgaande brengt mee dat de hiervoor in 3.1.1 genoemde klachten van het middel in het principale beroep slagen en dat het middel in het voorwaardelijk incidentele beroep niet tot cassatie kan leiden omdat het voor de verschuldigdheid van vertragingsrente als boedelschuld strengere eisen stelt dan uit het voorgaande volgt.
3.5 De overige klachten van het middel in het principale beroep kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.6.1 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Uit het voorgaande volgt dat de door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is, in die zin, dat voor recht wordt verklaard dat de curatoren de contractuele vertragingsrente over de niet tijdig betaalde huurtermijnen aan [eiseres] zijn verschuldigd, vanaf de vervaldatum van de desbetreffende factuur tot aan de dag van de betaling, en dat deze renteschuld als een boedelschuld moet worden aangemerkt.
3.6.2 Omdat partijen met deze beslissing ieder gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld in het hoger beroep, zullen de kosten daarvan worden verdeeld als in het dictum vermeld.
4 Beslissing
De Hoge Raad: in het principale beroep:
-
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 11 februari 2020, maar uitsluitend voor zover daarin de hierna te vermelden verklaring voor recht is afgewezen en [eiseres] is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep;
-
verklaart voor recht dat de curatoren de contractuele vertragingsrente over de niet tijdig betaalde huurtermijnen aan [eiseres] zijn verschuldigd, vanaf de vervaldatum van de desbetreffende factuur en tot aan de dag van de betaling, en dat deze renteschuld als een boedelschuld moet worden aangemerkt;
-
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
-
veroordeelt de curatoren in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 6.971,34 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
-
verwerpt het beroep;
-
veroordeelt de curatoren in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, A.E.B. ter Heide en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 24 december 2021.
Gerechtshof Den Haag 11 februari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:153.
ECLI:NL:HR:2013:BY6108.
HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:665 (Van der Maas qq/Heineken), rov. 3.4.2 en HR 23 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:424 (Credit Suisse/Jongepier qq), rov. 3.5.1.
Vgl. HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3080 (CZ Zorgkantoor/Scholtes qq), rov. 3.4.2.
HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:665 (Van der Maas qq/Heineken), rov. 3.4.3.
Vgl. HR 14 december 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4920 (Floritex), rov. 3.4.
HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3080 (CZ Zorgkantoor/Scholtes qq), rov. 3.4.2 en HR 13 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3413 (Beatrixziekenhuis/ProCall), rov. 4.
Vgl. art. 6:119 lid 3 BW, art. 6:119a lid 9 BW en art. 6:119b lid 8 BW.