Geldelijke tegemoetkoming bij douanebeslag ondanks parallel strafrechtelijk beslag
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Essentie
De omstandigheid dat op een voertuig naast een douanebeslag ook een strafvorderlijk beslag rust, staat niet in de weg aan de toekenning van een geldelijke tegemoetkoming. De rechter moet beoordelen of de eigenaar onevenredig wordt getroffen door het verval aan de Staat.
Samenvatting feiten
Op de auto van de klaagster is zowel strafvorderlijk beslag (in verband met een witwasverdenking) als douanebeslag (ex art. 1:37 Adw) gelegd. De klaagster heeft een klaagschrift ingediend tegen het douanebeslag, met het verzoek de auto terug te geven of subsidiair een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen. Ten tijde van de inbeslagname had de klaagster de auto niet feitelijk onder zich. De rechtbank wees het verzoek om een tegemoetkoming af, mede omdat er ook strafvorderlijke beslagen op de auto rustten.
Cassatieberoep door
Het beroep in cassatie is ingesteld door de klaagster.
Rechtsvraag
Staat het feit dat op een voertuig zowel een douanebeslag (art. 1:37 Adw) als een strafvorderlijk beslag (art. 94/94a Sv) rust, eraan in de weg dat de rechter een geldelijke tegemoetkoming toekent aan de eigenaar, omdat deze onevenredig zou worden getroffen door het van rechtswege vervallen van het voertuig aan de Staat als gevolg van het douanebeslag?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting. Het feit dat op de auto ook strafvorderlijke beslagen rusten, is geen belemmering voor het toekennen van een geldelijke tegemoetkoming in het kader van het douanebeslag. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank op dit punt en verwijst de zaak terug voor een nieuwe behandeling en beslissing over het verzoek tot een geldelijke tegemoetkoming.
Rechtsregel
De rechter moet bij een ongegrond klaagschrift tegen een douanebeslag (art. 1:37 Adw) beoordelen of toekenning van een geldelijke tegemoetkoming (art. 33c, tweede lid, Sr) nodig is om onevenredige benadeling van de eigenaar te voorkomen. De aanwezigheid van een gelijktijdig strafvorderlijk beslag (art. 94/94a Sv) op hetzelfde voorwerp staat hieraan niet in de weg, zolang er nog geen onherroepelijke strafrechtelijke beslissing is die het eigendomsrecht aan de Staat doet overgaan.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Een en ander is niet anders in het geval dat ten tijde van het douanebeslag op die vervoermiddelen of voorwerpen tevens strafvorderlijk beslag op de voet van art. 94 Sv is gelegd met het oog op verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de vervoermiddelen of de voorwerpen dan wel strafvorderlijk conservatoir beslag op de voet van art. 94a Sv, terwijl de strafrechter nog niet onherroepelijk heeft beslist in de strafzaak en/of de ontnemingszaak. Er is dan immers (nog) geen strafrechtelijke beslissing die het eigendomsrecht op de vervoermiddelen of de voorwerpen aan de Staat doet overgaan of die een titel verschaft voor het nemen van executoriaal verhaal daarop.
(r.o. 3.5.3)Voor zover de Rechtbank aan de beslissing tot afwijzing van het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming ten grondslag heeft gelegd dat de omstandigheid dat op de auto ook strafvorderlijke beslagen rusten, eraan in de weg staat dat in het kader van het douanebeslag een geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend aan de klaagster, getuigt dit oordeel - gelet op wat onder 3.5 is vooropgesteld - van een onjuiste rechtsopvatting. Ook de overige gronden die de Rechtbank aan die beslissing ten grondslag heeft gelegd - die inhouden dat de klaagster wordt verdacht van witwassen en dat zij ten tijde van de inbeslagname feitelijk niet de beschikking over de auto had - kunnen de beslissing tot afwijzing door de Rechtbank niet zonder meer dragen, in aanmerking genomen dat de klaagster heeft aangevoerd dat de auto van haar was en dat zij niets wist van het compartiment in de auto.
