Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

Gedragsaanwijzing naast strafvervolging: geen dubbele bestraffing volgens de Hoge Raad

Arrest

ECLI:NL:HR:2019:71114 mei 2019Deze uitspraak is in 2 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Internationaal PubliekrechtMensenrechten

Essentie

Het opleggen van een gedragsaanwijzing (art. 509hh Sv) staat een latere strafvervolging voor hetzelfde feit niet in de weg. De gedragsaanwijzing is een preventieve ordemaatregel en geen bestraffing, waardoor het ne-bis-in-idembeginsel niet wordt geschonden.

Samenvatting feiten

Aan de verdachte werd een gedragsaanwijzing in de vorm van een locatieverbod opgelegd. Vervolgens werd hij vervolgd en veroordeeld voor het wederrechtelijk vertoeven in een gebouw waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd (kraken). De vervolging en de gedragsaanwijzing hadden betrekking op hetzelfde feitencomplex.

Cassatieberoep door

Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte.

Rechtsvraag

Verliest het Openbaar Ministerie het recht op strafvervolging (en is het dus niet-ontvankelijk) wanneer aan de verdachte voor hetzelfde feit al een gedragsaanwijzing op grond van artikel 509hh Sv is opgelegd? Met andere woorden, leidt de combinatie van een gedragsaanwijzing en een strafvervolging tot een schending van het ne-bis-in-idembeginsel?

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat het Openbaar Ministerie zijn recht tot strafvervolging niet verliest door het opleggen van een gedragsaanwijzing voor hetzelfde feit. Een dergelijke aanwijzing is een onderdeel van één en dezelfde vervolging en geen afzonderlijke bestraffing. Er is dus geen sprake van dubbele vervolging of bestraffing. Het oordeel van het hof is juridisch juist en voldoende gemotiveerd. Het cassatiemiddel faalt.

Rechtsregel

De toepassing van een gedragsaanwijzing op grond van artikel 509hh Sv is geen zelfstandige procedure die als 'criminal charge' kwalificeert, maar een onderdeel van dezelfde, enkelvoudige vervolging die kan uitmonden in een veroordeling. Daardoor is het ne-bis-in-idembeginsel niet van toepassing op de combinatie van een gedragsaanwijzing en een daaropvolgende strafvervolging voor hetzelfde feit.

Belangrijke rechtsoverwegingen

De gedragsaanwijzing strekt aldus tot het voorkomen van strafbare feiten en strekt niet tot de bestraffing daarvan. (...)

(r.o. 3.3.2)

Uit de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis volgt dat de toepassing van een gedragsaanwijzing als bedoeld in art. 509hh Sv moet worden opgevat als een afzonderlijk onderdeel van één en dezelfde vervolging die kan leiden tot een veroordeling tot straf, hetgeen met zich brengt dat, anders dan in HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434 (Alcoholslotprogramma), zich niet de uitzonderlijke situatie voordoet waarin twee procedures over een identieke verweten gedraging hun directe oorsprong vinden in hetzelfde feit met sterk gelijkende gevolgen. Het oordeel van het Hof dat erop neerkomt dat het Openbaar Ministerie het recht tot strafvervolging van de verdachte niet verliest door de enkele omstandigheid dat in verband met hetzelfde feit een gedragsaanwijzing als bedoeld in art. 509hh Sv is opgelegd, getuigt - ook in het licht van de rechtspraak van het EHRM zoals die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 17, 19 en 20 is weergegeven - niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is evenmin ontoereikend gemotiveerd.

