ECLI:NL:HR:2006:AV7189
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
16 mei 2006
Strafkamer
nr. 01362/05
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 december 2004, nummer 22/004455-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 3 april 2003 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd" en 2. "medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat art. 22c Sr en art. 63 Sr zijn geschonden, aangezien het Hof aan de verdachte, ter vervanging van vier maanden alsnog ten uitvoer te leggen gevangenisstraf, een werkstraf heeft opgelegd voor de duur van 240 uren, terwijl de verdachte bij vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 1 juli 2004 ter zake van een van de onderhavige zaak afgesplitste zaak, reeds was veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren.
4.2. Het middel berust kennelijk op de opvatting dat in een geval als het onderhavige de samenloopregeling van de art. 57 tot en met 63 Sr toepasselijk is. Die opvatting is onjuist. Het gaat hier immers wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet om de oplegging van een straf, maar enkel om de tenuitvoerlegging van het geheel of een deel van een reeds eerder opgelegde straf. In dat eerdere stadium dient de rechter de samenloopregeling van het Wetboek van Strafrecht in acht te nemen. In het latere stadium, dat van de tenuitvoerlegging, is dat niet meer aan de orde.
4.3. Het middel faalt.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 16 mei 2006.