(r.o. 3.6)Deze overwegingen zijn belangrijk omdat ze de verhouding tussen douanebeslag en strafvorderlijk beslag verduidelijken. Rechtsoverweging 3.5.3 legt de principiële basis: een strafvorderlijk beslag is voorlopig en doet het eigendomsrecht niet overgaan op de Staat. Het kan dus geen reden zijn om een financiële tegemoetkoming op grond van het douanerecht bij voorbaat uit te sluiten. Rechtsoverweging 3.6 past dit principe toe en benadrukt dat de rechter de onevenredigheid van het verval aan de Staat inhoudelijk moet beoordelen, waarbij alle omstandigheden, inclusief de stellingen van de klaagster, moeten worden meegewogen.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05228 B Datum 17 maart 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Den Haag van 4 december 2018, nummer RK 18/2707, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 1:37, vijfde lid, van de Algemene Douanewet, ingediend
door
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, hierna: de klaagster.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft K. Canatan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Beoordeling van het tweede middel
3.1 Het middel klaagt over de afwijzing door de Rechtbank van het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen.
3.2 De voor de beoordeling van het middel van belang zijnde stukken zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1. Deze stukken houden - kort samengevat - het volgende in: - in het kader van een strafrechtelijk onderzoek is onder [betrokkene 1] strafvorderlijk beslag gelegd op een personenauto van de klaagster; - vervolgens is de auto ook op de voet van art. 1:37, eerste lid, Algemene douanewet (hierna: Adw) inbeslaggenomen;- namens de klaagster is een klaagschrift ingediend primair strekkende tot opheffing van het op de voet van art. 1:37, eerste lid, Adw gelegde beslag op de auto en tot teruggave van die auto aan haar en (meer) subsidiair tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming.
3.3.1 Het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer houdt, voor zover in cassatie van belang, het volgende in: “De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven: Ik verwijs naar het klaagschrift, ik wil een paar punten maken. (...) Meer subsidiair verzoek ik u om een geldelijke tegemoetkoming. Zonder de vaststelling dat cliënt wetenschap had van het compartiment is een schadevergoeding op zijn plaats. De huidige waarde is 14.000,- euro. Dit baseer ik op de mededeling van de verbalisant op p. 1134 van het dossier. Het klopt dat ik indien u het klaagschrift gegrond verklaart, ook om teruggave verzoek. Ik begrijp dat er nog strafrechtelijk beslag op de auto rust. Als u het beklag nu gegrond verklaard, maar geen afgifte beveelt en de officier van justitie heft het strafrechtelijk beslag op, dan heb ik enkel een gegrond verklaard klaagschrift, maar geen bevel tot afgifte. Ik begrijp dat indien u het beklag gegrond verklaard en teruggave gelast, cliënt dan de auto niet terug krijgt, tenzij het strafrechtelijk beslag wordt opgeheven. [betrokkene 2] voert [namens de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane] het woord, zakelijk weergegeven: (...) Ten aanzien van de geldelijke tegemoetkoming blijkt uit www.autotrack.nl blijkt dat soortgelijke auto’s een dagwaarde hebben van 7.000 euro. Ik verzoek u het klaagschrift ongegrond te verklaren. De douane is bereid de bevoegdheid gegeven in artikel 1:37 lid 8 Algemene Douanewet toe te passen indien er geen strafrechtelijk beslag meer op de auto rust. Dit kan enkel bij een ongegrond verklaard klaagschrift. Klaagster voert het woord, zakelijk weergegeven: “Ik wist niets van het compartiment. (...) Het was wel mijn auto. Ik weet niet hoe het compartiment erin is gekomen.” (...) De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven: Stel dat de rechtbank de geldelijke tegemoetkoming toekent. Dan is er sprake van vergoeding van geleden schade. Maar is er ook schade als er nog strafrechtelijk beslag ligt? [betrokkene 2] voert het woord, zakelijk weergegeven: De wetgeving maakt het ingewikkeld. Wij kunnen de procedure van lid 8 enkel toepassen na een ongegrondverklaring. De reparatie van het voertuig wordt geschat op 500,- euro. De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven: (...) De geldelijke tegemoetkoming is enkel van toepassing na ongegrondverklaring, want dan vervalt de auto aan de Staat. Cliënt wilde wel meewerken met de douane en het compartiment verwijderen, maar het strafrechtelijk beslag ligt daaraan in de weg.”