(r.o. 3.4)

De kern van het arrest ligt in de kwalificatie van de gedragsaanwijzing. De eerste passage, uit de wetsgeschiedenis, is cruciaal omdat de Hoge Raad hieruit afleidt dat de wetgever de maatregel bedoeld heeft ter voorkoming van strafbare feiten, niet ter bestraffing. De tweede passage bevat de eigenlijke redenering van de Hoge Raad: de gedragsaanwijzing wordt gezien als integraal onderdeel van één vervolgingstraject. Hierdoor ontstaat geen dubbele vervolging. De expliciete onderscheiding met het Alcoholslotprogramma-arrest benadrukt dat niet elke overheidsmaatregel na een strafbaar feit een 'criminal charge' is, wat essentieel is voor het begrijpen van het ne-bis-in-idembeginsel.

Arrest inhoud

14 mei 2019

Strafkamer

nr. S 17/05976

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 7 december 2017, nummer 22/003653-16, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E. Tamas, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel klaagt dat het Hof het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft verworpen, nu aan de verdachte ter zake van hetzelfde feit reeds door het Openbaar Ministerie een gedragsaanwijzing in de zin van een locatieverbod als bedoeld in art. 509hh Sv is gegeven.

3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij in of omstreeks de periode van 09 augustus 2014 tot en met 27 augustus 2014, te Rotterdam, in een gebouw (gelegen aan de [a-straat] ), waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd."

3.2.2. Het Hof heeft de verdachte ter zake hiervan veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

3.2.3. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in: "Het hof stelt voorop dat de bevoegdheid van de officier van justitie om een gedragsaanwijzing te geven is neergelegd in het Wetboek van Strafvordering (artikel 509hh) en is bedoeld ter bestrijding dan wel beëindiging van ernstige overlast voor de openbare orde en/of jegens personen of goederen. De officier van justitie kan direct optreden en herhaling van strafbare feiten hiermee trachten te voorkomen. Met de opname in het Wetboek van Strafvordering - en niet in het Wetboek van Strafrecht - wordt al aangegeven dat het niet gaat om een maatregel als reactie op een strafrechtelijke bewezenverklaring van een strafbaar feit. Uit de Memorie van Toelichting (kamerstukken 31467, nr. 3, paragraaf 3.2.1) blijkt dat de maatregel als bedoeld in artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering strekt ter voorkoming van strafbare feiten en niet tot bestraffing daarvan.

Refererend aan het in het door de verdediging aangehaalde arrest van de Hoge Raad over het alcoholslotprogramma (ECLI:NL:HR:2015:434) weergegeven toetsingskader voor het beantwoorden van de vraag of sprake is van een criminal charge, dient het hof drie vragen te beantwoorden. Het hof stelt vast dat de overtreding van de norm naar nationaal recht als strafrechtelijk is aangemerkt (eerste vraag). Overtreding van de gedragsaanwijzing is strafbaar gesteld in artikel 184a van het Wetboek van Strafrecht. Dit is een misdrijf tegen het gezag (de tweede vraag). De derde vraag die vervolgens moet worden gesteld, is de vraag wat de aard en zwaarte van de maatregel is die met de overtreding wordt geriskeerd. In dit verband overweegt het hof allereerst dat overtreding van de gedragsaanwijzing een verdenking van een nieuw strafbaar feit riskeert, te weten overtreding van artikel 184a van het Wetboek van Strafrecht, waarop een gevangenisstraf van maximaal een jaar of een geldboete van de derde categorie is gesteld. Echter, anders dan bij het alcoholslotprogramma heeft de wetgever aan de officier van justitie bij het opleggen van een gedragsaanwijzing wel ruimte gegeven om de persoon en de persoonlijke omstandigheden van degene aan wie de aanwijzing wordt gegeven in de afwegingen mee te nemen.

(...)

Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is ook overigens niet naar voren gekomen dan wel aannemelijk geworden dat sprake is van een onevenredige aantasting van de belangen van de verdachte waarmee de officier van justitie in redelijkheid bij het opleggen van de gedragsaanwijzing rekening had moeten houden. Naast het ontbreken van voldoende onderbouwing, is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep ook niet aannemelijk geworden dat strijdig met het eigendomsrecht de eigendommen van de verdachte of een deel daarvan na enkele dagen zijn weggegooid, dan wel nimmer zijn teruggevonden zoals is betoogd door de raadsman. Daarnaast en zoals hiervoor al is overwogen, is de hiervoor genoemde gedragsaanwijzing, niet een maatregel bedoeld als bestraffing maar betreft het een ordemaatregel. Het huisrecht werd in deze voorts uitgeoefend in strijd met de wet, te weten met artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht. Ook en vooral indachtig de hiervoor gememoreerde gevaarlijke situatie zou de ontruiming van het pand [a-straat] er zonder meer komen, zodat het huisrecht ook dan zou worden beëindigd.

Naar het oordeel van het hof en anders dan betoogd door de verdediging, is dan ook niet gebleken dan wel aannemelijk geworden dat de officier van justitie van het opleggen van de gedragsaanwijzing had moeten afzien dan wel tot een andere inhoud van die gedragsaanwijzing had moeten komen.

Tot slot overweegt het hof dat de wetgever over de combinatie van het opleggen van een gedragsaanwijzing en de vervolging van een strafbaar feit wel degelijk heeft nagedacht. Immers, de wetgever heeft juist bepaald dat er ernstige bezwaren dienen te bestaan van het hebben begaan van een strafbaar feit alvorens de officier van justitie gebruik mag maken van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast heeft de wetgever deze bevoegdheid mogelijk gemaakt in de maatregel ingevolge artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechter een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid kan opleggen en welke maatregel kan aansluiten op een door de officier van justitie gegeven gedragsaanwijzing ex artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering.

Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van het hof in deze dan ook geen sprake van een dubbele vervolging dan wel bestraffing van hetzelfde feit. De dagvaarding van de verdachte ter zake van overtreding van artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht is dan ook niet in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Het verweer wordt dan ook verworpen."

3.3.1. Art. 509hh Sv luidt: "1. De officier van justitie is bevoegd de verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan een gedragsaanwijzing te geven in geval van verdenking van een strafbaar feit: a. waardoor de openbare orde, gelet op de aard van het strafbare feit of de samenhang met andere strafbare feiten, dan wel de wijze waarop het strafbare feit is gepleegd, ernstig is verstoord, en waarbij grote vrees voor herhaling bestaat, dan wel b. in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen, dan wel c. in verband waarmee vrees bestaat voor gedrag van de verdachte dat herhaald gevaar voor goederen oplevert.

2. De gedragsaanwijzing kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen: a. zich niet op te houden in een bepaald gebied, b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen, c. zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar, d. zich te doen begeleiden bij hulpverlening die van invloed kan zijn op het plegen van strafbare feiten door de verdachte.

3. De gedragsaanwijzing wordt schriftelijk aan de verdachte bekend gemaakt, onder vermelding van de datum van ingang en de periode gedurende welke de gedragsaanwijzing van kracht blijft, alsmede de redenen die tot de gedragsaanwijzing hebben geleid.

4. De gedragsaanwijzing blijft maximaal 90 dagen van kracht dan wel, indien dit een kortere periode betreft, totdat het ter zake van het strafbare feit gewezen vonnis onherroepelijk is geworden. Wordt niet tijdig een onherroepelijk vonnis verkregen, dan kan de gedragsaanwijzing maximaal drie keer worden verlengd met een periode van maximaal 90 dagen. Verlenging is niet mogelijk indien tegen de verdachte geen vervolging is ingesteld. De rechter voor wie de verdachte gedagvaard is te verschijnen, kan de gedragsaanwijzing wijzigen. De rechter kan de gedragsaanwijzing opheffen indien hij van oordeel is dat niet of niet langer wordt voldaan aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden voor het geven van de gedragsaanwijzing.

5. De verdachte kan tegen de gedragsaanwijzing en een verlenging daarvan in beroep komen bij de rechtbank, die zo spoedig mogelijk beslist. De verdachte kan zich door een raadsman laten bijstaan.