3.3.2 De Rechtbank heeft het klaagschrift, voor zover dat strekt tot opheffing van het op de voet van art. 1:37, eerste lid, Adw gelegde beslag, ongegrond verklaard en het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming als volgt samengevat en afgewezen: “Voorts heeft klaagster, indien het beklag leidt tot een ongegrondverklaring, verzocht om een geldelijke tegemoetkoming nu zij in dat geval onevenredig wordt benadeeld zonder dat haar dat is toe te rekenen. Bij de beoordeling hiervan dient de rechtbank artikel 33c, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de draagkracht als bedoeld in artikel 24 Sr te betrekken. Uit de thans voorhanden stukken in het raadkamerdossier en het verhandelde op raadkamer is het volgende gebleken. Klaagster wordt thans verdacht van witwassen, ten aanzien waarvan ze zich tot nu toe op haar zwijgrecht heeft beroepen. In het kader van die verdenking rust, naast het beslag van de Douane, zowel klassiek beslag op grond van artikel 94 Sv als conservatoir beslag op grond van artikel 94a Sv op de auto. De rechtbank overweegt dat, zoals ook door de raadsman is aangedragen, klaagster bij gegrondverklaring van het onderhavige klaagschrift, de auto niet zal terugkrijgen zolang de beslagen op grond van artikel 94 en 94a Wetboek van Strafvordering nog op de auto rusten. Voorts overweegt de rechtbank dat uit de kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 en 94a Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de auto blijkt, dat de auto onder [betrokkene 1] in beslag is genomen. Hieruit leidt de rechtbank af dat klaagster ten tijde van de inbeslagneming feitelijk niet de beschikking had over de auto. Klaagster heeft ter onderbouwing van haar verzoek om een geldelijke tegemoetkoming slechts verwezen naar de dagwaarde van de auto en ze heeft geen aandacht besteed aan de hiervoor genoemde omstandigheden. Ze heeft evenmin iets verklaard over haar draagkracht. In het licht van al deze omstandigheden acht de rechtbank dat klaagster door het aan de Staat vervallen van de auto niet onevenredig is getroffen en zal de rechtbank het verzoek tot een geldelijke tegemoetkoming afwijzen.”
3.4 Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 1:37 Adw: “1. Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om tot het nakomen van de op grond van artikel 1:27, eerste lid, genomen dwangmaatregelen te verijdelen, zomede alle andere voorwerpen, kennelijk bestemd om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om een vervoermiddel tot een van de hiervoor omschreven doeleinden in te richten of toe te rusten, worden in beslag genomen. (...) 4. Krachtens het eerste lid in beslag genomen vervoermiddelen en voorwerpen vervallen zonder rechtsvervolging aan de staat, tenzij bij een rechterlijke beslissing als bedoeld in het zesde lid de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd. 5. De belanghebbende bij het in beslag genomen vervoermiddel of voorwerp kan binnen een maand na de mededeling omtrent de inbeslagneming bij de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de inbeslagneming heeft plaatsgehad, daartegen hetzij in persoon, hetzij door een gemachtigde een met redenen omkleed klaagschrift indienen. 6. De rechtbank behandelt het klaagschrift op de voet van het bepaalde in artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande, dat ook de inspecteur in de gelegenheid wordt gesteld tijdens de behandeling te worden gehoord en hem, zo hij voor de behandeling is verschenen, tijdig tevoren door de griffier schriftelijk mededeling van de dag der uitspraak wordt gedaan. (...) 8. Onze Minister van Financiën is bevoegd in bijzondere gevallen de aan de staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven.”
- art. 552b Sv: “1. De belanghebbenden, andere dan de verdachte of veroordeelde, kunnen schriftelijk zich beklagen over de verbeurdverklaring van hun toekomende voorwerpen of over de onttrekking van zodanige voorwerpen aan het verkeer. Geen beklag staat open, indien het bedrag, waarop de verbeurdverklaarde voorwerpen bij de uitspraak zijn geschat, is betaald of ingevorderd, dan wel vervangende vrijheidsstraf is toegepast. (...) 4. Acht het gerecht het beklag gegrond, dan herroept het de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer en geeft een last als bedoeld in artikel 353, tweede lid, onderdeel a of b. 5. Bij de herroeping van een verbeurdverklaring kan het gerecht de voorwerpen aan het verkeer onttrokken verklaren, indien zij daarvoor vatbaar zijn. De artikelen 33b, 33c en 35, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn van overeenkomstige toepassing.”