6. De officier van justitie wijzigt de gedragsaanwijzing of trekt die in indien nieuwe feiten of omstandigheden daartoe aanleiding geven."

3.3.2. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 7 juli 2010, Stb. 2010, 325, Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, houdt onder meer in: "De bevoegdheid van de officier van justitie tot het geven van een gedragsaanwijzing

3.2.1. Aard en karakter van de gedragsaanwijzing (...) Nodig is dat de officier van justitie in afwachting van en vooruitlopend op de uitspraak van de rechter bevoegd is een gedragsaanwijzing te geven, die met onmiddellijke ingang kan worden ten uitvoer gelegd. (...) Het doel van de gedragsaanwijzing is het onmiddellijk voorkomen of beëindigen van strafbaar gedrag dat de openbare orde ernstig verstoort, belastend is voor personen, dan wel herhaald gevaar voor goederen oplevert door herhaalde vernielingen. Dit gebeurt door in te grijpen in die gevallen waarin dergelijk gedrag zich (opnieuw) dreigt voor te doen. Het zal veelal gaan om gedrag dat reeds eerder heeft plaatsgevonden en zich opnieuw of bij voortduring voordoet. De gedragsaanwijzing strekt aldus tot het voorkomen van strafbare feiten en strekt niet tot de bestraffing daarvan. (...)

3.2.2. Het voorlopige karakter van de gedragsaanwijzing Met de bevoegdheid tot het geven van een gedragsaanwijzing is beoogd dat de officier van justitie de verdachte een gedragsaanwijzing kan geven vooruitlopend op de berechting van de verdachte. In de praktijk is behoefte aan een maatregel die direct ingrijpen mogelijk maakt en niet hoeft te wachten op onherroepelijke strafrechtelijke afdoening van het strafbare feit door de rechter. Wel dient de periode tot de berechting zo kort mogelijk te worden gehouden. In de voorgestelde regeling is daarom bepaald dat de gedragsaanwijzing van kracht blijft gedurende maximaal 90 dagen dan wel - indien dit korter is - totdat het vonnis ter zake van het strafbare feit onherroepelijk is geworden. De periode van maximaal 90 dagen leidt ertoe dat het van belang is de verdachte op korte termijn op zitting te brengen. (...) Indien de officier van justitie een gedragsaanwijzing heeft gegeven, ligt het in de rede dat hij ter zitting oplegging van een voorwaardelijke straf zal vorderen, met als bijzondere voorwaarde een gedragsvoorwaarde die overeenkomt met de door hem reeds gegeven gedragsaanwijzing. Dit kan anders zijn indien de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd, dat de noodzaak van de gedragsvoorwaarde is komen te vervallen, dan wel indien de officier van justitie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf aangewezen acht." (Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 3, p. 18-19.)

3.4. Uit de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis volgt dat de toepassing van een gedragsaanwijzing als bedoeld in art. 509hh Sv moet worden opgevat als een afzonderlijk onderdeel van één en dezelfde vervolging die kan leiden tot een veroordeling tot straf, hetgeen met zich brengt dat, anders dan in HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434 (Alcoholslotprogramma), zich niet de uitzonderlijke situatie voordoet waarin twee procedures over een identieke verweten gedraging hun directe oorsprong vinden in hetzelfde feit met sterk gelijkende gevolgen. Het oordeel van het Hof dat erop neerkomt dat het Openbaar Ministerie het recht tot strafvervolging van de verdachte niet verliest door de enkele omstandigheid dat in verband met hetzelfde feit een gedragsaanwijzing als bedoeld in art. 509hh Sv is opgelegd, getuigt - ook in het licht van de rechtspraak van het EHRM zoals die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 17, 19 en 20 is weergegeven - niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is evenmin ontoereikend gemotiveerd.

3.5. Het middel faalt. 4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2019.