- art. 33c, eerste en tweede lid, Sr: “1. Bij de verbeurdverklaring van voorwerpen kan de rechter voor het geval waarin de verbeurd verklaarde voorwerpen meer zouden opbrengen dan een in de uitspraak vastgesteld bedrag, bevelen dat het verschil wordt vergoed. 2. De rechter kent een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, of een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen.”
3.5.1 Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Krachtens art. 1:37, eerste en vierde lid, Adw (douanebeslag) vervallen de inbeslaggenomen vervoermiddelen of voorwerpen zonder rechtsvervolging - dus van rechtswege - aan de Staat tenzij bij een rechterlijke beslissing als bedoeld in art. 1:37, zesde lid, Adw, de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd. Dat betekent dat bij een onherroepelijke ongegrondverklaring van een op de voet van art. 1:37, eerste en vijfde lid, Adw ingediend klaagschrift het eigendom van de inbeslaggenomen vervoermiddelen en voorwerpen overgaat op de Staat. Op grond van art. 1:37, achtste lid, Adw kan de minister van Financiën de aan de Staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar teruggeven. Indien die voorwaarden worden nageleefd en de teruggave plaatsvindt, beschikt de Staat niet meer over het eigendom van de betreffende vervoermiddelen en voorwerpen.
3.5.2 Op grond van art. 1:37, zesde lid, Adw, in samenhang met art. 552b, vijfde lid, Sv, kent de rechter op de voet van art. 33c, tweede lid, Sr, een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer degene aan wie de aan de Staat vervallen vervoermiddelen of voorwerpen toebehoren, daardoor onevenredig zou worden getroffen (vgl. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3632). Of de eigenaar van de vervoermiddelen of de voorwerpen door het vervallen van zijn eigendom aan de Staat onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan worden betrokken hoe de eigenaar van de vervoermiddelen of de voorwerpen zich in relatie daartoe heeft gedragen, de waarde van de onttrokken vervoermiddelen of voorwerpen, alsmede eventueel voordeel dat de Staat na het vervallen aan de Staat met betrekking tot die vervoermiddelen of voorwerpen verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop van (onderdelen) daarvan. (Vgl. HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156.)
3.5.3 Een en ander is niet anders in het geval dat ten tijde van het douanebeslag op die vervoermiddelen of voorwerpen tevens strafvorderlijk beslag op de voet van art. 94 Sv is gelegd met het oog op verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de vervoermiddelen of de voorwerpen dan wel strafvorderlijk conservatoir beslag op de voet van art. 94a Sv, terwijl de strafrechter nog niet onherroepelijk heeft beslist in de strafzaak en/of de ontnemingszaak. Er is dan immers (nog) geen strafrechtelijke beslissing die het eigendomsrecht op de vervoermiddelen of de voorwerpen aan de Staat doet overgaan of die een titel verschaft voor het nemen van executoriaal verhaal daarop.
3.5.4 Opmerking verdient dat het de rechter vrij staat de behandeling van het op de voet van art. 1:37, vijfde lid, Adw ingediende klaagschrift aan te houden teneinde een beslissing omtrent het strafvorderlijke beslag af te wachten. Verder is nog van belang dat in het geval dat de rechter zo’n klaagschrift ongegrond verklaart en beslist tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming die tegemoetkoming in beginsel vatbaar is voor strafvorderlijk beslag.
3.6 Voor zover de Rechtbank aan de beslissing tot afwijzing van het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming ten grondslag heeft gelegd dat de omstandigheid dat op de auto ook strafvorderlijke beslagen rusten, eraan in de weg staat dat in het kader van het douanebeslag een geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend aan de klaagster, getuigt dit oordeel - gelet op wat onder 3.5 is vooropgesteld - van een onjuiste rechtsopvatting. Ook de overige gronden die de Rechtbank aan die beslissing ten grondslag heeft gelegd - die inhouden dat de klaagster wordt verdacht van witwassen en dat zij ten tijde van de inbeslagname feitelijk niet de beschikking over de auto had - kunnen de beslissing tot afwijzing door de Rechtbank niet zonder meer dragen, in aanmerking genomen dat de klaagster heeft aangevoerd dat de auto van haar was en dat zij niets wist van het compartiment in de auto.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden beschikking, maar uitsluitend wat betreft de beslissing ten aanzien van het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming;
- wijst de zaak terug naar de Rechtbank Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, M.T. Boerlage en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2020.